Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens
(1661)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Op om met gesmeek te groeten Syn ge- na- digh aengesicht.
Men kan dit ook singen op de wijse; Als ik als een duyve kirre. Of, na de Musyke gestelt op onse Gesangen; Valsche ruste van 't gewesen. Ende, Ghy die eenmael hebt geslagen. Of (2. versen voor 1. genomen) Op de wyse; Van te strijden wil ik singen. 1.
Ga naar margenoot+ OP, mijn ziel, om Godt te loven,
Ga naar margenoot+ Komt de snelle Sonne voor,
Ga naar margenoot+ Die alred' haer spoedt na boven,
Ga naar margenoot+ Om met kracht te breken door;
Ga naar margenoot+ Op, om uwen Godt t' ontmoeten
Tegen d'opgank van het licht,
Ga naar margenoot+ Op, om met gesmeek te groeten
Ga naar margenoot+ Syn genadigh aengesicht.
2.
Ga naar margenoot+ Met verlangen heeft de wachter
Op den morgen nu gewacht,
Die hem bleef te langhsaem achter
In de lange strange nacht.
Ghy, mijn ziel, behoort veel grager
Op den Heer te wachten steeds.
Ga naar margenoot+ Op dan nu, en wordt niet trager,
Ga naar margenoot+ Siet 't is hooge tijdt alreeds.
3.
Ga naar margenoot+ Dat een dwaes syn mont opsperre
Ga naar margenoot+ Op syn bedd' met luy gegaep,
Ga naar margenoot+ Als een deur op hare herre,
Ga naar margenoot+ Daer op om - keer', sluymer', slaep':
Ga naar margenoot+ Gaet ghy met het sonne - rijsen
Ga naar margenoot+ Na uw werk, tot d'avond - stondt.
Ga naar margenoot+ Dat 's de lust en rust der wijsen,
Ga naar margenoot+ Dat maekt lijf en ziel gesont.
| |
[pagina 19]
| |
Op om met gesmeek te groeten Syn ge- na- digh aen gesicht.
4.
Spilt niet Godts genade - stonden,
Kent gelegentheyt van tijt,Ga naar margenoot+
Om nu uyt den slaep der sonden
Op te waken eens met vlijt:
Naerder is nu 't heyl gekomen,
Dan doe w'hebben eerst gelooft,
Tsa dan wakker, sonder schromen,Ga naar margenoot+
Haest sal zijn gekroont ons' hooft.Ga naar margenoot+
5.
O mijn Godt, wilt my versterken,Ga naar margenoot+
Dat, soo langh het noch is dagh,Ga naar margenoot+
Ik doch immer uwe werken
Sonder traegheit werken magh.
Wilt my te bedenken geven,
Dat de nacht des doodts komt an,Ga naar margenoot+
Als men in dit tijd'lik leven
Soo niet langer werken kan.
6.
Wekt my alle morgen d' oore,Ga naar margenoot+
Wekt my, ô mijn Godt en Heer,
Wekt my krachtigh dat ik hoore,
Als die geern' uw wille leer'.
Maekt my mijnes ampts geduerigh
Ingedachtigh, dat ik staegh
Moge zijn van geeste vuerigh,Ga naar margenoot+
En noyt in 't beneerst'gen traegh.
|
|