Jeremia's klaag-liederen
(1687)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Men kan ‘t singen als de Klaag-Liederen.1.
Ik dank u, Heer mijn Godt, dat gy op my voordesen
Wel toornig zijt geweest: maar uw toorn, geresen
Uit mijner sonden schult, is van my afgekeert,
En gy vertroost my nu, mits mijn elend’ u deert.
2. Siet Godt is selfs mijn heil, ik sal hier op vertrouwen,
En vreesen niet, maar steeds op hem mijn hoope bouwen.
Want mijne sterkt’ en Psalm is selfs de Heere Heer,
En hy is my tot heil geworden t’ sijner eer.
3. Sa, dankt den Heere, roept sijn naam aan, maakt nu onder
De volkeren sijn daân bekent: vermelt al ‘t wonder,
By ‘t verre na-geslacht, dat sijn geduchtte Naam
Verhoogt is, soo dat hem den lof alleen betaam.
4. Psalmsingt den Heer, laat stem en snaren lieflik klingen,
Want hy heeft heerlijke en voortreffelijke dingen
Gedaan na sijn beloft en woort, dat snellik rent,
Sulks zy doch op de gansche aardtbodem nu bekent.
5. Ei, juicht en singt seer blijd’ en vrolik in den Heere,
O gy inwoondersse van Zion, roemt sijn eere:
Want siet, de Heyl’ge Godt Israels, die uw noodt
Tot al sijn weldaân, is in ’t midden van u groot.
|
|