Gezangen van Heilige en Godtvruchtige stoffe
(1687)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 336]
| |
2. Een heerscher over al de menschen sal daer we[e]sen,
Een seer rechtveerdig man, een heerscher in God[s] vreese.
En hy sal zijn gelijk het aengename licht
Des morgens als de Son gaet op voor ons' gesich[t.]
3. Des morgens sonder swerk of wolken, na h[et] duyster,
Als, na den regen, van den glans en held're luyster
De jonge kruyden en gras-scheutkens kome[n] voort
Uyt d'aerd', een yeder op sijn eygen plaets e[n] oort.
4. Hoewel mijn huis alsoo niet is by Godt bevonden:
Nochtans soo heeft hy my, voorby siend' al mij[n] sonden,
Een eeuwig vast verbond gestelt, dat, na sij[n] aert,
Is wel geordineert in alles, en bewaert.
5. Voorseker is daer in doch al mijn heyl gelegen,
En alle lust, die ooit mijn ziele mach bewegen,
Hoewel hy schoon het nu noch niet uytspruyten doet
Ik sal verwachten sijn belofte met ootmoet.
6. Maer Belials mannen, die veracht'lik God vertoornen,
Die sullen altemael gehouden zijn als doornen,
Die schielick worden wech - geworpen uyt het land,
Om dat mense doch niet kan vatten metter hand:
7. Maer yeder, diese sal aentasten, is wel wijser,
Versiet sich met het hout eens spiessen en met yser:
Sy sullen worden gantsch met vuur verbrand terstont,
Ter selver plaetse, daer zy leggen op de gront.
|
|