Gezangen van Heilige en Godtvruchtige stoffe
(1687)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
W. Sluiters
| |
[pagina 2]
| |
2. Elk dee wel-eer syn best, om God' op 't soetst te singen.
Men maakte van dit werk syn werk, en nam 't in acht.
Men socht een heil'ge Psalm of Lof-sang by te bringen.
Maar, doet men 't nu, het wordt veracht en uitgelacht.
3. De Kerk magh, uit gewoont', een deel der Psalmen dreunen,
Maer, als men t'huis komt, dan is niemant schier te huis,
Om sich dit heilig werk in't alderminst te kreunen.
Men hoort niet dat geklank, maar wel veel aards gedruis.
4. Vermits de heil'ge Godt, na syn believen, onder
De Lof-gesangen van Israel woonen wil,
Soo dunkt het my heel vreemt, en 't geeft my meer dan wonder,
Dat ieders wooningh noch daar van magh syn soo stil.
5. De Duivel, van dit soet geluit een vinnig hater,
Als die beswykt en wykt voor Davids Harp-gesangh.
Benydt des menschen kind dit heilsaem vreugd-geschater.
En heeft gesocht, om sulks te niet te doen, al langh.
6. Ey! laat ons, tot syn spyt, ons' yver me verwekken,
En singen, dat het hert ons open ga van vreugd.
Laat Satan toornig syn, laat Babel daar me gekken,
Soo wordt hier door doch Godts sachtmoedig volk verheugd.
7. Geloovig volk, ey! laat doch hooren heil'ge galmen,
| |
[pagina 3]
| |
Door Psalmen, Lof-gesangh, en heil'ge Lied'ren t' saem;
Singt met uw mond, en wilt in 't hert den Heere Psalmen;
Soo looft men hem op 't best; soo maekt men groot syn Naem. Ga naar voetnoot+
8. Wat kan ons hier beneen meer vreugd of soetheit geven? Ga naar voetnoot+
Wat drukt soo smaeklik ooit of soo vermaeklik uit,
Met indruk in het hert, de vreugd van 't ander leven,
Als 't singen van Godts volk eenparig van geluit?
9. Alsoo geschiet Godts will' op aerd', als in den hemel; Ga naar voetnoot+
Wanneer wy loven, met der Eng'len heirschaer, Hem; Ga naar voetnoot+
Alsoo beginnen wy, aen syner voeten schemel, Ga naar voetnoot+
't Gesangh, dat, voor syn throon, klinkt met een donder-stem. Ga naar voetnoot+
10. En is 't niet schoon, alhier beneden aen te vangen
Het geen, daer boven, steets sal zyn gedaen hier na?
Op dat wy dies te meer opscherpen ons' verlangen Ga naar voetnoot+
Om eens te singen mee dat schoon Halleluja?
11. Singt, yv'rig Christen, singt, al doet gy 't schoon alleene,
Om dat uw sangh niet is de weerelt na haer sin!
Al singen hier met u of weinig', of niet eene,
Soo stemmen doch, door vreugd, Godts Eng'len met u in. Ga naar voetnoot+
12. Om op Godts werk te sien zyn d'oogen ons gegeven, Ga naar voetnoot+
En d'ooren, om syn woord daar mee te hooren Ga naar voetnoot+
Soo hebben wy de tong' ontfangen daar beneven, Ga naar voetnoot+
Op datse tot syn lof een soet geluit sou slaen.
| |
[pagina 4]
| |
13. Al is uw stem wat slecht, daer is niet aen gelegen;
De soetste toon, die Godt behaegt op 't aldermeest,
Is een bewogen hert, tot synen lof genegen,
Waer van syn oore nooit afkeerig is geweest.
14. Verblydt u inden Heer, verheugt u, gy rechtveerd'ge,
Singt vrolik, alle die van herten zyt oprecht.
Denkt, met wat grooter eer en gunst u Godt verweerd'ge,
Die tot syn groote lof u niet en acht te slecht.
15. Den Heer, der Heere sal ik singen in mijn leven:
Ik sal, terwyl ik ben, psalm-singen myner Godt.
Indien myn tonge swygt, moet s' aen 't gehemel kleven:
Indien s' hem niet en roemt, 'k wensch liever datse rott'.
16. Schoon al de weerelt sweeg, ik sal niet swygen immer,
Want, overmits myn tongh myn eere word genoemt,
Soo salse van Gods eer en lof ophouden nimmer
Maer Hy sal syn door haer in eeuwigheit geroemt.
|
|