Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Op de wijse van Psalm 30. Nadat gy, Heer, my hebt bevrijt. Of als onse Gesang: Ik loov' u, Heer, uit 's herten gront. Siet onse eerste Gesangen, Fol.256.
Ga naar margenoot+Oneindig Godt, daar 't al voor beeft
Wat op der aarden leeft en sweeft,
By wien de vlamm'ge Seraphim
Geacht zijn als een duist're schim,
Voor wiens' haar aangesigt en voeten
Selfs met haar vleug'len dekken moeten!
2.
Ga naar margenoot+Sal ick, die maar ben aard' en stof,
Uitroepen uw verheven lof?
Die boven mijn bereik, ja veer
Ga naar margenoot+ Gaat boven d'hem'len selfs, O heer,
Daar gy uw opper-zalen soldert,
Uan waar gy met uw donder boldert!
3.
Ga naar margenoot+Doch alhoewel gy woont seer hoog,
Noch siet gy met een gunstig oog
Seer leeg op uwe schepsels neer,
Ga naar margenoot+ Ia op den leegsten dies te meer;
Soo dat gy uit der soogelingen
En kind'ren mont u lof laat singen.
| |
[pagina 2]
| |
4.
Ga naar margenoot+Heer, ik ben ook gelijk een kint,
Dat sich niet geern iet onderwint,
Dat hem te groot en wonder zy.
Mijn ziel is versch gespeent in my,
Ga naar margenoot+En hangt geheel aan uw genade.
Ei, kom uw swakke kint te stade.
5.
Ga naar margenoot+Gy soekt in ons geen weerdigheit,
Maar ons' gemoets volveerdigheit.
Als d'arme 't kleintje, dat hy heeft,
Slechts vrolik en gewillig geeft,
Is selfs all' overvloet der rijken
Uoor u daar by niet te gelijken.
6.
Ga naar margenoot+Of schoon een schamp're Michal lacht,
En dit bespottens waardig acht,
Soo sal ik in mijn oogen doch
Geringer wesen, dan tot noch:
'k Sal voor uw aansigt spelen, singen,
Ga naar margenoot+Verblijdt zijn en van vreugt opspringen.
7.
Ga naar margenoot+Gy wilt, dat rijklik in ons woon'
Uw woort met d'aangename toon
Van Psalmen, Lof-gesangen, Heer,
Ga naar margenoot+ En Lied'ren, daer men u med' eer.
Gy selfs, om altijt die t' ontfangen,
Ga naar margenoot+Woont onder Isr'els Lof-gesangen.
8.
Ga naar margenoot+Mijn Lof-sank is in stilheit nu,
O Godt, in Zion, ook tot u.
Ga naar margenoot+ 'k Sal singen met verstant en geest,
En op uw goetheit, onbevreest,
O Godt mijns lofs, nu vast vertrouwen.
Gy sult my in genaad' aanschouwen.
| |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+Mijn hert dat is bereidt, O Godt,
In spijt van al des werelts spot,
O Godt, mijn hert dat is bereit:
Ik sal, met alle lieflikheit,
U singen, en aldus Psalm-singen.
Ga naar margenoot+Mijn lippen kan ik niet bedwingen.
10.
Ga naar margenoot+Mijn tong, indiense swijgt, O Heer,
Kleev' aan 't gehemelt vast veel-eer.
Of schoon de werelt my betijg',
Ga naar margenoot+ En wil, dat mijne kintsheit swijg',
Ik moet doch in uw lof uitbreken,
Of selfs de steenen sullen spreken.
11.
Ga naar margenoot+Soo lang ik hier op aarden ben,
Is dit de soetheit, die ik kenn'.
Ga naar margenoot+ 'k Sal u dan loven t'aller stondt;
Steeds sal uw lof zijn in mijn mont.
't Sachtmoedig volk, van u verkoren,
Sal 't met vermaak en blijdschap hooren.
12.
Uw liefd' en gunst veroudert niet;
Ga naar margenoot+Dies sing' ik steeds een nieuwe liedt,
Tot dat ik met uw Eng'len t'saam
Sal eeuwig roemen uwen naam,
En voor uw throon, soo vry en veilig,
Ga naar margenoot+Uitroepen, Heilig, Heilig, Heilig.
|
|