Christelijke doodts-betrachting
(1687)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Op de wijse; O Iesu, als mijn sterf-uur naekt. | |
[pagina 2]
| |
ACh! dat de mensch soo licht vergeet,
Ga naar margenoot+Dat hy van hier moet scheyden!
Ga naar margenoot+Een yeder seyt wel, dat hy 't weet,
Ga naar margenoot+Maer 't leven, dat wy leyden,
Ga naar margenoot+Getuigt wel anders metter daat,
Om dat men sich soo selden gaet
Ga naar margenoot+Recht tot de doodt bereyden.
Ga naar margenoot+2. Het allereerste leugen-woort:
Ga naar margenoot+Ghy sult den doot niet sterven,
Ga naar margenoot+Gaet noch tot alle menschen voort,
En erft op Adams erven.
Ga naar margenoot+Elck denckt vast by sich selfs verdwaast,
Ga naar margenoot+God sal mijn draat noch niet soo haest
Ga naar margenoot+Van 's levens webb' af kerven.
Ga naar margenoot+3. Wy hebben hier geen vaste Stadt,
Waer in wy mogen blijven;
Ga naar margenoot+Het is hier maer een wandel-padt,
Ga naar margenoot+Daer w' haestelik henen drijven:
Ga naar margenoot+Hier boven in het Vaderlant,
Daer eeuwig sullen zijn geplant
Die in 't Geloof beklijven.
Ga naar margenoot+4. Wat leeft men dan, als of men hier
In eeuwigheit sou leven?
Ga naar margenoot+Men volgt sijn lust, en maekt goe çier,
| |
[pagina 3]
| |
Men laet sijn hert vast kleven Ga naar margenoot+
Aen ydel' eer, en overvloet
Van macht en pracht en tijdlik goet, Ga naar margenoot+
Door 's werelts wint gedreven. Ga naar margenoot+
Indien gy slechts een vreemd'ling zijt. Ga naar margenoot+
Een reiser hier beneden. Ga naar margenoot+
Wat zijtge dan de meeste tijdt Ga naar margenoot+
Met aerdsche sorg bestreden? Ga naar margenoot+
Doe 't geen een vreemd'lingh toebehoort, Ga naar margenoot+
En set uw reis, als reiser voort. Ga naar margenoot+
Verlaet de slechtigheden. Ga naar margenoot+
O! soek nu Godt, en spreek hem aen, Ga naar margenoot+
Dat hy uw oogen open', Ga naar margenoot+
Dat gy soo onbesuist voortaen Ga naar margenoot+
Met and're niet meugt loopen. Ga naar margenoot+
De Doodt verwacht ons overal, Ga naar margenoot+
Die de arme niet onloopen sal, Ga naar margenoot+
Noch ook die rijk af-koopen. Ga naar margenoot+
| |
Pause.O Godt, trek mijn gesicht eens af Ga naar margenoot+
Van 's werelts yd'le saken,
En laet my denken op het graf, Ga naar margenoot+
Waer in ik haest sal raken,
| |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+Waer henen ik doch niet met al
Ga naar margenoot+Van dese dingen nemen sal,
Die my alhier vermaken.
Ga naar margenoot+8. Maek my bekent mijn eynd' ô Heer,
Op dat ik my mag dragen
Ga naar margenoot+Voortaen alleen na u begeer
En Godlik welbehagen:
Ga naar margenoot+Geef dat ik magh te recht verstaen,
Hoe schielik dat voorby sal gaen
De mate mijner dagen.
Ga naar margenoot+9. Gy hebt voor mijne dagen, siet,
Een handt-breet slechts gegeven,
Mijn leef-tijdt is voor u als niet.
Ga naar margenoot+Een nevel is mijn leven.
Ga naar margenoot+Een yeder mensch, hoe vast hy staet,
En op sijn voorspoedt sich verlaet,
Is ydelheyt daer neven.
Mijn Godt, verleen my uwe jonst,
Ga naar margenoot+Waer door ick eens recht leere
De nutt' en nood'ge stervens-konst,
En 't hert tot wijsheyt keere;
Op dat ick steeds mijn dagen tell',
Die altijdt loopen even snel. Ga naar margenoot+
Soo dat geen macht sulcks weere. Ga naar margenoot+
Geef, dat ik alles soo beschik,
Met al mijn vlijt en krachten, Ga naar margenoot+
Dat ik de Doot all' oogenblik Ga naar margenoot+
Durf sonder schroom verwachten: Ga naar margenoot+
Soo dat ick voor geen graf en gruw, Ga naar margenoot+
Noch ooit my selve voel te schuw Ga naar margenoot+
Voor Doot of Doots gedachten.
Laet d' overdenking van mijn Doot
My door gewoont soo soet zijn, Ga naar margenoot+
Dat ik daer door in alle noot Ga naar margenoot+
Te beter magh gemoedt zijn: Ga naar margenoot+
En, midts ik d'uir niet weten kan, Ga naar margenoot+
Soo laet mijn dageliksch leven dan Ga naar margenoot+
Als een geduer'ge boet zijn.
|
|