Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Buiten-leven (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Buiten-leven
Afbeelding van Buiten-levenToon afbeelding van titelpagina van Buiten-leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.23 MB)

Scans (9.73 MB)

ebook (3.36 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Editeur

F.C. Kok



Genre

poëzie

Subgenre

pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Buiten-leven

(1958)–Willem Sluiter–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

W. Sluiters
Buiten-leven, aenwijsende, Hoe men op een slechte en eensame plaets vernoegt mag leven, meer dan in 't gewoel van groote aensienlike Steden.Ga naar voetnoot+

 
Gy die geduerig gaet betredenGa naar voetnoot1.
 
De straten van Uw trotsche Steden,
 
En leeft, na uw begeerlikheit,
 
By al des Werelts heerlikheit;
5[regelnummer]
En onderdies u seer verwondert,
 
Hoe ik alhier, dus afgesondert,
 
Op sulk een plaetsje woonen mag,Ga naar voetnoot7.
 
Daer nooit uw oog iet cierliks sag;
 
 
 
Die roept, als of gy groot gelijk hadt;
10[regelnummer]
Hoe kont gy woonen in dit slijkgat?Ga naar voetnoot10, 11.
 
Ik moest'er sterven voor mijn tijt;
 
Houdt op: te wijdt gaet dit verwijt.Ga naar voetnoot12.
[pagina 80]
[p. 80]
 
Al schijnt het u hier slecht en oolik,Ga naar voetnoot13.
 
Ik leev'er wel-vernoegt en vrolik,
15[regelnummer]
En wensch, in vred', op mijn manier,
 
Mijn leven soo te einden hier.
 
'k Hebb' ook al, in mijn jonge jaren,
 
Het leven van een Stadt ervaren,
 
En alles voor my selfs gehadt
20[regelnummer]
Wat gy soo soet en heerlik schat.
 
Maer 't afgesondert eensaem leven
 
Kan my veel meer genoegen geven.
 
Het dunkt u vreemt; geen wonder is 't,
 
Als 's Werelts glans uw oog bemist.Ga naar voetnoot24.
 
 
25[regelnummer]
De lust om prachtige gebouwen
 
En straten vol van volk t'aenschouwen,
 
't Gewoel, 't geloop, 't gekoop, 't geprael,
 
Kan ik verachten altemael.Ga naar voetnoot28.
 
My dunkt, ik hebbe, door Godts zegen,
30[regelnummer]
Voor my een Koninkrijk verkregen,
 
Wanneer ik op mijn kamer mag
 
Iet vruchtbaers werken al den dag.
 
 
 
Wiens geest gekist blijft in sijn boesem,Ga naar voetnoot33-40.
 
En steeds ligt op sijn oude droesem,Ga naar voetnoot34.
35[regelnummer]
Die mag uyt een geringe plaets
 
Sich selfs verkond'gen soo veel quaets.
[pagina 81]
[p. 81]
 
Maer wie sijn wakk're geest kan roeren,
 
Soo dat s'hem hemelwaerts kan voeren,
 
Ontlast van d'aerdsche slaverny,
40[regelnummer]
Acht weinig waer sijn lichaem zy.
 
 
 
De Wijsheit kan, met haer bedrijven,Ga naar margenoot+
 
Wel eenig, in haer selve blijven,Ga naar voetnoot42.
 
En gaen beweeglik, sneeg en snel,Ga naar voetnoot43.
 
Door alle dingen even wel.
45[regelnummer]
Soo dat een ziel, die wel gestelt is,
 
Ook nimmermeer soo soet verselt is,Ga naar voetnoot46, 47.
 
Dan daers' is by haer selfs alleen,
 
En houdt met stomme boeken reên.Ga naar voetnoot48.
[pagina 82]
[p. 82]
 
Die sulk een onderhoud gewent is,Ga naar voetnoot49-52.
50[regelnummer]
Acht, dat hy in sijn element is,
 
Gelijk de visch in 't water leeft,
 
En in de lugt de vogel sweeft.
 
Ja, soo hy moest, van dees' twee quaden,Ga naar voetnoot53-56.
 
Op een van beiden sich beraden,
55[regelnummer]
Om steeds, of nooit, alleen te zijn,
 
Scheen 't laetst' hem wel de grootste pijn.
 
 
 
Hy voelt sijn lust daer heen te strekken,Ga naar voetnoot57.
 
Hoe dat hy best sich mag vertrekken,Ga naar voetnoot58.
 
Van al 't gewoel, tot stilligheit,
60[regelnummer]
Verkoren uit vrywilligheit.
 
Wie isser die dit niet vermoên kan,Ga naar voetnoot61.
 
Dat m' ook in eenigheit iet doen kan,Ga naar voetnoot62.
 
Het geen veel' eeuwen op een ry
 
Misschien noch nut en dienstig zy?Ga naar voetnoot64.
 
 
65[regelnummer]
Men mag met recht het Buiten-leven
 
De naem van Buite-leven geven,Ga naar voetnoot66.
 
Dewijl m' er heeft soo veel voor uit,Ga naar voetnoot67.
 
Om na te jagen buit op buit,
[pagina 83]
[p. 83]
 
Men haelt, in d' allerstilste hoeken,
70[regelnummer]
De beste buit uyt heil'ge boeken,
 
't Is niet te seggen, hoe het hertGa naar margenoot+
 
Door sulk een buit vervrolikt wert.Ga naar voetnoot72.
 
 
 
Wie graeg sijn tijt verquist met mallen,Ga naar voetnoot73.
 
Denk', dat s' hem hier te lank sou vallen;
75[regelnummer]
Maer wie se wijslik, laet en vroeg,Ga naar margenoot+
 
Wel uitkoopt, valtse kort genoeg.
 
Hier zijn oock tydig alle tyden,Ga naar voetnoot77.
 
Om my voor ledig-gaen te myden.
 
Men vraeg' my dan so dwaeslik niet,
80[regelnummer]
Of my de tijt hier niet verdriet?Ga naar voetnoot80.
 
 
 
'k Behoeve, van den vroegen morgen
 
Tot aen den avond, niet te sorgen,Ga naar voetnoot82.
 
Wat best ter hant genomen zy;
 
Ik vind' hier werks genoeg voor my.
85[regelnummer]
Meer reden hebb' ik, om te klagen,
 
Dat jaren, maenden, weeken, dagen,
 
En uiren my ontgaen soo snel,
 
Als noch te kort voor mijn bestel.Ga naar voetnoot88.
 
 
 
Doch d'eensaemheit, die 'k hier dus prijse,Ga naar voetnoot89-96.
90[regelnummer]
Sou weinig passen voor d' onwijse,
 
Die sap noch spijs, noch smout noch soutGa naar voetnoot91.
 
Weet voor 't gemoet tot onderhoud;
[pagina 84]
[p. 84]
 
Die met sich selfs niet wel verwaert is,Ga naar voetnoot93.
 
Maer voor sich selve schier vervaert is,
95[regelnummer]
En nooit, dan met bedwank en pijn,
 
Eens by sich selfs alleen kan zijn.
 
 
 
Die d'eensaemheit misbruikt so byster,Ga naar voetnoot97.
 
Dat hem, gelijk een asschevyster,Ga naar voetnoot98.
 
De leuiheit vast houdt aen den haert,
100[regelnummer]
Is eensaemheits geluk niet waert.
 
Maer die den geest wel uyt kan spannen,
 
En vads'ge sluymer weet te bannen,
 
Ontfangt een invloet, die de ziel
 
Nooit licht verveeld' of moeylik viel.
 
 
105[regelnummer]
Ei! wat verschilt het, waer men woone?
 
De plaets ver-eert doch geen persone,Ga naar voetnoot106, 108.
 
Noch strekt tot mindering sijns staets,Ga naar voetnoot107.
 
Maer hy ver-eert veel eer de plaets.
 
Daerom behoortmen sich te wachten
110[regelnummer]
Van na de plaets den man te achten,Ga naar voetnoot110.
 
Vermits de plaets niet heeft noch geeft
 
Waer van een wijs man vrolik leeft.
 
 
 
Laet elk van schoone steden rallen,Ga naar voetnoot113.
 
Ik acht de beste steê van allen,
115[regelnummer]
Daer slechts de mensche liefst mag zijn,
 
Schoon s' in sich selfs niet heerlik schijn.
[pagina 85]
[p. 85]
 
Niet in de plaets, maer in de menschen,
 
Is 't, datmen wel is na sijn wenschen.
 
Men leeft hier wel of niet vernoegt,
120[regelnummer]
Na dat m'er selfs sijn saken voegt.Ga naar voetnoot120.
 
 
 
Op aerden is geen stadt of stede,
 
Die 't hert geeft ware rust en vrede;
 
Of seker, waer der ergens een,
 
Elk mensch liep, in gedrang, daer heen.Ga naar voetnoot121.Ga naar voetnoot121-124.
125[regelnummer]
'k Haek na een plaets, niet die plaisierig
 
Of vol gewoel is, of gansch cierig,Ga naar voetnoot126.
 
Maer die bequaem is, om mijn geestGa naar voetnoot127.
 
In 't still' te oeff'nen allermeest.Ga naar voetnoot128.
 
 
 
'k Beminn' een plaets, daer plaets voor my is,Ga naar voetnoot129.
130[regelnummer]
Waer in de ziel op 't meeste vry isGa naar voetnoot130.
 
Van 't gheen haer ondanks komt aen boort,Ga naar voetnoot131.
 
En meest haer vred' en rust verstoort.
 
'k Soek sulk een plaets, voor mijn bedrijven,
 
Alwaer ik in mijn plaets magh blijven,Ga naar voetnoot134.
135[regelnummer]
En niet hoev' over-al te zijn
 
Daer niet gehandelt wordt van 't mijn.
[pagina 86]
[p. 86]
 
Van hier en daer te rinkelroijenGa naar voetnoot137.
 
En komt niet, dan 't gemoet verstroijen,Ga naar voetnoot138.
 
Soo dat het 's avonds uw gebedt,
140[regelnummer]
Uw lust, uw rust, en slaep belet.
 
't Zy wat vermakingh Oost of West is,Ga naar voetnoot141, 142.
 
Ik sie doch, hoe 't te huis op 't best is;
 
Daer leef' ik, schrijv' ik, doe iet goets,
 
Ik juich, ik sing, en ben goets moets.Ga naar margenoot+
 
 
145[regelnummer]
't Beleit van ieders ampt en levenGa naar voetnoot145.
 
Vermag hem altijdt werk te geven.
 
Elk heeft aen 't sijne, laet en vroeg,
 
Doch meer dan tijt-verdrijfs genoeg;
 
Soo dat hy 't in 't geklap van saken,Ga naar voetnoot149.
150[regelnummer]
Die hem gansch niet of weinig raken,
 
Noch door geduer'ge nieuwe maer,Ga naar voetnoot151.
 
Niet hoeft te soeken hier en daer.
 
 
 
Men kan nauw, in 't gedrang der menschen,Ga naar voetnoot153-160.
 
Iet lofliks werken na sijn wenschen,
155[regelnummer]
Mits 't voorwerp van veel ydelheitGa naar voetnoot155.
 
Ons van de rechte streek afleidt.Ga naar voetnoot156.
[pagina 87]
[p. 87]
 
Men soekt'er dikwils, maer vergaert niet;
 
M' ontfangt'er somtijts, maer men baert niet:Ga naar voetnoot158.
 
Heel selden komt'er iet wats voort,Ga naar voetnoot159.
160[regelnummer]
Dan onvolmaekte wan-geboort.
 
 
 
Dies, wie volbrengen wil iet heerliks,
 
En ernstig tracht na wat begeerliks,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot162.
 
Dat nimmermeer 't gewoel hem gaf,
 
Die sondert eerst sich selven af:Ga naar voetnoot164.
165[regelnummer]
In allerlei bestend'ge wijsheit
 
(Als of hy in een paradijs leit)
 
Vermengt hy sich daar na sijn sin;Ga naar voetnoot167.
 
En niemant stoort'er hem dan in.
 
 
 
Wie al sijn vreugt soo binnens huis heeft,
170[regelnummer]
En niet om 't wereltsche gedruis geeft,
 
Die weet niet veel vermaeks en baets
 
Te vinden in de keur van plaets.Ga naar voetnoot172.
 
Een slechte kamer van vier hoeken,Ga naar voetnoot173.
 
Bequaem voor my en mijne boeken,Ga naar voetnoot174.
175[regelnummer]
Is my genoeg, 't zy waerse staet.
 
Wat raekt my hoe 't er buiten gaet?
[pagina 88]
[p. 88]
 
Wat sou 't, so 't plaetsje, daer ik woone,
 
Een grote Stadt waer, ja de kroone
 
Van alle Steden, die ik kenn',
180[regelnummer]
Als ick doch op mijn kamer ben?
 
Of 't Stadt, of Dorp, of vuil, of mooi is,
 
En of'er veel of geen getooi is,Ga naar voetnoot182.
 
Of groot, of klein, of geen plaisier,
 
Wat geeft of neemt my dat alhier?
 
 
185[regelnummer]
Als ik mijn kamerken mag sluyten,Ga naar voetnoot185, 186.
 
En houden al 't gewoel daer buiten,
 
En doen mijn eige werk alleen,
 
Dan ben ik allerbest te vreên.
 
Daer hebb' ik 't al, waer hert en oogenGa naar voetnoot189.
190[regelnummer]
Sich lieflik meê verlusten mogen;
 
Daer pronkt mijn allerbest cieraet.Ga naar voetnoot191.
 
Wat raekt my, hoe 't er buiten gaet?
 
 
 
Of daer de straten dan vol drek zijn,
 
Of daer de poorten maer een hek zijn,
195[regelnummer]
Of voor elk huis een mestvaelt is,
 
Wat geeft my dat voor hindernis?
 
Moet ik somtijts daer over stappen,
 
Ik weet niet, of op marm're trappen,
 
Of op een glatgeslepe steen,
200[regelnummer]
Al sachter soude zijn te treên.
[pagina 89]
[p. 89]
 
My dunkt, hy is wel week gebakken,Ga naar voetnoot201.
 
Die 't hert laet in sijn schoenen sakken,
 
Wanneer een ongevaegde straetGa naar voetnoot203.
 
Hem die met weinig slijk begaedt.Ga naar voetnoot204.
205[regelnummer]
Ik ga, met lust, langs onse straten,
 
En ben verwondert boven maten,
 
Dat iemandt ooit sich voor laet staen,Ga naar voetnoot207.
 
Dat daer mijn vreugt door sou vergaen.
 
 
 
Niet dat ik, tegen alle reden,
210[regelnummer]
Vermaek hebb' in den drek te treden;
 
O neen: ik minn' de reinheit seer,
 
Maer 's herten reinigheit veel meer.Ga naar margenoot+
 
'k Hebb' liever noch besmet mijn schoenen
 
Met slijk, die weer is af te boenen,
215[regelnummer]
Dan 't hert met sondendrek beslijkt,Ga naar margenoot+
 
Die 's Werelts grootsche prael aenstrykt.Ga naar voetnoot216.
 
 
 
Ik trede d' aerd' en drek met voeten;
 
Maer die in aerdsche dingen wroeten,
 
Om soo te wesen grootsch en ryk,Ga naar voetnoot219.
220[regelnummer]
Die laden op sich dikken slijk;Ga naar margenoot+
 
Een dikken slijk, die nu mag blinken,Ga naar voetnoot221.
 
Maer al te walgelik sal stinken,
 
Indien eens 't quaê geweten kom,
 
En roer des herten mesthoop om.
[pagina 90]
[p. 90]
225[regelnummer]
Hoewel sich ook, langs onse straten,
 
Meest leemen huisen vinden laten,Ga naar voetnoot226, 232.
 
En dikwils maer een stroye dak,Ga naar voetnoot227.
 
Wat geeft my dat voor ongemak?
 
Ja 'k hebb'er voordeel uit te wachten.
230[regelnummer]
't Is als een beelt voor mijn gedachten,
 
Dat ieder mensch, hoe frisch, hoe schoon,Ga naar margenoot+
 
Hier slechts een leemen-huis bewoon.
 
 
 
Laet moojers, toojers, viese pronkers,Ga naar voetnoot233.
 
Verwijfde, kiese strate-jonkers,
235[regelnummer]
Op sulke beuselingen sien,
 
Het is geen werk van wijse liên.
 
De wispeltuerigheit der Vrouwen,
 
Die van wat moois, uit swakheit, houwen,
 
Sie sulks soo wars en spijtig an;Ga naar voetnoot239.
240[regelnummer]
Het past te qualik voor een Man.
 
 
 
Selfs achten edele gemoeden,
 
Die sich met mergh van wijsheit voeden,
 
Al woonens' in een woel'ge stadt,
 
't Gewoel maer schâ, de stilt' een schat.
245[regelnummer]
Ik soek geen plaets tot mijn genoegen,Ga naar voetnoot245, 246.
 
Dan daer 't ghewiss' op 't minst mag wroegen.Ga naar voetnoot246.
[pagina 91]
[p. 91]
 
Soo 'k ben die 'k wesen moet, is 't my
 
Al-even-eens waer dat ik zy.
 
 
 
Schoon onse plaets waer tien-mael slechter,
250[regelnummer]
Ik leefd'er wel te vreden echter,
 
Als ik'er 't mijne maer mog doen,Ga naar voetnoot251.
 
En met myn oogmerk voort kon spoên.
 
Al is 't er dootsch van straet-gesweven,Ga naar voetnoot253.
 
Die dootschheit is mijn eige leven:
255[regelnummer]
'k Acht' als een doot te veel gewoel,Ga naar voetnoot255.
 
Die 't soetste soet in stilheit voel.
 
 
 
Daer 't op de straten, merkten, bruggen,
 
Van menschen swiert en swarmt als muggen,
 
Daer d' eene d' ander loopt op 't lijf,
260[regelnummer]
Dat m'in 't gedrang schier steken blijf;
 
Daer 't al den dagh van kruien, rijen,
 
En slepen, raest aen allen zijen;
 
Daer 't rondom schreeuwt, als of de stadt
 
In oproer waer, wat vreugt is dat?
 
 
265[regelnummer]
Een Stadt, van d' Overdaet verkoren,
 
Om, als een trotsche Babels Tooren,
 
De Werelt door vermaert te zijn,Ga naar margenoot+
 
Geeft tot veel quaets een losse lijn.Ga naar voetnoot268.
 
De weelde gaet'er ongebonden.
270[regelnummer]
Men geeft sich selfs, in dert'le sonden,Ga naar voetnoot270.
 
Om d' algemeenheit, veel verlof.
 
De Hoogmoet houdt 'er open hof.
 
 
 
Wat hoeftm' op grachten vol kasteelen
 
Sijn oogen juist te laeten spelen?
275[regelnummer]
Waer toe doch met vermaek gelet
 
Op pragt en prael te vry van wet?
[pagina 92]
[p. 92]
 
Men hoeft veel meer sich toe te rusten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot277.
 
Om voor d' aenprikk'lingen der lusten,
 
Die d' ed'le ziel den krijg aen doen,
280[regelnummer]
Sich selfs na moog'likheit te hoên.
 
 
 
Bevind' ik my belust, om d'oogen
 
Iet groots en aengenaems te toogen,Ga naar voetnoot282.
 
Ik kies de beemden en 't geboomt,
 
Daer 't versche water lieflik stroomt.
285[regelnummer]
Daer sitt' ik neer, om wat te rusten,
 
Of ga al wand'lend my verlusten,
 
En sie, in vreugt mijns herten, dan
 
Het schoon gebouw des hemels an.Ga naar voetnoot288.
 
 
 
Dan moet al 's Werelts glans verdwijnen.
290[regelnummer]
Wat siet men al cieraets verschijnen
 
Slechts op het velerlei gebloemt,
 
Het welk sijn Scheppers glori roemt!
 
Ook Salomon, die grote Koning,Ga naar margenoot+
 
In al sijn heerlikheits vertoning,
 
295 Was niet bekleedt als een van die,
 
Indien men 't na den eisch besie.
 
 
 
Hier kan mijn ziel sich best vermeien,
 
Van Godt verquikt in gras'ge weien,Ga naar margenoot+
 
Gevoert aen wat'ren sacht en stil.
300[regelnummer]
Hier segt s'; heer, sus lust my u will.Ga naar voetnoot300.
[pagina 93]
[p. 93]
 
Hier hang' ik vaster aen den hemel,
 
Dan in het ongestuim gewemelGa naar voetnoot302.
 
Der werelt, die my lokt en vleit,Ga naar margenoot+
 
My toonend' al haer heerlikheit.
 
 
305[regelnummer]
Al wat by na hier komt voor d'oogen,Ga naar voetnoot305.Ga naar voetnoot305-312.
 
Kan haest een Sinne-beelt vertogenGa naar voetnoot306.
 
Van d' een of d' ander goede saek,
 
Te saem tot stichting en vermaek.Ga naar voetnoot308.
 
Men mag uit boomen, kruiden, dieren,Ga naar margenoot+
310[regelnummer]
Ja selfs uit muggen, mieren, sieren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot310.
 
Veel lessen trekken, die heel soet
 
En leersaem zijn voor elks gemoet.
 
 
 
Hoe vry en heuglik kan men buitenGa naar voetnoot313.
 
Voor Godt sijn ziel-begeerten uiten!
315[regelnummer]
Het hert komt in den hemel haest,
 
Of d' hemel wordt in 't hert geplaetst.
[pagina 94]
[p. 94]
 
Maer (om te spreken sonder veinsen)
 
Ik weet niet, waer ik mijn gepeinsen
 
Al laet', wanneer ik, in de Steên,Ga naar voetnoot319.
320[regelnummer]
Door 't volk gae langs de straten treên.
 
 
 
De daeg'raet spreidt haer goude glenst'renGa naar voetnoot321.
 
Alhier eer voor mijn glase venst'ren,
 
Dan daer de mueren dicht en hoog
 
Zijn als een blindde voor het oog.Ga naar voetnoot324.
325[regelnummer]
'k Aenschouw met lust, en miss' te noodeGa naar voetnoot325.
 
Die allereerste morgen-roode,Ga naar voetnoot326.
 
Die 't aerdrijk geeft een nieuwe jeugt,
 
En 't hert en oogen t'saem verheugt.
 
 
 
't Is dikwils jaer en dag geleden,
330[regelnummer]
Dat somm'ge luiden in de Steden
 
Nooit sagen, waer, en hoe de SonGa naar voetnoot331.
 
Haer schoone morgen-glans begon;
 
Hoe die met goud' en purp're stralen,Ga naar margenoot+
 
Ons enigsins daer af komt malen
335[regelnummer]
Godts vreeselijke Majesteyt,Ga naar margenoot+
 
Die meerder is in heerlikheyt.Ga naar voetnoot336.
[pagina 95]
[p. 95]
 
Is iet op aerden aengenamer,Ga naar margenoot+
 
Dan (als een Bruid'gom uyt sijn kamer,Ga naar margenoot+
 
Verciert in 't heerlikst feest-gewaedt)Ga naar margenoot+
340[regelnummer]
De Son sien opgaen in cieraet?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot340.
 
Of, met haer eerste glans, hier buitenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot341.
 
Te sien de jonge teere spruiten,
 
Van dauw en regen soet bevocht,
 
Haer hooft uit steken in de locht!
 
 
345[regelnummer]
't Gevogelt selfs kan 't niet verswijgen,Ga naar margenoot+
 
Maer singt en springt dan op de twijgen,Ga naar margenoot+
 
Om dat het weer een nieuwe dag,
 
Met nieuwe vreugt, aenschouwen mag.
 
Het leert ons met sijn quinkeleren,
350[regelnummer]
Hoe ieder sal sijn Schepper eeren,Ga naar voetnoot350.
 
En hertlik zijn verheugt in 't lichtGa naar margenoot+
 
Van sijn heilstralend aengesicht.
 
 
 
Dan tijtmen hier by tijt aen 't werken;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot353.
 
Maer (soo ik immer aen kan merken)Ga naar voetnoot354.
355[regelnummer]
't Onlustig Stadt-volk wil niet op,Ga naar voetnoot355.
 
Tot dat men haer van 't bedde klopp'.
 
't Genoegen, dat sy 's morgens rapen,
 
Is in 't vergapen en verslapen
 
Van 't eelste deel des dags op 't meest,
360[regelnummer]
Welk 't lichaem hindert en den geest.
[pagina 96]
[p. 96]
 
Hoe soet is 't, 's morgens, op het singen
 
Der voog'len, uyt het bedd' te springen,
 
En dan te sien, wat, tot Godts lof,
 
Is uitgesproten in den hof!
365[regelnummer]
Wat geeft dan tijt en vlijt al vruchtenGa naar voetnoot365.
 
In sulke stille lantgehuchten!Ga naar voetnoot367.
 
Wat werpt de vroege Morgen-stont
 
Ons dan al gouts toe uit haer mont!
 
 
 
Wat gaet de dag voort heuglik henen
370[regelnummer]
Voor een die sich begeert te spenen
 
Van al wat d' ed'le ziel verstoort
 
En tot verkeerde lust bekoort!
 
't Geluk en is niet uit te spreken,
 
Dat, waer men 't hooft hier uit komt steken,
375[regelnummer]
Men d' oogen rondom heeft in 't groen,
 
En die voor ydelheit kan hoên.
 
 
 
Laet macht'ge steden, trotsche wallen,
 
Met luister van de werelt brallen;
 
Des hemels glori blinkt op 't velt,Ga naar margenoot+
380[regelnummer]
En wordt'er sichtbaerlik vermeldt.
 
Daer 't vruchtbaer kooren op sijn stoppelen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot381.
 
Of 't weilant groent van versche droppelen,Ga naar voetnoot382.
 
De kudden berg en dal bekleên,
 
Daer wordt met vreugt Godts lof beleên.
 
 
385[regelnummer]
O! die, bevrijt van aerdsch geslommer,Ga naar voetnoot385.
 
Slechts gaet of sit in dichte lommer,
 
Op d' oever van een suiv're beek,
 
En houdt daer met sijn Godt gespreek,Ga naar voetnoot388.
[pagina 97]
[p. 97]
 
Die wordt bekoorliker gedragen,
390[regelnummer]
Dan in karos of gulde wagen
 
Door 't allermeest geswier der stadt,Ga naar voetnoot391.
 
Daer 't aerdsch alleen wordt hoog geschat.
 
 
 
Gy denkt misschien; By somer tijden
 
Sou dit noch alles zijn te lijden,
395[regelnummer]
Maer 's Winters is de vreugt van 't Lant
 
Geheel verstorven en van kant.Ga naar voetnoot396.
 
Dan zijn geen bladen aen de boomen,
 
Dan stremt het ys de water-stroomen:
 
't Is al van gras en bloemen kael;
400[regelnummer]
De voog'len swijgen altemael.
 
 
 
Maer segt my, lieve Stadts-gesinde,Ga naar voetnoot401.
 
Wat vreugt is dan by u te vinde?
 
Komt ook by u geen sneeuw of ys,
 
Of koud', op onse landes wijs?Ga naar voetnoot404.
[pagina 98]
[p. 98]
405[regelnummer]
Of schijnt de Son daer in uw nekken,Ga naar voetnoot405.
 
Dat d' oogen u van tranen lekken?
 
Men wierd van ouds al verr' gewaer,Ga naar voetnoot407.
 
Hoe kout en suer de Winter waer.
 
 
 
Wie gaet dan lang op straten dralen?
410[regelnummer]
Men weet sijn neus daer in te halen,Ga naar voetnoot410.
 
En soekt een hoekje dicht by 't vier,
 
Tot sijn vermaek, soo wel als hier.
 
Daer sitmen dan soo net en fiertjes,Ga naar voetnoot413.
 
Al meest by kleine prop're viertjes,Ga naar voetnoot414.
415[regelnummer]
Want turf en hout wordt dier betaelt,
 
Die m' hier uyt bosch en veenen haelt.
 
 
 
Ik vinde 's Winters niet bequamer,Ga naar voetnoot417.
 
Dan dat ik, op een warme kamer,
 
In stille vryheit, iet ver-richt'
420[regelnummer]
Het welk te saem vermaekt en sticht.Ga naar voetnoot420.
 
En 'k sal my 's avonds minder quellen,
 
Dan of een narre-slee met bellen,Ga naar voetnoot422.
 
Door al de straten van de Stadt,
 
My op en neer getrokken hadt.
[pagina 99]
[p. 99]
425[regelnummer]
Geen winter drijft myn lust na Steden.Ga naar voetnoot425.
 
'k Hebb' dan, soo wel als 's somers, reden,
 
Om liever hier te mogen zijn,Ga naar voetnoot427.
 
Vermits hier 't dag-licht eerder schijn.
 
Men wint hier wel een half uer daegliks:
430[regelnummer]
En is dat niet iet welbehaegliks
 
Voor een, die nauwkens, vroeg en spâ,Ga naar voetnoot431.
 
Die korte daegjens houdt te râ?Ga naar voetnoot432.
 
 
 
Wat iemant ooit geneuglik toetste,Ga naar voetnoot433.
 
Ik houde licht en lucht voor 't soetste,Ga naar voetnoot434.
435[regelnummer]
Dat mijn gemoet verquikken kan.
 
Wat deert my hier de winter dan?
 
'k Acht ieder winter-dag voor winste.
 
Ik weet niet wat als dan in 't minste
 
Voor vreugt sou wesen in de Steên,
440[regelnummer]
Of 'k hebb'se beter hier alleen.
 
 
 
Weet, dat ik ook wel, met vermaken,
 
Kan na de winter-daegjens haken,
 
Waer in ik hebb' het minst beletGa naar voetnoot443.
 
In 't geen daer 't hert is op geset.
445[regelnummer]
't Besoek van dert'le Stedelingen
 
Verstoort my dan niet in mijn dingen.
 
Men klopt, om d' een of d' ander leur,Ga naar voetnoot447.
 
Dan half soo veel niet aen mijn deur.Ga naar voetnoot448.
[pagina 100]
[p. 100]
 
Men laet my met gemak by 't mijne.
450[regelnummer]
Soo heeft de winter ook het sijne,
 
Dat my tot groot genoegen strekt,
 
En tot veel goets en soets verwekt.
 
'k Segg, dat de stadt-liên, daerentegen,
 
Meer met de winter zijn verlegen.
455[regelnummer]
Sy zijn dan hier dan daer ter bank,Ga naar voetnoot455.
 
De winter valt haer jaren lank.
 
 
 
Soo lang' als ik maer niet en misse
 
Een bly gemoet en vry ghewisse,Ga naar margenoot+
 
En mag gevoelen in mijn geest
460[regelnummer]
Slechts dat geduerig vreugden-feest,
 
Wat sal ik dan om 't ander geven?
 
Een vrolijk hert is 's menschen leven:Ga naar margenoot+
 
En dat bewaer ik beter hier,
 
Dan midden in het Stadt-geswier.
 
 
465[regelnummer]
't Valt moeilik, langs bepronkte stratenGa naar voetnoot465.
 
Geen ydelheit in 't hert te laten.
 
Daer alles sich soo schoon doet voor,
 
Is licht iet, dat het hert bekoor.
 
Maer, waer de Werelt minder glans heeft,
470[regelnummer]
Weet, datse daer ook minder kans heeft.
 
Door aensien wordt het oog versocht.Ga naar voetnoot471.
 
Schoon voor-doen is al half verkocht.Ga naar voetnoot472.
 
 
 
Een ander mag sich sterker voelen,Ga naar voetnoot473.
 
Om, onder 't menigvuldig woelen,
475[regelnummer]
Sijn aendacht even sterk te voên,Ga naar voetnoot475.
 
Ik ben te swak om sulks te doen.
[pagina 101]
[p. 101]
 
'k Bevinde, datmen langs de straten
 
Vol wereltsch' eere, glans, en staten,Ga naar voetnoot478.
 
Veel meer naer d' aerde buigt en nijgt,
480[regelnummer]
Dan opwaerts naer den Hemel stijgt.
 
 
 
't Is seker, dat wy met ons' oogenGa naar voetnoot481-484.
 
Den Hemel soo niet aensien mogen,Ga naar voetnoot482.
 
Daer sich een muerwerk tusschen stelt,
 
Als in een vlak en open Velt.
485[regelnummer]
Wy sien langs 't velt de Sonne blinken,
 
Daer langs de straet ons' oogen pinkenGa naar voetnoot486.
 
En gluiren na dien aerdschen pracht,
 
Die uit der grootschen huisen lacht.Ga naar voetnoot488.
 
 
 
't Valt lichter hier sich selfs met eenen
490[regelnummer]
Van al het stadtsch vermaek te spenen,
 
Dan in de stadt het selv' alleen
 
Te schikken na bestier van reên.
 
De lusten, die de ziel bekooren,
 
Zijn lichter t' eenemael te smooren
495[regelnummer]
Dan soo te maet'gen, dat het hert
 
Niet eenigsins verstrikt en wert.
 
 
 
Daer, met betoverend gegrinkel,Ga naar voetnoot497.
 
De werelt open doet haer winkel
[pagina 102]
[p. 102]
 
Van wellust, kostlikheit en eer,Ga naar voetnoot499.
500[regelnummer]
En wat een grootsch gemoet begeer;Ga naar voetnoot500.
 
Wie sulks alsdan van herten weigert,
 
Die moet al hooge zijn gesteigert,Ga naar voetnoot502.
 
En klimmen met sijn ziel recht op,Ga naar voetnoot503.
 
Tot Zions berg, in d' hoogste top.Ga naar voetnoot504.
 
 
505[regelnummer]
Daer 't steen geflonk, als nieuwe sterren,Ga naar voetnoot505.Ga naar voetnoot505-508.
 
Een vleeschlijk ooge komt verwerren,
 
Daer als een nieuwe hemel brandtGa naar voetnoot507.
 
Van peerlen, gout, en diamant;
 
Daer daegliks ruischen hoofsche drachten;
510[regelnummer]
Hy moet al sterk na 't hemelsch trachten,
 
Die sulk een prael en pomperij Hand.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot511.
 
Dan houden kan voor lomperij.Ga naar voetnoot512.
 
 
 
D' artsch vyant van Godts lievelingen,Ga naar voetnoot513.
 
Geheel deurtrapt in al sijn dingen,
515[regelnummer]
Wanneer hy 't heeft van all's besocht,Ga naar voetnoot515.
 
Dat hy se tot sich trekken mogt,
 
Vind niet bequamer uit ten lesten,
 
Dan dat hy d' heerlikste ghewestenGa naar margenoot+
 
Van 's werelts Koninkrijken toog',
520[regelnummer]
Als meest verlokkend' hert en oog.
[pagina 103]
[p. 103]
 
'k Voel, in mijn kleintje, hier geen mangel;Ga naar voetnoot521.
 
Daer steekt my een verborgen angel,
 
My twyff'len doend', of sulk een staet
 
Den mijnen niet te boven gaet.
525[regelnummer]
Word' ik daer door niet afgetogen,
 
Ik word'er echter door bewogen.
 
Het gaet hoe 't gaet, een sulk vertoogGa naar voetnoot527.
 
Bedwelmt al heimlik ziel en oog.
 
 
 
Derhalven hebb' ik meer begeeren,
530[regelnummer]
Om weer gerust naer huis te keeren,Ga naar voetnoot530.
 
Dat mijn gemoet sich selfs besitt',
 
En volg' syn voorgestelde wit;
 
Om my weer vryheit te beloven,
 
Dat niemant my een dag mag rooven,
535[regelnummer]
Want tijt-verlies is sulk een quaet,
 
Dat sich niet weer vergoeden laet.
 
 
 
Hy kan niet in syn rust gedyen,
 
Die strijkt en kijkt aen allen zyen.Ga naar voetnoot538.
 
Indien g' uw geest bezaed'gen wilt,Ga naar voetnoot539.
540[regelnummer]
Bedwing uw lichaem eerst in stilt'.Ga naar voetnoot540.
 
Dien d' Ydelheit niet sal bekooren,
 
Keer' af syn oogen en syn ooren:
 
Soo sluit men haer de vensters veur;
 
Soo gunt men haer geen open deur.
 
 
545[regelnummer]
Wie in de werelt kan verkeeren,
 
En uit het hert de werelt weeren,Ga naar voetnoot546.
 
Die moet al heel voorsichtig gaen;
 
Soo licht kleeft ons het wereltsch' aen.
[pagina 104]
[p. 104]
 
Hoe 'k van de werelt meer kan scheien,
550[regelnummer]
Hoe minder datse my sal vleien.
 
Sy vleit ook hier, maer sulks verscheelt,
 
Als schildery van 't levend' beelt.
 
 
 
't Geschildert onweer staet vervaerlik,
 
Maer is m' op zee, en wordt'er waerlik
555[regelnummer]
Soo hol geslingert op en neêr;
 
Alsdan verneemt men 't dies te meer.
 
Des werelts ydelheit, by tijen,
 
Verschijnt hier wel in fantasijen,Ga naar voetnoot558.
 
Maer, even alsse dan verschijnt,
560[regelnummer]
Bevind' ik, dat s' ook weer verdwijnt.
 
 
 
Een goede schuil-plaets en bevrydingGa naar voetnoot561.
 
Is hier voor driederlei bestrijding,Ga naar voetnoot562.
 
Waer door men meest en in 't gemeen
 
Bevochten wordt in groote Steên,
565[regelnummer]
De strijdt der oogen, tong, en ooren,Ga naar voetnoot565.
 
Komt my soo dikmael hier niet stooren.
 
Ik hou my hier als buiten schoots.
 
En is die vrijheit niet wat groots?
 
 
 
De werelt kan heel licht verlokken,
570[regelnummer]
Soo dat de mensch wordt afgetrokken,Ga naar margenoot+
 
Van 't goê, tot quaê begeerlikheit,Ga naar voetnoot571.
 
Als door een lekker aes verleidt.
 
M' aenschout geen aerd' en hemel t'samen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot573.
 
En Godts en 's werelts liefde quamenGa naar voetnoot574.Ga naar voetnoot574, 575.
575[regelnummer]
Nooit met malkander over-een:
 
Men kan maer dienen een alleen.Ga naar margenoot+
[pagina 105]
[p. 105]
 
Die in 't gewoel van aerdsche dingenGa naar voetnoot577-580.
 
Sich selfs soo diep en vast in-wringen,
 
Dat s' altijt die voor oogen sien,
580[regelnummer]
En zijn belaên met sorg van dien;
 
Hoe vinden s' ooit sich selve ledig,Ga naar voetnoot581.
 
Om onverhindert, vry en vredig,
 
Te trachten na een hooger goet?
 
Daer elk voor-al na trachten moet.Ga naar voetnoot584.
 
 
585[regelnummer]
Ook kan een weelig woelig levenGa naar margenoot+
 
Geen rust of waer genoegen geven;Ga naar margenoot+
 
Daer d' een als d' aêr, wil overdaet,
 
En kuipt en kruipt om hooger staet.Ga naar voetnoot588.
 
Daer meest gelijke-stands-personenGa naar voetnoot589.
590[regelnummer]
Malkaêr uit staet- en baet-sucht hoonen,Ga naar voetnoot590.
 
Of d' een is heim'lik gram en quaet,
 
Dat d' ander voor syn oogen gaet.Ga naar voetnoot592.
 
 
 
Daer elk wil voeren hoogmoets stander;
 
Daer d' eene jalouzy volgt d' ander,Ga naar voetnoot594.Ga naar voetnoot594, 597, 598.
595[regelnummer]
Soo dat de geest schier nimmer vry
 
Noch d' asem recht gerust en zy.
[pagina 106]
[p. 106]
 
Daer steeds te hakken en te weeren,Ga naar voetnoot597.
 
Altoos te stooten en te keeren,
 
Nu dit, dan dat, is in de weeg'Ga naar voetnoot599.
600[regelnummer]
En 't nimmermeer eens is te deeg.Ga naar voetnoot600.
 
 
 
De Nijdt, der vroomsten vyandinne,Ga naar voetnoot601.
 
Die, als een boose loose spinne,Ga naar voetnoot602.
 
Vergift uit d' eêlste bloemkens schept,
 
Waer uit het byken honig lept,Ga naar voetnoot604.
605[regelnummer]
Mag my van verr' een krijg aenseggen;
 
My lust niet met haer aen te leggen.
 
'k Ontschuil haer liever hier in 't still',
 
En laet haer woeden na haer wil.
 
 
 
Men sal my hier soo licht niet mogenGa naar voetnoot609.
610[regelnummer]
Aenschouwen met afgunstig' oogen,
 
Noch ik voor-al een ander niet.Ga naar voetnoot611.
 
't Bekoort geen hert dat d' oog niet siet.Ga naar voetnoot612.
 
Hier leev' ik met mijn staet te vreden,Ga naar voetnoot613.
 
En wensch, in stille besigheden,
615[regelnummer]
Dus buiten nijdt en strijdt, voortaen
 
Na d'eeuw'ge rust-plaats voort te gaen.
 
 
 
Niet is op aerden groot te schatten,
 
(Hoe salig is hy, die 't kan vatten!)
 
Dan 't vry gemoet, dat, wel-beraên,
620[regelnummer]
Die grote dingen kan versmaên.
[pagina 107]
[p. 107]
 
O! mogt ik soo my selfs versaken,
 
Dat 't hert na 't aerdsche nooit mogt haken,
 
Maer zijn, met lust, daer van ontbloot!
 
'k Waer, boven alle grooten, groot.
 
 
625[regelnummer]
Begeertge vreed' en rust? Waer soekje?Ga naar voetnoot625, 626.
 
S' is in een hoekje met een boekje.
 
Soekt hier en daer, en waer gy wilt,
 
Sy is te vinden in de stilt'.
 
Gy meugt van lust en rust veel droomen,
630[regelnummer]
Doch sult s' in 't aerdsche nooit bekomen,
 
Maer onlust in de plaets van lust,
 
En onrust in de plaets van rust.
 
 
 
Wat is 't dat iemant 's werelts spel lust?Ga naar voetnoot633-640.
 
Daer al de wel-lust is een quel-lust;
635[regelnummer]
De wel-stant wel-sant; al haer goetGa naar voetnoot635.
 
Gaend' op en af als ebb' en vloet:
 
Daer d'allergrootste prael haer quael heeft;
 
De scherts veel smerts tot haer onthael heeft;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot638.
 
De eer haer seer, 't beval sijn val;
640[regelnummer]
Het soet sijn roet, ja al sijn gal.Ga naar voetnoot640.
[pagina 108]
[p. 108]
 
Soo 't al, wat in de Steên behaelt wordt,Ga naar voetnoot641-648.
 
Soo dier gekocht, soo suer betaelt wordt,
 
Wie isser, die niet, met vermaek,
 
Na 't vrye buiten-leven haek?Ga naar voetnoot644.
645[regelnummer]
Om liever daer sich te verquikken,
 
Dan soo elendelik te stikken,
 
Door bange lucht van 't Steedsch gedrang?Ga naar voetnoot647.
 
Wie kiest geen vryheit voor bedwang?
 
 
 
De staet der allereerst' oprechtheitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot649.
650[regelnummer]
Was buiten, in eenvoud'ge slechtheit,Ga naar voetnoot650.
 
Daer Adam met sijn ribb' alleenGa naar voetnoot651-655.
 
Soo soet in 't paradijs ging treên.
 
Dat leven was het aengenaemste,
 
Vol rust en lust, en soo 't bequaemsteGa naar voetnoot654.
655[regelnummer]
Om best met Godt te zyn gemeên.
 
Maer Cains onrust bouwde steên.Ga naar margenoot+
 
 
 
De wijse Vaders leefden immer
 
Meest buiten, niet in 't stadtsch getimmer.Ga naar voetnoot658.
 
In hutten op het eensaem veltGa naar margenoot+
660[regelnummer]
Was slechts haer wooning neêrgestelt.
[pagina 109]
[p. 109]
 
Soo wierd van haer op't best, in tenten,Ga naar voetnoot661.
 
De Stadt, op vaste fondamenten
 
Selfs door Godts meester-konst gebouwt,Ga naar voetnoot663.
 
Verwacht en door 't geloov' aenschouwt.
 
 
665[regelnummer]
Dit kon haer daegliks recht verklaren,Ga naar voetnoot665.
 
Hoe dat s' alhier maer pelgrims waren;
 
Hoe m' hier geen vast verblijf en hadt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot667.
 
Maer soeken moest d' aenstaende stadt.
 
Soo wierden allerbest haer oogen
670[regelnummer]
Met vreugt na dat gebouw getogen,
 
Wiens laegste sold'ring blinkt en berntGa naar voetnoot671.
 
Van Son en Maen en 't hel gesternt.
 
 
 
Godt selfs, omvleescht gaend' hier beneden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot673.
 
Hield nooit soo veel van macht'ge steden.
675[regelnummer]
Ging Nazareth en BethlehemGa naar margenoot+
 
Godts Soon niet voor Jeruzalem?Ga naar margenoot+
 
Moest niet de glans van syne werkenGa naar margenoot+
 
In kleine stedekens uit-sperken?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot678.
 
Moest niet d' Olijf-berg of WoestijnGa naar margenoot+
680[regelnummer]
Syn keurigste vertrek-plaets zijn?Ga naar voetnoot680.
 
 
 
Indien hy in de Steên verkeerde,
 
't Was maer, op dat hy 't volk daer leerde,
 
En niet als of haer trotsch gebouwGa naar margenoot+Ga naar voetnoot683.
 
Hem enigsins vermaken sou:
[pagina 110]
[p. 110]
685[regelnummer]
Maer 't scheen sijn lust en rust te wesen,Ga naar margenoot+
 
Selfs eer de Son noch was ver-resen,
 
En eer 't gewoel hem hadd' versnelt,Ga naar voetnoot687.
 
Weer uit te gaen na 't open velt.
 
 
 
Soud' hy sijn Godtheits glans verklaren,
690[regelnummer]
En sich verheerlikt openbaren,
 
't Moest niet zijn in 't gewoel der Steên,
 
Maer op een hooge berg alleen.
 
Daer blonk, als 't Son-licht, ons' Messias,Ga naar margenoot+
 
En sprak met Moses en Elias;
695[regelnummer]
Daer klonk Godts stem de wolken door,Ga naar margenoot+
 
Als by de vloet Iordaen te voor.
 
 
 
Ik merk' ook, hoe 't sijn Ondertrouwde,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot697, 698.
 
Sijn Bruidt, wel meest met dorpen houde,Ga naar margenoot+
 
En lust hebb', om, met hem verselt,
700[regelnummer]
Te gaen in 't vry en eensaem velt.
 
De Bruid'gom wil op opn'er straten,
 
(Soo 't schijnt) sich niet omhelsen laten,
 
Noch met sijn Bruidt zijn soo gemeen,Ga naar voetnoot703.
 
Als daer se by hem is alleen.
 
 
705[regelnummer]
Sondt Godt sijn heil-bron ooit beneden,Ga naar voetnoot705.
 
't Was selden in 't gedrang der Steden,
 
Maer in de vrije velden meest,Ga naar margenoot+
 
Of daer m' in 't stil verhief sijn geest.Ga naar margenoot+
 
Verwacht m' ook noch besoek van Eng'len,
710[regelnummer]
Men moet niet veel op straet gaen heng'len,
 
Als op dat aerdsch geswier belust,
 
Godt soekt een ziel in hem gerust.Ga naar voetnoot712.
[pagina 111]
[p. 111]
 
Wat souden wy soo boven maten
 
Ons' hert en oog verbijst'ren laten
715[regelnummer]
Door glans van steên vol pracht en trots,
 
Die niet en zyn in d' oogen Godts?
 
't Is ydelheit en dert'le sotheit,
 
Kleinmoedigheit, of enkel botheit,
 
Niet op een plaets te mogen zyn
720[regelnummer]
Om datse slecht van aensien schijn'.
 
 
 
Men siet ook noch, uit 't Stadtsche leven,Ga naar voetnoot721-724.
 
De wijsste sich na 't lant begeven,
 
Dat, in syn afgaend' ouderdom,Ga naar voetnoot723.
 
Syn leven tot gerustheit kom.
725[regelnummer]
Daer vindt hy dan gelijk een haven,
 
Na al 't geduerig omme-draven,
 
En, na veel stormen, goede reê,
 
Op dat hy leev' en sterv' in vreê.Ga naar voetnoot728.
 
 
 
Soo wie dan, in sijn jonge dagen,Ga naar voetnoot729.
730[regelnummer]
't Geluk heeft, om, van 't aerdsch ontslagen,
 
Straks tot het beste voort te gaen,Ga naar voetnoot731.
 
Is hy'er niet veel beter aen?
 
't Kan niet gesegt zijn, noch beschreven,
 
Wat voordeel dat dit slag van leven
735[regelnummer]
Geeft aen een yverig gemoet,Ga naar margenoot+
 
Dat graeg het sijn', in stilheit, doet.
[pagina 112]
[p. 112]
 
Hoe soet is 't, 's avonds na den eten,Ga naar voetnoot737-739.
 
Sich met een vry en bly geweten,
 
In d'ope lucht hier te vertreên!
740[regelnummer]
Maer wat geschiedt dan in de Steên?
 
Men sit'er op de stoep slechts neder,
 
En siet'er swieren, heen en weder,
 
Soo veel geloop, gepronk, geprael,
 
Dat schier 't gesicht daer in verdwael.Ga naar voetnoot744.
 
 
745[regelnummer]
Men hoort rontom soo veel gedommel.Ga naar voetnoot745.
 
Hier schiet musquet, daer raest de trommel.
 
Hier klapt men deur en vensters toe,
 
Daer roept men beid' uw ooren moê.
 
Wanneer g' eens wilt in 't stil alleen gaen,
750[regelnummer]
Men laet u ongemoeit niet heen gaen.
 
Men noodt u binnen, tegen dank,Ga naar voetnoot751.
 
Soo mist gy 't oogmerk van uw gank.
 
 
 
O! die, in schaduw van de boomen,
 
Soo vry, by stille water-stroomen,
755[regelnummer]
Een avond-luchtjen halen mag,
 
Hoe soet vol-eindigt die den dag!
 
Hy slaept gerust, en quelt sich minder.
 
Syn aendacht vindt niet soo veel hinder,Ga naar voetnoot758.
 
Als wel wanneer men 's avonds laet
760[regelnummer]
Sich heeft verlustigt langs de straet.
[pagina 113]
[p. 113]
 
Maer, segt een, die sulks nooit bekende;Ga naar voetnoot761.
 
Gy sitt schier als aen 's werelts ende,
 
En weet niet eens, in sulk een staet,Ga naar voetnoot763.
 
Wat in de werelt omme gaet:
765[regelnummer]
En daerom maekt hy syn gedachten,
 
Dat ik de werelt meer sou achten,
 
Soo 'k van haer slechts meer kennis hadt,
 
En niet soo verre van haer sat.
 
 
 
't Is waer, ik sitt' hier als verborgen,
770[regelnummer]
Wanneer ik denk, wat, van den morgen
 
Tot aen den avond, al geswier
 
Is in de steden, meer dan hier.
 
Maer doch, ik kenn' genoeg de werelt,
 
Die soo bedrieglik is beperelt,
775[regelnummer]
Dat s' heel en al in 't boose leit,Ga naar margenoot+
 
En schoon genoeg voor oogen vleit.
 
 
 
De Werelt lacht in haer vertoog-lustGa naar margenoot+Ga naar voetnoot777.
 
Van 's levens grootscheit, vleesch-lust, oog-lust,Ga naar voetnoot778.Ga naar voetnoot778-783.
 
Drie elementen, daer de mensch
780[regelnummer]
Tracht in te leven, na sijn wensch:
 
Dat 's d' aerde, daer se steeds in wroeten;
 
Het water, daer s' in swemmen moeten;
 
De lucht, daer d' aêm sich in verwijdt.
 
Het vierd' is 't vier van twist en nijdt.Ga naar margenoot+
[pagina 114]
[p. 114]
785[regelnummer]
Het is noch niet heel lang geleden,
 
Dat ik, door noot in d' eêlste StedenGa naar voetnoot786.
 
Een ruime tijt hield mijn verblijf:
 
Maer wat was daer mijn tijt-verdrijf?
 
Ik vondt'er doch niet aengenamer,
790[regelnummer]
Dan dat ik stil bleef op mijn kamer,
 
En sloot mijn vensters dichtjens toe,Ga naar voetnoot791.
 
En deed' het gheen ik hier ook doe.
 
 
 
Wat kon my doe 't gewoel der straten
 
En 't leven van de Stadt doch baten?
795[regelnummer]
Mits ik het alsins socht t'ontvliên,
 
En moede was van sulks te sien.
 
Mijn hooft moest malen van al 't pralen.
 
Wanneer ik 't hert eens op wou halen,
 
Soo moest ik, uit 't geswerm der stadt,
800[regelnummer]
Verkiesen 't stilste wandel-padt.
 
 
 
Dan voeld' ik ook een swerm te trekkenGa naar voetnoot801, 802.
 
Van 't hert, en 't vry gemoet te strekken
 
Na hooger dingen, dan al 't gheen
 
De Werelt soekt in trotsche Steên.
805[regelnummer]
Dan sprak ik tot mijn ziel; Verlust u,
 
En tot mijn moede sinnen; Rust u,Ga naar voetnoot806.
 
Sweeft in uw eigen element,
 
En leeft eens als gy zijt gewent.
 
 
 
Wie 's werelts masker af kan trekken,Ga naar voetnoot809.
810[regelnummer]
Sal haest met al haer schoonheit gekken;Ga naar voetnoot810.
 
s' Is als een vuile Jesabel;Ga naar margenoot+
 
Met valsch blankketsel blinkt haer vel.
[pagina 115]
[p. 115]
 
Sy lonkt, en lokt, en jokt begeerlik,
 
Maer kroont en loont op 't lest te deerlik
815[regelnummer]
Dien, die, gelijk haer trouwe vriendt,Ga naar margenoot+
 
Haer heeft ge-eert, geviert, gedient.
 
 
 
't Is 's werelts aert, dat sy de schelleGa naar voetnoot817-824.
 
En schorss' van alles schoon voor-stelleGa naar voetnoot818.
 
Met schitter-glans; maer 't vuile merg,
820[regelnummer]
Onsichtbaer voor ons' oog, verberg.
 
Sy toont de vleeschlike genuchten;
 
Maer bergt het pijnlik quijnlik suchten,Ga naar voetnoot822.
 
Dat, door de spade rouw, in 't hertGa naar voetnoot823.
 
Te jammerlik veroorsaekt wert.
 
 
825[regelnummer]
Daer is by grote rijke lieden,
 
Die, hoog in staet, veel volks gebieden,Ga naar voetnoot826.
 
Een heim'lijk suchten en geklag,
 
Dat elk niet sien of hooren mag.
 
't Schijnt heerlik, als men haer geprael siet;
830[regelnummer]
Maer niemant isser, die haer quael siet,Ga naar voetnoot830.
 
Om dat de glimp van overvloetGa naar voetnoot831.
 
Die voor ons' oog bedekt en hoedt.
[pagina 116]
[p. 116]
 
d' Aensienlikst' houdt in sich verborgen
 
Veel leet, bekommernis en sorgen:
835[regelnummer]
En onder 't uiterlijk geluk
 
Schuilt menigmael inwendig druk;Ga naar voetnoot836.
 
't Welk dies te meer hem valt beswaerlik,
 
Om dat hy niet mag openbaerlik
 
Elendig zyn, als slechte liên,
840[regelnummer]
Die sich het-selve niet ontsien.Ga naar voetnoot840.
 
 
 
Seer cierlik zijn wel groote Steden,
 
Om wand'lend' eens daer door te treden,
 
Maer onbewroegt, vernoegt, en rein,Ga naar voetnoot843.
 
Aldaer te woonen dat 's geen klein.Ga naar voetnoot844.
845[regelnummer]
Hoe menig mensch, die 't buiten-leven
 
Ging, onbesuist, voor 't Steedsche geven,
 
Heeft sulks betreurt, wanneer hy dacht,
 
Wat lust en rust hem 't eerste bragt?
 
 
 
De Werelt, met al haer bedrijven,Ga naar voetnoot849-862.
850[regelnummer]
Gaet om, en staet op losse schijven,Ga naar voetnoot850.
 
En swaeit en draeit geweldig krom:
 
Wie vraegt my dan; Wat gaet daer om?
 
'k Sie, dat de trein van 's menschen saken,Ga naar voetnoot853.
 
Waer in hy hier sich gaet vermaken,
855[regelnummer]
Met recht gestadig wordt geseit,
 
Slechts in haer ongestadigheit.
[pagina 117]
[p. 117]
 
In onrust soekt de mensch daer ruste,Ga naar voetnoot857.
 
Soo dat nu dit, dan dat, hem luste.Ga naar voetnoot858.
 
Al sijn begeerten zijn, op 't best,
860[regelnummer]
Maer wint, die nu waeit Oost, dan West.
 
Door kragt van wenschen na 't aenstaendeGa naar voetnoot861.
 
Is tegenwoord'ge vreugt vast gaende.Ga naar voetnoot862.
 
Soo dat m'er met veel wroegen hijgt,
 
Maer nooit een vast genoegen krijgt.Ga naar voetnoot864.
 
 
865[regelnummer]
Wat is 't genoegen onbestendig,
 
Wanneer men 't soeken moet uitwendig?
 
Dewijl het doch niet kan geschien,Ga naar margenoot+
 
Dat d' oog verzadigt wert van sien.
 
Vermaekt u, om, in allen wijken,
870[regelnummer]
Veel kost'liks door en door te kijken,
 
Gy blijft weer op wat nieuws belust,
 
In plaets van wel vernoegde rust.Ga naar voetnoot872.
 
 
 
Eer 't aerdsch vermaek noch wordt genoten,
 
Kan 't wonder syn waerdy vergrooten;
875[regelnummer]
Maer, als men 't heeft een wijl gehadt,
 
Soo wordt men 't haest weer moed' en sat.Ga naar voetnoot876.Ga naar voetnoot876, 878.
 
Dus siet men elk sich selfs bedriegen,
 
En haest van 't een op 't ander vliegen,
 
Gelijk een bye, die, rondom,Ga naar voetnoot879.
880[regelnummer]
Haest swerft van d' een op d' ander blom.Ga naar voetnoot880.
[pagina 118]
[p. 118]
 
Al wat verandering kan geven,
 
Schijnt eerst gelijk een nieuwe leven;
 
Doch 't nieuwtjen isser haest weer af.
 
Al wat soo lief scheen, wordt haest laf.Ga naar voetnoot884.
885[regelnummer]
Maer kont gy waerlik u vermaken,Ga naar voetnoot885.
 
Niet in veranderlijke saken,
 
Maer in een goet, dat nooit verkeert,
 
Soo hebt gy wat u hert begeert.Ga naar margenoot+
 
 
 
Soo wie 't vernoegen heeft van binnen,Ga naar voetnoot889.
890[regelnummer]
En niet door d' uiterlijke sinnen,
 
Dien blijft, hy zy dan waer hy zy,
 
Het voorwerp syns genoegens by.
 
'k Beschouw den hemel nooit van ond'ren,Ga naar voetnoot893-896.
 
Of moet op 't hoogste my verwond'ren,
895[regelnummer]
Dat iemant, om een yd'le leur,Ga naar voetnoot895.
 
In d' aerdsche woon-plaets soekt veel keur.Ga naar voetnoot896.
 
 
 
Wy hebben, onder alle steden,Ga naar margenoot+
 
Geen vaste stadt alhier beneden,
 
Waer in men syn verblijf-plaets stell'.Ga naar voetnoot899.
900[regelnummer]
Al wat hier schijnt, verdwijnt te snel.Ga naar margenoot+
 
Maer moedig moeten w' ons verkloeken,Ga naar voetnoot901.
 
Om steeds d' aenstaande stadt te soeken,Ga naar margenoot+
 
Die boven alle trotsche steên,
 
Beklijft en eenig blijft alleen.Ga naar voetnoot904.
[pagina 119]
[p. 119]
905[regelnummer]
Wat sal hy 't uiterlijk veel achten,
 
Die dag by dag moet leeren trachten
 
Na 't gheen hier boven is, en nietGa naar margenoot+
 
Na 't gheen men hier op d' aerde siet?
 
Die 't wereltsch aensien niet kan missen,Ga naar voetnoot909.
910[regelnummer]
Wat sal men anders van hem gissen,
 
Dan dat hy 't noch te seer bemint,
 
En meer dan 't hemelsche versint?Ga naar voetnoot912.
 
 
 
De ziel-oog van een yv'rig ChristenGa naar voetnoot913-916.
 
Dringt, dwars door 's werelts nevel-misten,
915[regelnummer]
Ons steeds omcing'lend' om en om,
 
Tot 's hemels binnenst heiligdom.
 
Dan achtse maer voor beuselingen
 
Dees' ondermaensche fijmelingen,Ga naar voetnoot918.
 
Daer sich de werelt aen vergaept,Ga naar voetnoot919, 920.
920[regelnummer]
En soo veel yd'le vreugt uit raept.
 
 
 
Gelijk de fiere Sonne-stralen
 
Wel op den aerdboôm neder dalen,
 
Maer blijven daer ter plaets nochtans,
 
Daer d'oorsprong is van dese glans;
925[regelnummer]
Alsoo de ziel, van Godt gegeven,Ga naar margenoot+
 
Om voor een tijt alhier te leven,
 
Toont wonderlik de kragt haers aerts,
 
En heeft haer opsigt hemelwaerts.Ga naar voetnoot928.
[pagina 120]
[p. 120]
 
Een mensch, die noch, in allen hoeken,
930[regelnummer]
Sijn wellust hier beneên wil soeken,
 
Die kan noch wijs zijn noch vernoegt,
 
Hoe dat hy 't immer schikt of voegt.
 
Een klein misnoegen kan hem quellen,
 
En haest ontstelen of ontstellen
935[regelnummer]
Al d' ingebeeldde lust en rust.
 
De Werelt krabbelt daerse kust.Ga naar voetnoot936.
 
 
 
Haer dulle schijn-vreugt (soo wy weten)Ga naar voetnoot937-944.Ga naar voetnoot937
 
Kan heel bequaemlik kortswijl heeten,Ga naar voetnoot938.
 
Om datse duert een korte wijl,
940[regelnummer]
En is gedaen in aller ijl.
 
Geneugt, en weelde, zyn verscheiden:
 
Siet, dat gy d' eerste kiest van beiden.
 
Een Christen weet geen ware vreugt,
 
Dan daer men sich in Godt verheugt.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot944.
 
 
945[regelnummer]
Gy denkt; dus eensaem is niet lieflik,Ga naar voetnoot945-948.
 
Maer veel geselschap is gerieflik;
 
Dat heeft men in de stadt ter hant,
 
En na sijn keur soo niet op 't lant.
[pagina 121]
[p. 121]
 
Maer meent gy, dat men groot geluk heeft,
950[regelnummer]
Wanneer men 't dag by dag soo druk heeft,
 
Verslaeft aen 't een besoek op 't aêr?
 
Is 't heiligst veiligst leven daer?Ga naar voetnoot952.
 
 
 
Hoe veel geselschap veel verleidde,Ga naar voetnoot953-960.
 
Wist hy seer wel, die eertijts seide;
955[regelnummer]
Soo 'k onder menschen veel verkeer',
 
Ik keer altijt een min-mensch weer.
 
Men komt heel selden by malkander,
 
Of d' eene mensch wrijft af van d' ander
 
Een schelfer van syn menschlikheit;
960[regelnummer]
O! waer 't ook van syn vleeschlikheit!
 
 
 
Hoe haest verderven quade redenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot961, 963.
 
En dwaes geklap daer goede zeden!
 
Hoe haest wordt iet ontroert van 't gheenGa naar voetnoot963.
 
Men wel geregelt hadd' door reên!Ga naar voetnoot964.
[pagina 122]
[p. 122]
965[regelnummer]
Het quaed', alred' uit 't hert verdreven,Ga naar voetnoot965.
 
Sal plots'lik ons op 't nieuw aen kleven.
 
Men komt'er selden soo van daen,
 
Gelijk m'er was na toe gegaen.
 
 
 
Licht doet'er dit of dat ons wanken.
970[regelnummer]
Het gaet met ons als met de kranken,
 
Die haest weer uitgaen na de straet,Ga naar voetnoot971.
 
't Gheen oorsaek geeft tot grooter quaet.
 
Want onse zielen, die veel dagen
 
In doodelijke siekte lagen,
975[regelnummer]
Zijn al te swak, en onbequaem,Ga naar voetnoot975.
 
Om veel te zijn in 's werels aêm.
 
 
 
Weest ergens maer de vierd' of derde,Ga naar voetnoot977-988.
 
Daer niet uw ziel besmet en werde,
 
Of onvernoegt blijv' uw ghewis,Ga naar voetnoot979.
980[regelnummer]
Indien 't geselschap wereltsch is.
 
In 't still' alleen te zijn geseten,
 
Heeft selden my daer na gespeten;
 
Maer dikwils wierd' ik op my gram,
 
Na dat ik uit geselschap quam.
 
 
985[regelnummer]
Men gaet sich by de menschen voegen,
 
Wel met een ingebeeldt genoegen,
 
Maer 't tegendeel bevint men juist,
 
Als ieder weer na 't sijn verhuist.
[pagina 123]
[p. 123]
 
Men siet het al te licht geschieden,
990[regelnummer]
Hoe seer men 't somtijts meent te vlieden,
 
Dat iemant by de vrolikheit
 
Te veel of weinig doet of seit.
 
 
 
Hoe licht verklaptmen sich ten quaêstenGa naar voetnoot993.Ga naar voetnoot993, 994, 1005.
 
Tot nadeel van sijn even-naesten!
995[regelnummer]
Waer hoort men immer veel gepraet,Ga naar voetnoot995, 996.
 
Daer d' een of d' aêr geen hairtje laet?Ga naar voetnoot996.
 
Elk soekt uit ander luiden falen
 
Een glimpkroon voor sich selfs te halen.Ga naar voetnoot998.
 
'k Segg', dat hy als een Engel leeft,
1000[regelnummer]
Die hier van niet een angel heeft.
 
 
 
Indien 't geselschap ons verblije,Ga naar voetnoot1001.
 
De bitsche Nijdt, de jalousije,
 
De gulsigheit, onkuische min,
 
En hoogmoet, nemen 't hert haest in.
1005[regelnummer]
Veel soeter is 't in 't stil te schuilen,
 
Dan dat men met de wolven huilen,Ga naar voetnoot1006, 1007.
 
En met de honden bassen moet,
 
Gelijk men licht uit swakheit doet.
[pagina 124]
[p. 124]
 
Indien ik moet de vreugt ontbeeren,
1010[regelnummer]
Die komt uit 't dageliksch verkeeren,
 
'k Ontbeer' het leet ook, dat daer uit
 
Soo onvoorsiens gemeenlik spruit.
 
Ik acht geen vrolike gesellen,
 
Wanneer 't ghewete sich moet quellen,
1015[regelnummer]
Soo datter iet van binnen woel,
 
En 't hert in 't lagchen smert gevoel.Ga naar margenoot+
 
 
 
't Is al te slecht en slaefsch met eenen,Ga naar voetnoot1017.
 
Sijn vreugt te moeten gaen ontleenen
 
Van and'ren; maer een dapper manGa naar voetnoot1019, 1020.
1020[regelnummer]
Is 't, die sich selfs vermaken kan.
 
Hy hoeft 't vermaek niet verr' te soeken,Ga naar voetnoot1021, 1022.
 
Die 't vinden kan in wijse boeken;
 
Dien 't hert, door 't goê ghewiss' verheugt,Ga naar margenoot+
 
Verschaft een stadig feest vol vreugt.
 
 
1025[regelnummer]
't Is waer, men moet by menschen leven,
 
Doch 't moet geen hindernisse geven,
 
Maer eer en meer behulp, in 't werk,
 
Dat elk heeft tot sijn oogemerk.
[pagina 125]
[p. 125]
 
Wilt met de menschen soo verkeren,
1030[regelnummer]
Dat s' uw beroep niet mogen deeren,Ga naar voetnoot1030.
 
Maer daer in tot bevord'ring zijn.
 
Geselschap-soet zijn baert veel pijn.
 
 
 
't Gaet wel, wanneer men, na sijn wenschen,
 
Is vry van d' overlast der menschen,Ga naar margenoot+
1035[regelnummer]
En dat ons niemant licht beletGa naar voetnoot1035.
 
Van 't gheen waer toe wy zijn geset.
 
't Gaet wel, wanneer men, met goê wille,
 
Soo lang het sijne doet in 't stille,
 
Tot dat beroep en nood alsdan
1040[regelnummer]
Ons roep' en nood', en hael daer van.Ga naar voetnoot1040.
 
 
 
Vermits de boog, door 't self bedrijven,Ga naar voetnoot1041, 1042.Ga naar voetnoot1041.
 
Niet altijt wil gespannen blijven,
 
Soo maek' men staet in sijn gemoet,Ga naar voetnoot1043.
 
Om uit te spannen, als men moet.Ga naar voetnoot1044.
1045[regelnummer]
D' uitspanning sal van selfs wel komen.
 
Daer is in 't minst niet voor te schromen.
 
Men krijgt altijt genoeg besoek,
 
Al sit men achter in een hoek.Ga naar voetnoot1048.
 
 
 
'k Ben van geselschap niet afkeerig,
1050[regelnummer]
Maer ook daer na niet soo begerig,
 
Dat ik het, sonder leet of rouw,
 
Somwijlen niet ontbeeren sou.
[pagina 126]
[p. 126]
 
'k Ben geerne vriendlijk en gemeensaem,
 
Maer geern' ook by my selfs weer eensaem.
1055[regelnummer]
Het is een ongelukkig man,
 
Die niet van beiden wesen kan.
 
 
 
Wie na 't geselschap en 't gesnater
 
Steeds jankt, gelijk een visch na 't water,Ga naar voetnoot1058.
 
En buiten dat geen soetheit kent,
1060[regelnummer]
Als swevend' uit sijn element,
 
Die altijt, buiten eige deuren,
 
Sijn vreugt moet elders na gaen speuren,
 
En by sich selfs niet is te huis,
 
Die heeft een ongevoelijk kruis.Ga naar voetnoot1064.
 
 
1065[regelnummer]
Die by 't geselschap zijn op 't kluchtigst,
 
En by de vrolikheit uitruchtigst,Ga naar voetnoot1066.
 
Zijn by haer selfs wel meest ontstelt,
 
En met de swarte gal gequelt.Ga naar voetnoot1068.
 
'k Vermaek my matig by de menschen:
1070[regelnummer]
Maer 't gaet niet minder na mijn wenschen,
 
Wanneer ik in mijn eige geest
 
Aen-rechten mag een vreugden-feest.
 
 
 
Soo 'k, besig met mijn eige dingen,
 
Het hert mag uitten treuren singen,Ga naar voetnoot1074.
1075[regelnummer]
Gy weet niet hoe 'k my dan verbly',
 
Al isser schoon geen mensche by.Ga naar voetnoot1076.
[pagina 127]
[p. 127]
 
Wie om te gaen weet met papieren,
 
Wat hoeft die hier en daer te swieren.
 
Of aen te halen sulke maets,
1080[regelnummer]
Die hem meer hinders doen dan baets?
 
 
 
Wie sulk een volkje wil believen,
 
Krijgt menigmael sijn huis vol dieven,
 
'k Meen stoute dieven van de tijdt,
 
Die uitgekocht moet zijn met vlijt.Ga naar margenoot+
1085[regelnummer]
Schuwt alle dieven, maer besonder
 
Een tijt-dief, want hy schaedt te wonder,Ga naar voetnoot1086.
 
Die 't gheen hy neemt, u nooit als-dan,Ga naar voetnoot1087.
 
Al wild' hy schoon, weêr-geven kan.
 
 
 
Doch, soo men d' omgank met veel wijse,Ga naar voetnoot1089.
1090[regelnummer]
Geleerd' en hoog-ge-eerde, prijse;
 
Die meest beroemt zijn en vermaert,
 
Zijn op mijn kamer t' saem vergaert:
 
Ja selfs ook van de voorig' eeuwen,
 
Die soetjens, sonder veel te schreeuwen,
1095[regelnummer]
Verhand'len allerhande stof.
 
Elk spreekt bedagtsaem en met lof.Ga naar voetnoot1096.
 
 
 
Nooit gaet sich een van dees' ontsteken.Ga naar voetnoot1097.
 
Men mag se nacht en dag aen-spreken,
 
Daer wordt by haer geen tijt verspilt,Ga naar voetnoot1099.
1100[regelnummer]
Indienge selfs opmerken wilt.Ga naar voetnoot1100.
[pagina 128]
[p. 128]
 
Dees' ommegank geschiedt vrypost'lijk,
 
En dees' gemeenschap valt niet kost'lijk:Ga naar voetnoot1102.
 
Sy willen altijt by ons zijn,
 
En proeven nooit ons' broot of wijn.
 
 
1105[regelnummer]
U dunkt; Men wordt ge-eert in Steden;
 
Daer wordt uw roem en deugt beleden,
 
En als op 't schouw-toonneel gestelt,
 
Soo dat m'er over-al van meldt.
 
Maer 't gaet wel dikwijls recht daer tegen:
1110[regelnummer]
En ook wat isser aen gelegen,
 
Of juist het ongestadig volk
 
Niet over-al uw lof vertolk?
 
 
 
Die nooit iet lofflijks doen en mogen,Ga naar voetnoot1113.Ga naar voetnoot1113, 1114.Ga naar voetnoot1113-1120.
 
Of 't moet juist zijn, in aller oogen,
1115[regelnummer]
Dat smaekt wat na 't vermomde grijn,Ga naar voetnoot1115.
 
En heeft een yd'le faem-suchts schijn.
 
De ware Deugt is, daerentegen,
 
Om oog-getuigen niet verlegen:
 
De schouwburg haerer werken is
1120[regelnummer]
Haer eigen onbewroegt ghewiss'.Ga naar voetnoot1120.
[pagina 129]
[p. 129]
 
Hoewel de deugt ook woont in 't duister,
 
Noch spreidtse wijd en zijd haer luister;
 
Haer minnaer wordtse licht gewaer,
 
En volgt haer op de voet-spoor naer.
1125[regelnummer]
Ja ware deugt kan in de mueren
 
Van d' een of d' ander stadt niet dueren:Ga naar voetnoot1126.
 
Sy wil niet in soo eng een bandt.
 
De werelt is haer Vaderlant.
 
 
 
Doch 'k laet u gunst en macht verheffen,Ga naar voetnoot1129.
1130[regelnummer]
Als ik, in stilheit, mag beseffen
 
De soetheit van een vry gemoet,
 
Dat, sonder hinder, 't sijne doet.
 
Munt uit, en zijt uitstekend hooge;Ga naar voetnoot1133.
 
Het is niet anders in mijn ooge
1135[regelnummer]
Als een verheven steilte maer,Ga naar voetnoot1135.
 
U houdend' in een staeg gevaer.
 
 
 
De stormwint treft den hoogen ceder,Ga naar voetnoot1137, 1138.
 
En smakt verheve toppen neder,
 
Daer kruit en bloemen, laeg in 't dal,Ga naar voetnoot1139.
1140[regelnummer]
Wel zijn bevrijt van 't ongeval.
[pagina 130]
[p. 130]
 
Die wel te blijven weet by d' aerde,Ga naar voetnoot1141, 1142.
 
Valt immers met te minder swaerde.Ga naar voetnoot1142.
 
Hoe hooger doch alhier gepraelt,Ga naar voetnoot1143, 1144.
 
Hoe laeger eindelik gedaelt.
 
 
1145[regelnummer]
Hoewel ik hier niet steeds verkeere
 
Met luiden van gesag en eere,
 
En om haer grootheit, staet, of pracht,Ga naar voetnoot1147.
 
Van elk geacht en opgewacht:
 
Soo mag ik nochtans by de vromen,Ga naar voetnoot1149.
1150[regelnummer]
Soo dikwils als 't my luste, komen;
 
En vinde by haer soet onthael,
 
En 't goed eenvoudig hert, voor prael.Ga naar voetnoot1152.
 
 
 
Als ik my dus wil gaen versellen,Ga naar voetnoot1153.
 
Behoev' ik niet te staen en schellenGa naar voetnoot1154.
1155[regelnummer]
En bellen voor de deur of poort,
 
Tot dat het eerst een dienst-boô hoort.
 
'k Behoev' de vloer dan niet te mijden,Ga naar voetnoot1157.
 
Noch in de zael te staen by-zijden,Ga naar voetnoot1158.
 
En wachten daer my selve moê.
1160[regelnummer]
Ik gae hier over-al recht-toe.
[pagina 131]
[p. 131]
 
Dan sie ik geen cieraet soo heerlik,
 
Noch na mijn sin iet soo begeerlik,
 
Als 't vroom en oprecht hert der liên,
 
Dat s' in eenvoudigheit my biên.
1165[regelnummer]
'k Sie alsoo lief op leeme vloeren
 
Den vlegel of den gaffel roeren,
 
Dan dat men sich in 't schoonst salet
 
Tot ledigheit of spelen sett'.
 
 
 
'k Sie liever in boomsije kled'renGa naar voetnoot1169.
1170[regelnummer]
Den huisman hier sich selfs verned'ren,Ga naar voetnoot1170.
 
En na sijn werk ten akker gaen,
 
Dan pronkers op haer wandel-baen,
 
Die met bestrikte zije kleeren
 
Een ieder langs de straet braveren,Ga naar voetnoot1174.
1175[regelnummer]
En ledig swerven over-alGa naar voetnoot1175.
 
Waer 't best haer dertelheit bevall'.
 
 
 
'k Sie al soo lief een karr' of wagen
 
Den mest, die 't lant bevrucht, uit-dragen,
 
Dan koets by koets, waer in m' om strijdtGa naar voetnoot1179.
1180[regelnummer]
Soo vrucht'loos uitdraegt d' ed'le tijt.
 
Van al dat toeren gins en weder,
 
Van al dat voeren op en neder,
 
En 't hossebossen door de stadt,
 
Is d' oor haest moê, en d' ooge sat.Ga naar voetnoot1184.
[pagina 132]
[p. 132]
1185[regelnummer]
Gy segt; Daer is geen leer of voordeelGa naar voetnoot1185, 1186.
 
By luiden van soo weinig oordeel.
 
O ja; een wijse leert ook daer,
 
Of hy ten minsten leert een aêr.
 
Ja 'k ben'er met veel meer genoegen,
1190[regelnummer]
En voel in 't herte minder wroegen,
 
Dan daer men, met bevalligheit,
 
En uitgesochte woorden, vleit.
 
 
 
Daer sich deurtrapte koppen spitsen,
 
Om met haer fletsen, als met flitsen,Ga naar voetnoot1194.
1195[regelnummer]
Eens slechten en oprechten oorGa naar voetnoot1195.
 
Somtijts te booren door en door.
 
Dat noemt men daer politiseren.
 
Wie 't niet en kan, die sal 't daer leeren.
 
Die door de werelt wil, moet zijn
1200[regelnummer]
Nu wit, dan swart; nu grof dan fijn.
 
 
 
Die in de Steên met lof wil woonen,Ga naar voetnoot1201.
 
Moet meest sijn aensicht av'rechts toonen,
 
En weten, door een loose vondt,
 
Elk een te praten na de mont.
[pagina 133]
[p. 133]
1205[regelnummer]
Gy sult 'er veel aen u verbinden;
 
Maer zijnse daerom all' uw vrinden?
 
Sy bieden u haer dienst wel aen,
 
Maer 't is slechts om haer selfs gedaen.
 
 
 
Schoon d' een op d' ander is verbeten,
1210[regelnummer]
Ia schoonse 't beide seker weten,
 
Dat s' op elkander zijn vol spijts;Ga naar voetnoot1211.
 
Noch is 't als vriendschap wederzijds.
 
Men kust 'er menigmael de handen,Ga naar voetnoot1213-1215.
 
Waer in men liever sloeg sijn tanden,
1215[regelnummer]
Om s' af te byten, mog 't geschiên.Ga naar voetnoot1215.
 
't Gaet wonder vreemt by staetsche liên.
 
 
 
Men moet 'er 't vleien dikwils hooren
 
Met jonstig' en met open' ooren,Ga naar voetnoot1218.
 
Om datter vriendschap en gevlei
1220[regelnummer]
By velen nu is eenerlei.
 
Het schijnt doch, dat men nu oprechtheit
 
Houdt, onder volk van staet, voor slechtheit;Ga naar voetnoot1222.
 
Als of de deugt slechts in de mont,
 
In schijn, en niet in zijn, bestondt.
[pagina 134]
[p. 134]
1225[regelnummer]
Ia die met and'ren nu wil voort zijn,Ga naar voetnoot1225-1232.Ga naar voetnoot1225.
 
Moet van Vos-meer of Schalker-oort zijn.Ga naar voetnoot1226.
 
De werelt overvloeit nu doch
 
Van linkernijen en bedrogh.Ga naar voetnoot1228.
 
Wie meê niet weet van bril-verkopen,Ga naar voetnoot1229.
1230[regelnummer]
Die heeft'er niet veel goets te hoopen,
 
Wie 't ampt van kuipen niet en kan,
 
Die blijft'er een vergeten man.
 
 
 
Die na der wereltschen genoegen
 
Sich niet begeert noch weet te voegen,
1235[regelnummer]
Wordt overal bespot, veracht,
 
En, als een slechthooft uitgelacht.Ga naar voetnoot1236.
 
O! Wat al listen, lasten, lusten,
 
Zijn 't, die de ziele staeg ontrusten,
 
Dan hier dan daer, in groote steên!
1240[regelnummer]
Veel beter leeft men hier te vreên.
 
 
 
Loop, wereltsch woel-geest, als een jager,Ga naar voetnoot1241-1248.
 
Uw beurse vet, uw ziele mager;
 
Ik hebb' een goud-mijn hier in 't still':
 
Daer vind' ik schatten, na mijn will';
[pagina 135]
[p. 135]
1245[regelnummer]
Doch schatten, voor die blinde mollen,
 
Die met veel moeite d' aerd' uit hollen,
 
Verborgen en gansch onbewust.Ga naar voetnoot1247.
 
Dies zyn s' er ook niet op belust.
 
 
 
'k Wensch, dat mijn oogen en mijn oorenGa naar voetnoot1249-1256.
1250[regelnummer]
Ter werelt nooit iet sien of hooren,Ga naar voetnoot1250, 1251.
 
Dan 't gheen my van de werelt trekk',
 
En tot Godts liefde meer verwekk'.
 
Wie sou, voor 't ydel aerdsch gefemel,Ga naar voetnoot1253.
 
Niet graeg verkiesen sulk een hemel,
1255[regelnummer]
Een hemel, die men voelt in 't hert,
 
Als 't vry van 't aerdsch gelaten wert?
 
 
 
Wat heeft de vroom' al ziel gespertel
 
In groote Steên, daer weelde dertel,
 
Daer hoovaerdy, en prael en pracht,
1260[regelnummer]
En veinsery, zyn in haer kracht!
 
Daer Staet- en Baet-sucht, als twee pesten,Ga naar voetnoot1261-1263.
 
Soo licht vergiften d' allerbesten.
 
Daer d'Ydelheit is op 't tooneel,
 
Op dat s' haer roll' aenlokk'lik speel.
[pagina 136]
[p. 136]
1265[regelnummer]
't Is seker, aensien doet gedenken,Ga naar voetnoot1265.
 
En menigmael aenlokk'lik wenken,Ga naar voetnoot1266.
 
Soo dat de vroomste wordt verleidt
 
Door aensien en aensienlikheit.
 
Laet, 't geen gy prijst, zijn heel aensienlik,
1270[regelnummer]
Het is ten weinigsten niet dienlikGa naar voetnoot1270.
 
Voor een, dien 't moeilik valt en deert,
 
Dat ooit de werelt hem verheert.Ga naar voetnoot1272.
 
 
 
Men heeft alhier geen sorg te dragen,
 
Om soo veel oogen te behagen,
1275[regelnummer]
Als dag by dag, in groote Steên,
 
Zijn over-al rondom u heen.
 
Hy mag wel letten op syn saken,
 
Die 't elk aldaer te pas sal maken.
 
Men raekt'er dikwils in verschil,
1280[regelnummer]
Men zy soo vreedsaem als men wil.
 
 
 
Men hoeft sich hier, als in de Steden,
 
Niet daegliks even mooi te kleden.
 
Men doet alhier soo veel met py,Ga naar voetnoot1283.
 
Als daer met blinkend felp en zy.Ga naar voetnoot1284.
1285[regelnummer]
Te slaefsch is 't, sich te moeten voegen,
 
In kleding, na elk-eens genoegen.
 
Hier gaen wy, met gemak en rust,
 
On-opgeschikt, soo lang't ons lust.
[pagina 137]
[p. 137]
 
Die na iet goets en soets wil pogen,
1290[regelnummer]
Siet hier een ander niet na d' oogen,Ga naar voetnoot1290.
 
Maer doet, in vryheit, onverzaegt,Ga naar voetnoot1291.
 
Het geen syn grage lust behaegt.Ga naar voetnoot1292.
 
'k Sou, woonend' in de Stadtsche straten,
 
Misschien veel goede dingen laten,
1295[regelnummer]
Die 'k, na mijns herten wensch en wil,
 
Alhier verrichten mag in 't stil.
 
 
 
Die 't hert ontlast van aerdsche sorgen,
 
En na Godts vreê haekt in 't verborgen,
 
En schat de tijt na waerd' en recht,
1300[regelnummer]
Wat plaets is sulk een mensch te slecht?
 
Wat van de werelt wort gepresen,
 
Dunkt sulk een hinderlyk te wesen,
 
Vermits 't hem van veel tijts berooft,
 
Die tot iet beters is belooft.
 
 
1305[regelnummer]
O vryheit, aengename vryheit!
 
Wat geeft gy 't hert al rust en blyheit!
 
Wat nut en voordeel brengt gy voort!
 
Hoe doet gy alles ongestoort!
 
Mijn ed'le ziel, soo vry-geboren,
1310[regelnummer]
Mag van geen dwank of ketens hooren,Ga naar voetnoot1310.
 
Daer 't Stadtsch gewoel u vast in houdt,
 
Al waren s' ook van enkel gout.
 
 
 
Wat kan de werelt dien vermaken,
 
Die arbeidt om haer te versaken?Ga naar margenoot+
[pagina 138]
[p. 138]
1315[regelnummer]
Die haer gelijk een vyant acht,
 
En om haer loosheit houdt verdacht?Ga naar voetnoot1316.
 
Wy bidden immers en begeren,
 
Dat Godt ons' oogen af wil keeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1318.
 
Op dat se d' ydelheit niet sien,
1320[regelnummer]
Die 'k hier soo veilig kan ontvliên.
 
 
 
Wat soud' ik mijn gesicht dan weidenGa naar voetnoot1321.
 
In dingen, die de ziel verleiden?
 
Om welke niet te sien ik 't oogGa naar margenoot+
 
Veel nutter uit te steken poog.
1325[regelnummer]
Gevaerlik is 't dees' open venst'ren
 
Te setten naer het meeste glenst'renGa naar voetnoot1326.
 
Der ydelheit, die eerst daer in
 
Komt sluipen, eerse 't herte winn'.
 
 
 
Wat stiertmen, soo verdwaest, syn oogenGa naar margenoot+
1330[regelnummer]
Na 't gheen wy doch niet hebben mogen?
 
De werelt gaet, hoe schoon se zy,Ga naar margenoot+
 
Met haer begeerlikheit, voor-by.
 
Waer sal ik, onder d' heele Sonne,Ga naar margenoot+
 
Iet sien, dat lange blijven konne?Ga naar voetnoot1334.
1335[regelnummer]
't Is ydelheit der ydelheitGa naar margenoot+
 
Al watter is in 's werelts kreit.Ga naar voetnoot1336.
[pagina 139]
[p. 139]
 
Och lacy! arm' erbarmelingen,
 
Die star-oogt na soo niet'ge dingen,
 
Die gy uw leven-lank misschien
1340[regelnummer]
Niet weer sult met uw oogen sien!
 
Wanneer de Doot maer aen komt kloppen,Ga naar voetnoot1341-1344.
 
Soo maektse spaden ende schoppen
 
Met kroon en scepter haest gelijk;
 
Cieraet en prael met drek en slijk.Ga naar voetnoot1344.
 
 
1345[regelnummer]
Segt eens op 't einde van uw leven,
 
Wat u de werelt heeft gegeven;
[pagina 140]
[p. 140]
 
Och lacy! ongewisse vreugt,
 
Gesaust met leet en ongeneugt;
 
Een valsche hoop, die veel te keur stell',Ga naar voetnoot1349, 1350.
1350[regelnummer]
Maer op het eind' u selfs te leur stell';
 
Een bloem die in der yl verwelk';
 
Vergif in een vergulde kelk.
 
 
 
Sy toond' u deftige paleisen,
 
Maer opgepropt met sorg en peisen;Ga naar voetnoot1354.
1355[regelnummer]
Volk-rijke steden, schoon van glans,
 
Vol onrust en gewoel nochtans:
 
Cieraden, schatten, eere-titt'len,
 
Maer die tot hoovaerdy ons kitt'len;
 
Veel heerlikheit, maer al vermomt,Ga naar voetnoot1359.
1360[regelnummer]
Tot dat de Doot ter deur in komt.
 
 
 
O kromme zielen, domme sinnen!
 
Hoe meugt gy 't aerdsche soo beminnen,
 
Daer d' aerd' alreê sich neigt ten val,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1363.
 
En in der haest beswijken sal?
1365[regelnummer]
Die 't hert hier op geen sichtbaer goet stelt,
 
Maer all syn goed'ren in 't gemoet stelt,Ga naar voetnoot1366.
 
En niemant siet, met wien hy wensch
 
Te wiss'len, is een salig mensch.
 
 
 
Men moet de goede dingen leeren
1370[regelnummer]
Na haer geduersaemheit weerderen:
 
Dies vindt alleen een wijs gemoet
 
Genoegen in 't onsichtbaer goet.
[pagina 141]
[p. 141]
 
Al wat hem ware troost sal geven,
 
Moet wesen van een beter leven:
1375[regelnummer]
Want tijd'lik is 't al wat men siet,Ga naar margenoot+
 
Maer 't eeuwig goet en siet men niet.
 
 
 
Al wat gy hebt van doen nootsaeklik,Ga naar voetnoot1377.
 
Al wat de ziel ooit was vermaeklik,
 
Al wat ooit heil op aerden brogt,
1380[regelnummer]
Moet boven d' aerde zyn gesocht.
 
Hy doet wel een verkeerde keuse,
 
Die sich laet leiden by de neuse
 
Van d' yd'le werelt. O! die hoerGa naar voetnoot1383.
 
Verleidtse, diese krijgt aen 't snoer.Ga naar voetnoot1384.
 
 
1385[regelnummer]
Waerom dus ydel, edel mensche,Ga naar voetnoot1385.
 
Dat uw verslaefde lust slechts wensche
 
De valsche glans van 't aerdsche slijk,
 
En sich soo seer daer op verkijk?
 
Waerom is niet uw sluim-siek oogeGa naar voetnoot1389.
1390[regelnummer]
Meest na 't onsichtbaer goet om-hooge?
 
Want daerom schiep u Godt recht-op,
 
Om steeds te sien na 's hemels top.
 
 
 
'k Laet d' ydelheit aen die soo bot zyn,
 
Dat s', aerdsch van d'aerd', op 't aerdsch versot zyn;Ga naar voetnoot1394.
1395[regelnummer]
Het schoonste, dat men soekt op d' aerd',
 
Is doch mijn liefde gansch niet waerd:
 
Ik sal 'er nooit het hert op setten;
 
Maer steeds op beter dingen letten.
 
Ik ben veel hooger van gemoet,
1400[regelnummer]
Geschapen tot een beter goet.
[pagina 142]
[p. 142]
 
Niet anders hebb' ik voorgenomen,
 
Dan dat ik mag te boven komen
 
De gansche werelt t'saem met al
 
Wat hier is in dit aerdsche dal.
1405[regelnummer]
Mijn sin is hemelsche versinning.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1405.
 
't Geloof is d' edel' overwinning,Ga naar margenoot+
 
Die elk na Godt geaerdt gemoet
 
De werelt overwinnen doet.
 
 
 
Den adelaer, soo eêl van aerde,Ga naar voetnoot1409-1416.
1410[regelnummer]
En wroet niet, met de mol, in d' aerde,Ga naar voetnoot1410.
 
Maer spoedt sich, door een wakk're vlucht,
 
Met lust, in d' hoogte, na de lucht:
 
Soo vliegt een Christen, als met vlerken,
 
Ook edelmoedig na de swerken,
1415[regelnummer]
En acht al 's werelts dom geswier,
 
Aldus verheven, niet een sier.
 
 
 
Wil 't volk, te seer van 't aerdsch bestoven,Ga naar voetnoot1417.
 
Dit noch niet loven noch gelooven,
 
Ik blyv' nochtans by mijn gevoel,
1420[regelnummer]
En kies' het tot mijn deel en doel.
 
Dus sal ik waerlik niemant kunnenGa naar voetnoot1421, 1423.
 
Syn wellust, schat, of eer, mis-gunnen.
 
Dus hebb' ik wat mijn hert begeer',
 
En wensch op aerden doch niet meer.
[pagina 143]
[p. 143]
1425[regelnummer]
Soo 'k mag een heer zyn van de lusten,Ga naar voetnoot1425.
 
Die d' ed'le ziel, door 't aerdsch', ontrusten,
 
En onverhindert blijv' in 't mijn',
 
Hoe kan ik dan gelukk'ger zijn?
 
Een mensch die stil en geern' alleen is,
1430[regelnummer]
Met Godt, sijn hoogste lot, gemeen is,Ga naar margenoot+
 
En niet met 's werelts sorg beswaert,Ga naar margenoot+
 
Heeft als een hemel hier op d'aerd.

Fabel van de Lant-muis en de Stadt-muis,
Uit Horatius Serm. Lib. II. Satyr. VI.Ga naar voetnoot+

Waer mede hy te kennen geeft sijn ruste, gemak en genoegsaemheit op 't Lant, en d' onrust en moeite van 't wellustig Stadtsch leven.Ga naar voetnoot+

 
Hoort vrienden, hoort wat ongemeens.
 
Men segt, hoe dat de lant-muis eens
1435[regelnummer]
De stadt-muis in syn hol ontfing.
 
Al was syn voor-raet schoon gering,Ga naar voetnoot1436.
 
Hy heeft nochtans syn oude vriendtGa naar voetnoot1437.
 
Van alles mild'lik toegedient.
[pagina 144]
[p. 144]
 
Hoewel hy selfs meest eet wat rouw,Ga naar voetnoot1439.
1440[regelnummer]
En 't suinig by malkander hou',Ga naar voetnoot1440.
 
't Is al ten besten voor een gast,Ga naar voetnoot1441.
 
Daer groote spaersaemheit niet past.Ga naar voetnoot1442.
 
Hy brengt sijn wech-gestopte grein,Ga naar voetnoot1443.
 
En al sijn voor-raet groot en klein,
1445[regelnummer]
Met halfgegeten stukjens spek,
 
Nu graeg te voorschijn met sijn bek,
 
Als t' eenemael daer over uit,Ga naar voetnoot1447.
 
Dat eens de hoogmoet zy gestuit
 
Der Stadt-muis, die de spijs van 't lant
1450[regelnummer]
Te walg'lik aenraekt met haar tant.Ga naar voetnoot1450.
 
Mits alles nu dus is bereidt,Ga naar voetnoot1451.
 
Daer d'Ga naar margenoot⋆huisheer sich in 't kaf uit spreidt,
 
Eet onkruit en van 't slechtste zaet,
 
Waer med' hy sich genoegen laet,
1455[regelnummer]
Maer 't best banquet niet aen en tast,
 
Soo segt op 't lest de steedsche gast:
 
Waer toe, mijn vriendt, waer toe leeft gy
 
Dus arm in dese woesteny?
 
Indien gy d' overvloet der Stadt
1460[regelnummer]
Meer dan verlaten bosschen schat,
 
Soo neemt de reis nu vaerdig aen,Ga naar voetnoot1461.
 
Om in geselschap meê te gaen:Ga naar voetnoot1462.
 
Vermits al wat op aerden leeft
 
Een sterfflik lot ontfangen heeft,
[pagina 145]
[p. 145]
1465[regelnummer]
Noch daer en is voor klein of groot
 
Gansch geen ontkomen van de doot.
 
Daerom, terwijl 't u beuren mag,Ga naar voetnoot1467.
 
Geniet met vreugt een goeden dag.
 
Terwijl gy leeft, gedenkt altijt,
1470[regelnummer]
Hoe kort gy doch van leven zijt.
 
Dit woort beweegt de buiten-muis;
 
Hy springt lichtvaerdig uit sijn huis,
 
Sy geven sich van daer op 't padt,
 
En reisen t' samen na de stadt;
1475[regelnummer]
Op dat men 's nachts den wal bekruip',
 
En vry en vrank in 't duister sluip'.
 
't Was nu ontrent de middernacht,
 
Wanneerse t' samen, soet en sacht,
 
Daer komen in een machtig huis;
1480[regelnummer]
Een sprei van purper-roode pluisGa naar voetnoot1480.
 
Blonk op den disch van wit yvoor,Ga naar voetnoot1481.
 
En mits'er 's avonds juist te voorGa naar voetnoot1482.
 
Een boven maten heerlik feest
 
Was in die grote zael geweest,
1485[regelnummer]
Soo stondt daer noch veel schoon banquet,
 
In tafel-mandtjes neergeset.
 
De Stadtmuis neemt de lantmuis daerGa naar voetnoot1487.
 
Op 't purper kleedt sorgvuldig waer.
 
Hy dient heel sneeg, als weert en knecht,Ga naar voetnoot1489.
1490[regelnummer]
En schaft het een na 't aêr gerecht,
 
Van allerhande lekkernij,
 
En proeft eerst wel wat smaeklikst zy.
 
De lantmuis is heel in syn schik,
 
Vermits nu in een oogenblik
[pagina 146]
[p. 146]
1495[regelnummer]
Sijn staet soo seer verandert zy,Ga naar voetnoot1495.
 
En is om al de voorspoet bly,
 
Terwijl seer haest een groot gedruisGa naar voetnoot1497.
 
Van open deuren klonk door 't huis,
 
En onversiens (laes! al te vroeg)
1500[regelnummer]
Haer beide van den disch af joeg.
 
Sy liepen door de zael te saem
 
Met vrees en schrik, als uit den aêm,
 
Terwijl'er 't heele huis door vastGa naar voetnoot1503.
 
Van groote doggen wierd gebast.
1505[regelnummer]
Doe sprak de Lant-muis met fatsoen:
 
Ik hebb' dit leven niet van doen,
 
't Vaer wel, soo vol van vrees en schrik:
 
't Is tijt dat ik my weder schikk'Ga naar voetnoot1508.
 
Na 't bosjen, in mijn hol, daer my,
1510[regelnummer]
Van soo veel list en lagen vry,
 
De slechte wikken soeter voên,Ga naar voetnoot1511.
 
Als hier de lekkernijen doen.
 
 
 
Men neem 't niet qualik, dat ik sluite met een Fabel.Ga naar voetnoot1513.
 
Door Fabels heeft men 't volk, van ouds af, soet en abel,Ga naar voetnoot1514.
1515[regelnummer]
De Waerheit ingescherpt, en goede zeên beduidt.
1516[regelnummer]
Oprechte liefde legt het al ten besten
 
 
 
uit.
voetnoot+
slecht: eenvoudig, onaanzienlijk; vernoegt: tevreden.
voetnoot1.
gaet: heeft voornamelijk omschrijvende betekenis; het geeft ook een frequentatief-inchoatief aspect. (Vgl. Ging vs. 846, dat echter niet frequentatief is.)
voetnoot7.
mag: er lust in heb, of: kan; mogen heeft herhaaldelijk de betekenis kunnen, bijv. 482, 609, 1030, 1113; maar ook drukt het een vrijheid, een verlof uit, bijv. 31, 65, 185, 459.
voetnoot10, 11.
Hoe kont .... tijt: de directe rede is niet aangeduid door aanhalingstekens of door een dubbele punt. Sluiter schrijft voor een aanhaling punt-komma: 805, 806, 852, 945, 1185. Over de interpunctie in de 17e eeuw hebben we weinig gegevens. De dissertatie van Mej. J. Greidanus: Beginselen en Ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden (Zeist 1926) behandelt voornamelijk de vroegere geschiedenis. Voor de 17e eeuw weidt zij uit over het geleidelijk vervangen van het drieledige stelsel (komma, dubbele punt, punt) door het vierledige (komma, punt-komma, dubbele punt, punt) als aanduiding van telkens langere rust. Van de overige leestekens wordt weinig gezegd.
C.G.N. de Vooys, N. Tg. 1937, blz. 251-258, vermeldt dat de dubbele punt in de 17e eeuw nog niet algemeen voor een aanhaling staat, bijv. in de oude drukken van de Stb. En Weijnen, § 6: een aangehaalde zin begint in de 17e eeuw soms met een enkele komma.
voetnoot12.
Houdt op: 1-11 is attributieve bepaling bij de vocatief Gy. Hierdoor ontstaat dus een kras hyperbaton.
voetnoot13.
oolik: gering, armelijk. Reeds bij Roemer Visscher het spreekwoord: oolijk, maar vrolijk Het vrij weergeven van een spreekwoord is een geliefde bezigheid van Sluiter; vgl. vs. 141 142; 367, 368; 1041, 1042; 1265.
voetnoot24.
bemist: met een mist overtrekt, benevelt, verduistert. Er is een merkwaardige contrastwerking: glans - mist.
voetnoot28.
altemael: alles tezamen; vgl. vs. 400.
voetnoot33-40.
Deze strofe is een vrije bewerking van BW I, 416: Zoo moeten wy dan seer besichlick alle onze leden verwackeren en gaende maecken, om voor dien vreezelicken God, met ontzagh en bevinge, oprechtelick te wandelen; zijn heyligh woord kokende en bereydende in het stoof-vat van een ziedende en devoot herte. Daer moet in ons een roeringh des geests wezen, gelijck over 't bad-water van Bethesde quam, of wy zullen stinckende worden. Als wy op onzen droessem blijven ligghen, zal God ons komen te vergieten van 't eene vat in 't ander.
voetnoot34.
droesem: het rijm boesem - droesem wijst op een uitspraak met z, die ook voorkwam; (nog bij Kloos droezem: Nieuwere Literatuur-Geschiedenis, IV, blz. 240.) anderzijds komt in de 17e eeuw veel de schrijfwijze droessem voor.
margenoot+
Wijsh. 7. 24. 27.
voetnoot42.
eenig: eenzaam.
voetnoot43.
sneeg en snel: tautologische verbinding met alliteratie. Sneeg < snedig door syncope van de d: goed snijdend. Een der betekenissen is: op vlugge, snelle wijze, schielijk. Het woord sneeg komt bij Cats zeer veelvuldig voor.
voetnoot46, 47.
nimmermeer .... alleen: verwerking van een gedachte uit Cicero: De officiis L.III, c.1, § 1 (over Scipio Africanus Major): nunquam se minus otiosum esse, quam cum otiosus, nec minus solum, quam cum solus esset; (dat hij nooit minder vrije tijd had, dan wanneer hij vrij van werk was, en nooit minder alleen was, dan op zijn eentje.) De spreuk moet bijzonder populair geweest zijn. W.Y. Bontekoe heeft in zijn Journael ofte Gedenckwaerdige Beschrijvinghe van de Oost-Indische Reijse een letterlijke vertaling opgenomen (uitgave van Dr. G.J. Hoogewerff, Utrecht 1930, blz. 135). In de Binckhorst vs. 1159, 1160 wordt (over Snouckaert) gezegd:
 
Die nimmer min alleen noch meer onledigh sijt,
 
Dan als ghy eenelick doorbrengt uw' leghen tijd.


J. van Heemskerk zegt het van ‘Waermond, die noyt min ledigh was dan als hy ledigh scheen te wesen: en hem best vergeselschapt vondt als hem sijne geleerde bedenckingen vergeselschapten’. Batavische Arcadia, T'Amsterdam 1663, blz. 44. Zeer vrij bewerkt is de gedachte bij Westerbaen, hier ter vergelijking geciteerd:
 
Ick spreeck hier met het puyck van veelerhande volcken,
 
En die 'k niet recht verstae die hoor ick door de tolcken.
 
So dat my op het land geen eensaemheyd verdriet;
 
Geen Avond valter langh, geselschap schort my niet;
 
Ick soeck het by my selfs, en kan 't daer mee al vinden:


Ockenburgh, blz. 166. Evenals Sluiter ziet hij dus de eenzaamheid als gespreksmogelijkheid met de figuren uit de boeken. Ook De Brune spreekt alleen over de ‘gheleerde eenzaemheyd’, niet over de ledigheid: Zoo placht Scipio te zeggen, dat hy noyt min alleen en was, dan als hij alleen was. Bancket-Werck I, 366. Hieraan heeft Sl. de gedachte ontleend, getuige het vervolg ervan dat te vinden is 89-96.
voetnoot48.
houdt ..... reên: houdt een gesprek, spreekt, praat.
voetnoot49-52.
Een directe ontlening aan De Brune: BW I, 247: Het beste onderhoud en gezelschap, dat een welghemaeckte ziele kan hebben, is haer eyghen-zelven: daer is zy in haer element, gelijck de vissen in de zee, en de vogels in de lucht.
voetnoot53-56.
De volgende regels gaan terug op BW I, 408: De Montagne hadde reden, om te zeggen, zoo hem ter keure ghesteld wierde, van altijds alleen, of noyt alleen te zijn, dat hy het eerste kiezen zoude.
voetnoot57.
sijn lust daer heen te strekken: een accusativus cum infinitivo; vgl. vs. 801, 802. Zie ook Chr. Stapelkamp: Revius-studiën, Assen 1954, blz. 56, 57.
voetnoot58.
sich mag vertrekken: zich kan terugtrekken.
voetnoot61.
Wie isser: 1. bij Sluiter komen nog herhaaldelijk enclitische vormen voor: isser 644, 1076, 1111; datter 1015, 1219; daers' 47; datse 470, 560; alsse 559; hoeftm' 273; sitmen 413; zelfs bij bep. aankondigend vnw. 1384.
2. De analytische zinsvorm i.p.v. wie kan niet vermoeden, legt sterke nadruk op deze retorische vraag. Vgl. vs. 644.
voetnoot62.
eenigheit: eenzaamheid.
voetnoot64.
nut: nuttig.
voetnoot66.
Buite-leven: hier met gebruik van het znw. buit. (In BL 1680 en latere drukken echter als Buiten-leven, Buyten-leven.) Het is een geliefd spel in de 17e eeuw - trek van het Marinisme - een woord te gebruiken in verschillende betekenissen met een vernuftige, bewust-valse etymologie. Sluiter houdt van dit soort spitsvondigheden; vgl. vs. 129, 130; 133, 134; 546; 634; 999, 1000; 1187, 1188; 1405; 1409, 1410 etc.
voetnoot67.
heeft voor uit: heeft voordeel, is in betere conditie.
margenoot+
Ps. 119. v. 162.
voetnoot72.
wert: wordt. Buiten het rijm zeldzaam wert b.v. 868, meestal wordt.
voetnoot73.
mallen: gekheid maken.
margenoot+
Eph. 5. v. 15, 16.
voetnoot77.
tydig: zijn goede tijd hebbend, geschikt; het element woordspel is hier weer duidelijk.
voetnoot80.
?: een vraagteken na een afhankelijke vraag is in de 17e eeuw niet uitzonderlijk.
voetnoot82.
niet te sorgen: mij niet (bezorgd) af te vragen, er mij geen zorgen om te maken.
voetnoot88.
bestel: bezigheden.
voetnoot89-96.
Deze regels hebben verwantschap met BW I, 234; ze zijn echter ontleend aan BW 1, 366 (vgl. vs. 46, 47): Die gheleerde eenzaemheyd en past die luyden niet, die van haerzelven gheen zap of spijs en hebben, tot haer eyghen onderhoud: die van haer-zelven verschrickt, met de Spaignaerts moeten zegghen, Guarda me Dios de mi, God bewaer my van mijn eyghen-zelven.
voetnoot91.
smout: zacht vet, reuzel. Dikwijls komt de verbinding zout en smout voor (WNT).
voetnoot93.
verwaert: veilig, op zijn gemak.
voetnoot97.
byster: zeer.
voetnoot98.
asschevyster: luiwammes. WNT citeert, behalve deze plaats, ook assche-puyster uit Sluiter.
voetnoot106, 108.
De plaets ver-eert etc.: vgl. Ik zal tonen, dat niet het ambt de man eert, doch de man het ambt. Uitspraak van Agesilaos, (koning van Sparta, 401-361). Ook bij De Brune: Ziel-gherechten, blz. 138:
 
De man verziet het ampt zoo niet,
 
Als wel het ampt den man verziet.

De B. keert de spreuk om, want: ‘Het gaet zoo huyden-daeghs’ is het opschrift van de spreuk.
voetnoot107.
staet: waardigheid, aanzien.
voetnoot110.
na: naar, volgens.
voetnoot113.
rallen: babbelen, kletsen.
voetnoot120.
Na dat: naargelang.
voetnoot121.
stadt of stede: stad of plaats; Sluiter bedoelt een niet-tautologische verbinding: in zijn woordenspel past hij twee vormen van hetzelfde woord toe met verschillende betekenis.
voetnoot121-124.
Deze verzen vertonen overeenkomst met Im. I, c. 12, blz. 26: Dan bemerckt hy oock wel // dat in dese werelt geen volmaeckte gerustheyt // geen volle vrede en kan bestaen. En met Im. I, c. 9, blz. 18: Loopt hier ende daer // rust en sult ghy niet vinden als in een nederige gehoorsaemheyt onder eens Overstens beleyt. d'Inbeeldinghe en veranderinghe der plaetsen hebbender vele bedrogen.
voetnoot126.
cierig: feestelijk, vol feestdrukte. WNT citeert deze plaats met de betekenis sierlijk, indirect afgeleid van 't ww. sieren, dat uit 't Duits komt. Het lijkt juister te veronderstellen dat Sluiter het woord heeft afgeleid van sier = onthaal, feestelijkheid, dat van Franse oorsprong is; vgl. goede sier maken.
voetnoot127.
bequaem: geschikt.
voetnoot128.
in 't still': in stilte. Wij gebruiken dit adjectief niet meer gesubstantiveerd. Bij Sl. is de uitdrukking stereotiep: 607, 708, 749, 981, 1243, 1296. Hij kende wel het afgeleide znw. stilte, al is het zeldzaam: 244 en in rijm 540, 628. Elders komt stilheit voor 736, 1130 en om het rijm stilligheit 59.
voetnoot129.
plaets: woordenspel.
voetnoot130.
op 't meeste: door Sluiter graag gebruikte superlatiefvorm van het bijwoord, bijv. 246, 859, 894. Ook vaak de superlatief van het adverbium zonder lidwoord: 123, 83, 115, 655.
voetnoot131.
ondanks: genitivus partitivus; vertaling: van 't geen haar aan onwelgevalligs overkomt.
voetnoot134.
in mijn plaets: op mijn plaats, bij mijn werk, vgl. 129.
voetnoot137.
rinkelroijen: rondzwerven.
voetnoot138.
niet: niets. Het ontkenningswoord en is in de 17e eeuw nog heel gebruikelijk, vooral naast een ander ontkenningswoord, zoals hier. Vgl. 373, 496, 716, 1113, 1231.
voetnoot141, 142.
Oost of West .... te huis best: verwerking van het spreekwoord, zoals de didactici uit die tijd dat zo graag deden.
margenoot+
Iac. 5. 13.
voetnoot145.
Beleit: behandeling, inkleding.
voetnoot149.
geklap van: gebabbel, beuzelpraat over.
voetnoot151.
nieuwe maer: (= nieuwmare): nieuws.
voetnoot153-160.
Deze strofe vinden we als volgt in BW I, 407, 408: Zoo is 't zeer moeyelick, 't eynde van een Christelick voornemen te gheraecken, in den drangh en ghewoel des weerelds, om datter zo veel occasien zijn, die onze zwackheyd bekooren, en zoo veel kittelachtige voor-werpzelen, die ons ontschroeven, en van de rechte wegh af-leyden. Men ontfanghter zomtijds, maer men baert-er niet; 't en zijn maer mis-vallen, en wan-gheboorten; de beste voornemens blijven ongedaen, en dickwils in haer geboorte versmoort.
voetnoot155.
Mits: doordat; 't voorwerp van veel ydelheit: de veelvuldige ijdelheid, die iemand daar wordt ‘voorgeworpen’, hem daar te voren komt.
voetnoot156.
de rechte streek: de goede, juiste richting (streken van het kompas).
voetnoot158.
M'ontfangt'er: men ontfangt er (nl. in het gedrang); voor ons een vrij krasse proclisis, maar in de 17e eeuw werd men niet alleen met sjwa uitgesproken, maar ook vaak zonder n, zodat het gemakkelijk en- of proclitisch kon staan; vgl. 273, 353, 573, 668, 708, 709, 993 etc. In het voorwerk blz. 68, vs. 50. Zie Weijnen, § 56.
voetnoot159.
iet wats: iets; (in latere drukken 1716, 1778 yets wat). De genit. vorm wats is zeer merkwaardig (modernisering van het normale wes of wies?); blijkbaar wilde Sl. de partitieve genitief in ieder geval uitdrukken, zoals herhaaldelijk in zijn werk, vooral bij iet: b.v. 143, 154, 161 etc.; ook bij wat b.v. 162, veel b.v. 171 en andere woorden b.v. 84, 148, 290, 368, 1080. (Ook thans nog normaal!). De zgn. appositionele constructie komt echter ook vaak voor, vooral bij veel b.v. 155, 255, 271, 995, deze in rijm. Erbuiten 953, 204. Zie ook 1047, 517.
iet wats ... Dan: iets anders dan; een bijzonder geval van overspannen samentrekking.
margenoot+
Spreuk. 18. 1.
voetnoot162.
begeerliks: de tekst heeft begeeliks.
voetnoot164.
BL 1680 en 1716 hebben: Sonder eerst het selve af. BL 1717: Zondere.. zich zelven; BL 1778: hem selve.
voetnoot167.
vermengt hy sich: gaat hij op; na sijn sin: volgens zijn verlangen.
voetnoot172.
de keur van plaets: het kiezen van de plaats; hij is niet kieskeurig wat de plaats betreft.
voetnoot173.
slechte: eenvoudige.
voetnoot174.
Bequaem: geschikt.
voetnoot182.
getooi: versiering.
voetnoot185, 186.
Als ... buiten: verwant met Im. L. I, c. 20, p. 49: ‘Wilt ghy van herten bedroefd zijn, gaet in u slaepkamer, ende sluyt de onruste des werelts daerbuyten.’ Dat de context niet zuiver klopt met Sluiters gedachte was voor een 17e-eeuwer geen bezwaar; een deel der gedachte kan hem getroffen hebben. Enige regels verderop in de Im. wordt overigens de kamer (= kloostercel) gezien als troostgevend, als een echte vriendin.
voetnoot189.
ik 't al: BL 1680 en latere drukken hebben: ik al.
voetnoot191.
allerbest cieraet: allerkostbaarst bezit. De klemtoon van cieraet ligt op de tweede lettergreep, blijkens 't rijm, en blijkens het metrum in 290, 1161, 1344, 1358.
voetnoot201.
week gebakken: zacht gebakken, verwijfd, een slappeling.
voetnoot203.
ongevaegde: niet gereinigde, niet geveegde. Een woord dat Sl. vermoedelijk uit het zuidwesten van ons taalgebied haalde. De Brune gebruikt het (WNT).
voetnoot204.
Hem die begaedt: die (= zijn schoenen) bevuilt; begaden is nog algemeen 17e-eeuws, vooral bij Cats frequent. Het gebruik van hem in deze zin doet oostelijk aan.
voetnoot207.
sich voor laet staen: zich inbeeldt, zich in het hoofd haalt.
margenoot+
Matth. 5. v. 8.
margenoot+
Spr. 30 v. 12.
voetnoot216.
grootsch: weelderig.
voetnoot219.
grootsch: aanzienlijk.
margenoot+
Hab. 2. v. 6.
voetnoot221.
Een: BL 1680 en latere drukken hebben En; blinken: met blinkend slijk wordt met name het geld bedoeld.
voetnoot226, 232.
leemen: in de andere gevallen schrijft Sl. de stoffelijke bijv. naamwoorden zonder n: leeme vloeren 1165; stroye dak 227; zie ook 198, 321, 322, 390, 1173. De spelling met n berust blijkbaar op de bijbeltekst waarnaar de schrijver verwijst. Er zijn ook andere gevallen waarin de slot-n niet aanwezig is, b.v. glatgeslepe 199, eige 254.
voetnoot227.
En: de tekst heeft Een. Ook in BL 1680, later niet.
margenoot+
Iob. 4. v. 19.
voetnoot233.
moojers, toojers: synoniemen van pronker. Waarschijnlijk is Sl. hier leenplichtig aan De Brune: Aristagoras nam zoo veel moeyte, om den jentaert en pronckaert te spelen, datmen hem eyndelick Ma-dame, noemde. Zulcke toyers en moyers schijnen de heylige Schrift te willen beliegen, thoonende jae, dat-men een hayr kan wit of zwart maecken. BW I, 181; vies: kieskeurig, al te keurig.
voetnoot239.
Sie: in BL 1680 en in de latere teksten Sien. Het onderwerp is echter De wispeltuerigheit der Vrouwen.
voetnoot245, 246.
geen plaets ... Dan: geen andere plaats, dan (vgl. overspannen samentrekking in vs. 159).
voetnoot246.
't ghewiss': 't geweten; volgens WNT in de 17e eeuw (niet in 't Mnl.) voornamelijk bij Zeeuwse en Zuidholl. schrijvers. In Stb. conscientie. Sl. gebruikt het woord meestal, zelden ghewete: 1014.
voetnoot251.
mog: BL 1680 en latere drukken hebben mag.
voetnoot253.
straet-gesweven: zwevende menigte. Al komen in het 17e-eeuws verschillende abstracta in het meervoud voor, hier zal wel sprake zijn van rijmdwang.
voetnoot255.
als een doot: als een soort van dood.
margenoot+
Gen. 11. v. 4.
voetnoot268.
een losse lijn: een losse teugel, onbeteugelde vrijheid.
voetnoot270.
geeft sich selfs....veel verlof: gunt aan zichzelf veel vrijheid.
margenoot+
I Pet. 2. v. 11.
voetnoot277.
Men hoeft: het is nodig dat men.
voetnoot282.
toogen: tonen. In de Hollandse literaire taal van de 17e eeuw, die sterk Zuidnederlands gekleurd is, komt dit woord nog veelvuldig voor, vooral in het rijm. Vgl. 519, 306, 777. In vrije positie toonen: 304, 821.
voetnoot288.
gebouw des hemels: archaïsme. Vgl. Ziel-gherechten, blz. 143: 't Ghebouw van hemel en van aerd, // Zijn heer en meester ons verklaert.
margenoot+
Matth. 6. v. 29.
margenoot+
Psal. 23. 2. 3.
voetnoot300.
Heer, sus lust my u will: Sluiters anagram: Wilhelmus Sluyterus, dat hij zeer vaak gebruikt. Enige van de acht gedichten in handschrift te Leiden worden met dit anagram ondertekend, en in de brief - onder dezelfde handschriftenbundeling - van 25/15 Aug: 1666 belijdt Sluiter zijn vreugde in het maken van anagrammen: ‘dat acht' ik als mijn schaeckspel te wesen’. Een tweede anagram op Sluiter in het lofdicht van E. Beckinck, hiervoor blz. 78; s'; Heer: elisie over het leesteken heen. Hetzelfde doet zich voor in vs. 1394. De elisie voor h in d' heerlikste 518 wijst op de zwakke foneemwaarde van h. De gewone gevallen van elisie zijn bij een schrijver als Sl., die zich zo pijnlijk houdt aan het metrum, natuurlijk zeer talrijk: 298, 299 etc.
voetnoot302.
ongestuim: onstuimig; het woord is oorspronkelijk oostelijk (Hgd. ungestüm), maar in de 17e eeuw gangbaar in de lit. taal.
margenoot+
Matth. 4. v. 8.
voetnoot305.
by na: dichtbij.
voetnoot305-312.
Vgl. BW II, 178: ‘Al wat ons voor-komt, en onze zinnen ontmoet, kan ons tot een lesse, een leeringh strecken: de domste beest kan ons een leer-meester wezen’. Op een andere plaats, BW I, 442, lezen wij: ‘Het minste zierken, het kleynste zonne-veesken dient ons tot een schole van Gods-gheleerdheyd. 't Is oock het werck van een nijver Christen, den oppersten werck-meester, zelfs in het hangeltjen van een mugge, aen te schouwen’.
voetnoot306.
haest: onmiddellijk, spoedig; haest, dat nog maar korte tijd de betekenis van bijna draagt, betekent bij Sl. steeds: snel, onverwijld: 315.
voetnoot308.
tot stichting en vermaek: de verbinding van utile dulci (nogmaals 311, 312 soet en leersaem) is een literaire wet van Horatius, (Ars poëtica vs. 343) waaraan de praktische Hollander in de 17e eeuw streng vasthield. Het is voor Sl. een herhaalde belijdenis van het doel van zijn dichterschap. Deze strofe vertoont ook het tijdsverschijnsel van in alles de weerspiegeling te zien van iets hogers: de beeldspraak der dingen (emblemata). N.a.v. een zelfde uitgangspunt lezen wij bij Cats: Sorghvliet, Wercken, 1726, II, blz. 302b:
 
Gy die vernuft bemerckt in boomen, kruyden, beesten,
 
Schrijft dat ten volle toe den Vader van de geesten,
 
Niet een soo kleynen dier, of soo geringen kruyt,
 
Of 't roept oock sonder stem den grooten Schepper uyt.
margenoot+
Psal. 104.
margenoot+
Spreuk. 6. v. 6 Etc.
voetnoot310.
sieren: kleine wormpjes, mijten. De overgang naar het thans alleen nog gangbare gebruik mogelijk reeds bij Sl. 1416: niet een sier = geen zier.
voetnoot313.
heuglik: BL 1680 heeft heugelik; BL 1716 en 1778 hebben heerlyk, BL 1717 heuglyk.
voetnoot319.
Steên: syncope van de intervocalische d wordt door Sl. ruimschoots toegepast als rijm of metrum dat vraagt: 48, 61, 475, 538, 557, 839, etc.
voetnoot321.
glenst'ren: vonken. Deze strofe doet sterk denken aan Den Binckhorst, 63-65:
 
De huysen Hemels-hoogh het clare Sonnen-licht
 
Dy niet ontstelen, noch bedroeven dyn gesicht.
 
Het lieflick morgen-rood dy altijds vroeger blincket,
voetnoot324.
blindde: vensterluik; n.b. in deze context de associatie met blindmaken.
voetnoot325.
met: BL 1680 en 1698 hebben me.
voetnoot326.
morgen-roode: morgenrood. Dit is geen substantivisch gebruikt adjectief, maar een vrouwelijk znw. (Die ... morgen-roode, Die ...). Het is een der weinige dialectismen bij Sl., onder dwang van het vrouwelijk rijm, met een suffix -e (oude) of -de (lenghde); vgl. 1142. Vgl. Kiliaen i.v. roodte: Ger. rote: Sax. rode. Kiliaens dialect-bepalingen zijn betrouwbaar.
voetnoot331.
Nooit: ooit; vroeger bij een werkwoord in de verleden tijd niet ongebruikelijk o.i.v. een negatieve bijgedachte.
margenoot+
Iob. 37. v. 22.
margenoot+
Syr. 43 v. 2.
voetnoot336.
meerder: groter.
margenoot+
Pred. 11. 7.
margenoot+
Ps. 19. 6.
margenoot+
Ies. 61. 10.
margenoot+
Richt. 5. 31.
voetnoot340.
cieraet: pracht, praal, luister.
margenoot+
2. Sam. 23. v. 4.
voetnoot341.
haer: slaat op de zon (normaliter vr., vgl. 332), maar de beeldspraak 338, 339 (bruidegom), is ontleend aan psalm 19.
margenoot+
Pred. 12. 4.
margenoot+
Ps. 104. 12.
voetnoot350.
sal: moet.
margenoot+
Psal. 4. 7. 8.
margenoot+
Psal. 104. 22. 23.
voetnoot353.
tijtmen: gaat men; van het Mnl. tiën, tyen, (door verwarring met het eig. w.w. tien), meestal met epenthetische d: tiden, tijden. De drukfout teyt in BL 1778 schijnt te wijzen op een snel verouderen, niet meer bekend zijn van het werkwoord. Sluiter kiest het woord om het effect: tijt... by tijt: een van zijn quasi-etymologieën, die hier beter uitkomt dan in de versie bij tijts uit BL 1680 en de latere drukken.
voetnoot354.
soo: zoals.
voetnoot355.
Onlustig: lusteloos, landerig.
voetnoot365.
tijt: namelijk goed bestede tijd; nadert in betekenis tot ijver, volharding. Sl. gebruikt veel synoniemen, bij voorkeur rijmend of allitererend.
voetnoot367.
Morgen-stont: verwerking van het ook vroeger reeds algemeen bekende spreekwoord.
margenoot+
Psal. 104. 14. Etc
margenoot+
Psal. 65. 11. Etc.
voetnoot381.
stoppelen: stengels, halmen.
voetnoot382.
groent: ook gezegde bij kooren.
voetnoot385.
geslommer: beslommeringen, zorgen.
voetnoot388.
gespreek = gespraak: rede, gesprek, onderhoud (vgl. Hgd. Gespräch); gespreek houden: zich onderhouden.
voetnoot391.
allermeest geswier: de weergave grootste drukte is te zwak; de voortdurende luchtige beweging gaat verloren; kermis-drukte benadert de betekenis. Vgl. 464.
voetnoot396.
verstorven: te niet gegaan, verdwenen; van kant zijn: niet meer aanwezig zijn.
voetnoot401.
Stadts-gesinde: enkelvoud of meervoud? De vorm maakt de indruk enkelvoudig te zijn: ter vermijding van de meervouds-n moet zelfs de infinitief vinde in het rijm een veer laten. De imperatief segt geeft geen uitsluitsel. In de 17e eeuw was de t-vorm in het enkv. niet ongewoon, de Stb. gebruikt die zelfs uitsluitend. Zelfstandig gebruikte adjectieven hebben in het mv. in BL meestal een n: 488, 601, 624, 970, 994, 1019, 1149, 1233, 1262; daarnaast echter: met veel wijse, Geleerd' en hoog-ge-eerde 1089, 1090. Het woord nekken 405 pleit voor de meervoudsopvatting van Stadts-gesinde. Ook de richtlijnen van oudere grammatici kunnen ons geen uitsluitsel geven. Christiaen van Heule stelt in De Nederduytsche Spraec-konst ofte Tael-beschrijvinghe (1633) dat de zelfst. gebruikte adj. in de nom. pl. doorgaans ‘bevallicker zonder N op het eynde’ zijn; en in andere naamvallen meervoud is het weglaten van de n niet steeds verwerpelijk. (Zie de uitgaven van Van Heules beide spraakkunsten door Dr. W.J.H. Caron in Trivium, nr. I, 2 dln., Groningen-Djakarta 1953: II, blz. 73.) A. de Hubert spreekt in Noodige waarschouwinge aan alle liefhebbers der Nederduijtze tale (1624) zelfs geen voorkeur uit voor e of en. (Dr. F.L. Zwaan: Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst, Groningen-Batavia 1939, blz. 18, 128 reg. 212-215.) S. Ampzing tenslotte heeft in Nederlandsch Tael-bericht (1628) duidelijk voorkeur voor en in het mv. bij zelfstandig gebruik, maar de uitgang e wil hij niet afwijzen, omdat deze vaak zachter en aangenamer klinkt; dezelfde reden van ‘zoetvloeiendheid’ die ook Van Heule hiervoor aangaf. (Zie: Zwaan, a.w., blz. 36, 147 reg. 385-401.)
voetnoot404.
op onse landes wijs: vgl. 292 sijn scheppers glori; verder 294. Bij Vondel komt in een genitiefgroep voor het woord waarvan hij afhangt, soms in het enkv. de normale buiging van beide woorden voor, maar meestal krijgt alleen het substantief een uitgang -s; in de Stb. echter komt nog veel de oude vorm voor. (V. Helten, § 264, L.C. Michels: Bijdrage tot het onderzoek van Vondel's werken, Nijmegen-Utrecht 1941, blz. 44 v.). Wel is de aanpassing van onse aan wijs i.p.v. aan land grammatisch een merkwaardige figuur, waartoe het metrum wel zal hebben bijgedragen. Misschien is het nog een heel oude constructie, zoals die coninx sone, waaruit de koppeling koningszoon.
voetnoot405.
nekken: zie aant. 401. Als dit woord enkelvoud is, gebruikt Sl. hier een zeer ongewone nevenvorm van nek, die oostelijk, zelfs onnederlands aandoet.
voetnoot407.
wierd: werd; het is de gewone vorm voor de verleden tijd; b.v. 661, 669, 983, 1504. Sporadisch komt nog voor wert = wordt; b.v. 496, 824, 1256; vgl. aant. bij 72.
voetnoot410.
sijn neus inhalen: Zijn neus (pars pro toto: de neus is gevoelig voor kou) onderdak brengen: de kou ontvluchten.
voetnoot413.
fiertjes: nogal statig, een beetje opgeprikt.
voetnoot414.
prop're viertjes: keurige, netjes afgepaste vuurtjes.
voetnoot417.
bequamer: aangenamer, welgevalliger. In deze betekenis reeds niet meer zeer gebruikelijk in de 17e eeuw volgens WNT. Mogelijk uit het Duits, of aan Cats ontleend, die in WNT met twee voorbeelden vertegenwoordigd is.
voetnoot420.
vermaekt en sticht: utile dulci, vgl. 308.
voetnoot422.
narre-slee: de oorspronkelijke vorm van arreslee; de naam is mogelijk ontleend aan de bellen, waarmee het paardetuig, evenals een narrenpak, behangen is; voor Sl. speelde die oude betekenis zeker nog een rol: een slee voor narren.
voetnoot425.
na: naar. Meestal gebruikt Sl. na i.p.v. naer. Dit laatste als uitzondering in 479, 480, 530.
voetnoot427.
mogen: omschrijvend werkwoord met zwakke modale kleur; vgl. ik mag 's avonds graag een kaartje leggen.
voetnoot431.
nauwkens: verkleinwoord (vgl. 413) van het adv. nauw: schriel, karig, zuinig; spâ = spade: laat; vroeg en spâ: te allen tijde, onder alle omstandigheden.
voetnoot432.
houdt te râ: zuinig is op, zorgvuldig bewaart.
voetnoot433.
toetste: keurde, proefde; in deze betekenis Westvlaams volgens WNT.
voetnoot434.
houde: de 1e pers. sg. heeft bij Sl. meestal de uitgang e, dikwijls met apocope: 417, 426 etc.
voetnoot443.
belet: belemmering.
voetnoot447.
dingen: bezigheden, aangelegenheden; vgl. 514.
voetnoot448.
leur: beuzeling, zaak zonder betekenis.
voetnoot455.
bank: in oudere taal de gewone naam voor de zitplaats bij een drinkgelag in de kroeg; vgl. de schilderijen uit vroegere tijden.
margenoot+
Spr. 15. v. 15.
margenoot+
Syr. 30. v. 22.
voetnoot465.
bepronkte: versierde.
voetnoot471.
aensien: voornaam uiterlijk; versocht: in verleiding gebracht.
voetnoot472.
Schoon...verkocht: een spreekwoord dat ook te vinden is bij Cats, Wercken I, 496 en bij Westerbaen, Ockenburgh blz. 34.
voetnoot473.
sterker...om: een contaminatie van: sterker dan ik, zodat....en: sterk genoeg om.
voetnoot475.
aendacht: godvruchtige overpeinzing, - gerichtheid.
voetnoot478.
staten: staatsie, praal, luister. (In deze betekenis in WNT, XV, 235 geen voorbeeld van het meervoud).
voetnoot481-484.
Deze regels vertonen grote overeenkomst met BW I, 472, vooral met het einde van het citaat. Het begin wijst in de richting van vs. 473-480: Hooge Staten, eere en aenzien mogen ons verheffen, tot den hooghsten trap van uytsteck, en nijd bij andere verwecken; maer 't en is de rechte wegh niet, om tot die hemelsche glory te naderen. Men ontdeckt den hemel zoo licht niet, in een land vol van geberchten, als in een vlack en open veld.
voetnoot482.
mogen: kunnen.
voetnoot486.
Daer: terwijl; pinken: scherp kijken.
voetnoot488.
der grootschen huisen: de huizen van de rijken, van de aanzienlijken. Deze uitdrukking en de context doen wel heel sterk denken aan vs. 7 en 8 van Beatus ille, Epode 2, van Horatius: Forumque vitat et superba civium // Potentiorum limina. Vertaling: en de markt (het openbare leven) ontwijkt en de trotse huizen der machtiger burgers.
voetnoot497.
gegrinkel: gegrijns, grijnzende gelaatsvertrekking.
voetnoot499.
kostlikheit: kostbaarheden, uiterlijk vertoon.
voetnoot500.
grootsch: prachtlievend. De tekst heeft gtootsch; begeer: maar begeren mag.
voetnoot502.
hooge: zie aant. 1133; BL 1680 en latere drukken hebben het onlogische hooger; gesteigert: gestegen.
voetnoot503.
recht op: recht omhoog.
voetnoot504.
Zions berg: tempelheuvel in Jeruzalem, woonplaats van Jahwe; vandaar: de hemel.
voetnoot505.
't steen geflonk: geflonker der edelstenen. Voor eigenaardig verbinden en scheiden (ook somer tijden 393) van samenstellingen zie L.C. Michels: Bijdrage, blz. 43 v.v.
voetnoot505-508.
Vergelijk voor deze regels: ‘'t Hof is een ander weereld, daer nieuwe sterren, en een hemel van peerlen en diamanten schettert:’ BW I, 79.
voetnoot507.
als: als het ware.
margenoot+
25. v. 23.
voetnoot511.
pomperij: weeldevertoon, ijdele pracht.
voetnoot512.
lomperij: vodderij, prullaria.
voetnoot513.
artsch vyant: aartsvijand. BL 1680 en de latere drukken hebben aertsch vyant. Sluiter gebruikt hier een oudere vorm, die in het Mnl., naast vormen met e-, aa- en ee-klanken, voorkwam. Kiliaen geeft ook artsch-vijand en andere samenstellingen met artsch, die we ook bij De Brune kunnen aantreffen, b.v. artsch-zonden. Emblemata, 319.
voetnoot515.
van all's: adverbiaal, op alle manieren; besocht: beproefd.
margenoot+
Matth. 4. v. 8.
voetnoot521.
kleintje: nederige staat, bescheiden levenswijze; mangel: gebrek. Waarschijnlijk aan het Hgd. ontleend, maar in de 17e eeuw (en later nog) zeer gangbaar.
voetnoot527.
vertoog: vertoon.
voetnoot530.
gerust: niet verontrust, veilig.
voetnoot538.
strijkt: gaat.
voetnoot539.
bezaed'gen: tot kalmte brengen.
voetnoot540.
Bedwing: de enige imperatief uit BL zonder de uitgang t.
voetnoot546.
de werelt weeren: werelt wordt hier geladen met de betekenis van weeren: wat geweerd moet worden (bewuste schijnetymologie als woordenspel).
voetnoot558.
fantasijen: inbeeldingen, hersenschimmen.
voetnoot561.
bevryding: bescherming. WNT citeert deze plaats onder de eveneens verouderde betekenis: perk, gebied.
voetnoot562.
bestrijding: bekoring, vijandelijke macht. (niet in WNT).
voetnoot565.
strijdt: bekoring (= bestrijding 562). Ook deze betekenis niet in WNT.
margenoot+
Iac. 1. v. 14.
voetnoot571.
't goê: ongewone syncope bij het zelfstandig gebruikte adjectief: het goede.
margenoot+
1 Ioan. 2. v. 15.
voetnoot573.
M' aenschout: de tekst heeft D' aenschout.
voetnoot574.
Godts en 's werelts: genit. obiectivus: de liefde tot God en die voor de wereld.
voetnoot574, 575.
Vgl. BW II, 127, hoofdstuk CLXXX: Hemels en weerelds liefde. De liefde van de weereld, en die van Christus en konnen niet wel t'samen woonen. Elders (II, 156) verwijst De Brune naar 1 Joh. 2: 15.
margenoot+
Matth. 6. v. 24.
voetnoot577-580.
Die.... van dien: een zeer uitvoerige prolepsis, hervat in s' 581. Deze stijlfiguur wordt met kennelijke voorkeur door Sl. toegepast.
voetnoot581.
ledig: niet in beslag genomen door allerlei bezigheden. Ledig heeft voor Sl. hier een gunstige zin, mogelijk in de mystieke betekenis van: met een ziel die niet belemmerd wordt door aardse gedachten en strevingen. Vgl. 623 ontbloot: beroofd; hier in de zin van gevrijwaard en wellicht met het mystisch-ascetische woord als achtergrond.
voetnoot584.
voor-al: op de eerste plaats.
margenoot+
Ps. 39. 7.
margenoot+
Pred. 2. 22, 23.
voetnoot588.
staet: ambt. Zowel achter 588 als achter 596 verwachten we eerder komma. Tot 600 hangen de zinnen af van 585, 586. Het parallellisme in de opbouw (5 bijzinnen met daer) - veel voorkomend bij Sluiter - is misschien een bijbels element, al zal het hier op De Brune teruggaan (zie 594).
voetnoot589.
meest: meest(al) dezulken die van gelijke stand zijn.
voetnoot590.
staet-sucht: streven naar positieverbetering, veel voorkomend in de combinatie met baatzucht.
voetnoot592.
voor sijn oogen gaet: dat hij de ander wel móet zien (omdat die een hogere positie heeft).
voetnoot594.
jalouzy: jaloerse zet, geste.
voetnoot594, 597, 598.
597, 598. Deze drie verzen zijn overgenomen uit De Brune's Emblemata, blz. 272: gelukkig is wie stil en onbekend ‘zijn eyghen dinghen’ doet. Als men de trap van ‘eer en staet’ heeft geraakt is de gerustheid weg: ‘Daer ghelijck Cicero zeght, “de neerstigheyd vol veete is; de nae-latigheyd vol verachtinghe; de strafheyd schadelick; de mildigheyd, on-aenghenaem”. Daer de eene jelourzye de andere baert: daer altoos te hacken en te weeren, te stooten en te wijcken is.’ Even verder volgt het gedeelte van 641-648.
voetnoot597.
hakken en stooten: aanvallen; weeren en keeren: verdedigen.
voetnoot599.
is in de weeg': hindert.
voetnoot600.
te deeg: naar behoren, in orde. (rustig).
voetnoot601.
der vroomsten: BL 1680 en latere drukken hebben der vroomste; BL 1717: der vroomen.
voetnoot602.
loose: vals, sluw.
voetnoot604.
lept: met kleine hoeveelheden zuigt.
voetnoot609.
mogen: kunnen.
voetnoot611.
Noch: en; de dubbele ontkenning, die nog in onze gesproken taal leeft, was vroeger heel gebruikelijk. Ook 111.
voetnoot612.
't: voorlopig onderwerp; dat: wat.
voetnoot613.
staet: lot.
voetnoot625, 626.
626. Deze regels roepen de figuur op van Thomas a Kempis, die immers graag zo wordt voorgesteld: In omnibus requiem quaesivi et nusquam inveni, nisi in angello cum libello. (overal heb ik rust gezocht, en ik heb ze slechts gevonden in een hoekje met een boekje). Deze tekst staat op een prent, waarop Thomas wordt voorgesteld in aanbidding; uitgave van de Imitatio door Rosweidus (1629). Bij Sluiter was er al een flauwe verwijzing naar deze spreuk: 69, 70. Ook Cats heeft de gedachte verwerkt in Sorghvliet I, Wercken II, blz. 287a:
 
Het is geen kleyn vermaack te sitten met een boeckje,
 
Ontrent een groene laan, of in een eensaam hoekje,
 
Te lesen eenig werck, dat ons de ziele sticht,
 
Of Godt een offer doen, met eenig soet gedicht.
voetnoot633-640.
Al 585-600 was rijk van taal, maar hier viert zijn virtuositeit zich geheel uit. Bijna ieder woord roept zijn echo op. Binnenrijmen en dubbelrijmen maken de klank weelderig vol. In heel BL komt overigens Sluiters lust aan liefst rijmende of allitererende woorden - meest synoniemen - tot uiting.
voetnoot635.
wel-sant: drijfzand.
margenoot+
Spr. 14. v. 13.
voetnoot638.
tot haer onthael heeft: tot beloning krijgt.
voetnoot640.
al: alles (zijn bitterheid heeft).
voetnoot641-648.
Deze hele strofe vinden wij bij De Brune terug, Emblemata, blz. 272: Ghewisselick, zoo een hand-wijlighe eere zoo diere moet ghekocht, en zoo zuerlick betaelt werden; wie onder ons en zoude zich niet liever daer van verbannen, en met de oude wijze van de beste eeuwe, (De Brune bedoelt de legendarische gouden eeuw uit een ver verleden) zich begheven tot de zoete onnoozelheyd van een ackersch, of bouwersch leven, en alzoo een opene vryheyd genieten, dan zoo ellendelick te sticken, in de banghe lucht, van dat steedsch gedrang, daer't u alles zoo zeer teghen de borst is?
voetnoot644.
?: wordt door Sl. vaker geplaatst voor de zin ten einde is. Aan het zinseinde (647) volgt nogmaals een vraagteken. Vgl. 1314, 1316.
voetnoot647.
bange lucht: onfrisse, benauwende lucht.
margenoot+
Gen. 2. 8. Etc.
voetnoot649.
staet: het domein; oprechtheid: rechtschapenheid.
voetnoot650.
eenvoud'ge slechtheid: argeloze eenvoud.
voetnoot651-655.
Hetzelfde argument ook in Den Binckhorst 1057-1064 en bij Cats in de aanvang van zijn Buyten-leven: Wercken, II, 289.
voetnoot654.
bequaemste: geschiktste.
margenoot+
Genes. 4. 14. 17.
voetnoot658.
getimmer: al wat gebouwd is, gebouwen. De oorspronkelijke betekenis van timmeren = bouwen i.h.a., komt in de Stb. voor en leeft nòg in het Nedersaksisch. Chr. Stapelkamp: Revius-studiën, blz. 116.
margenoot+
Heb. 11. 9. 10.
voetnoot661.
op 't best: in 't gunstigste geval, ten hoogste.
voetnoot663.
Selfs door Godts meester-konst: door het meesterschap van God zelf; grammaticaal moet selfs = zelf horen bij stad, volgens de bedoeling bij God.
voetnoot665.
recht: juist, ten volle.
margenoot+
Hebr. 13. v. 14.
voetnoot667.
m' hier: deze elisie schijnt te wijzen op zwakke foneemwaarde van de h. Zie hiervoor N. Tg., De Vooysnummer 1943, blz. 141-147 en N. Tg. 1953, blz. 78.
voetnoot671.
bernt: straalt, schittert = barnt.
margenoot+
I Tim. 3. v. 16.
voetnoot673.
omvleescht: Ook De Brune gebruikt dit volt. deelw. met betrekking tot Jezus: BW II, 150.
margenoot+
Mich. 5. 1.
margenoot+
Matth. 2. 23.
margenoot+
Ioan. 2. 11. en 4. 46.
margenoot+
Luc. 22. 39.
voetnoot678.
uit-sperken: vonken uitschieten (Niet in WNT).
margenoot+
Luc. 4. 42. en 5. 16.
voetnoot680.
keurigste vertrek-plaets: uitgelezenste toevluchtsoord.
margenoot+
Marc. 13. 1. 2. 3.
voetnoot683.
gebouw: niet in abstracte betekenis: het voortdurend bouwen, maar in een (in WNT niet genoemde) collectieve zin: gebouwen; rijmdwang. Vgl. ook de tekst van Marc. 13. 1. 2.
margenoot+
Marc. 1. v. 35.
voetnoot687.
versnelt: verrast, overrompeld (in snelheid overtroffen: ingehaald). Zie Stapelkamp: Revius-studiën, blz. 41, 42.
margenoot+
Matth. 17. 1. Etc.
margenoot+
Matth. 3. 13. 17.
margenoot+
Hos. 2. 18.
voetnoot697, 698.
698. 't.... met dorpen houde: de voorkeur aan dorpen geeft. De conjunctief in de 17e eeuw vaker na werkwoorden van waarnemen.
margenoot+
Hoogl. 7. v. 11.
voetnoot703.
gemeen: vertrouwelijk, gemeenzaam.
voetnoot705.
heil-bron: de latere drukken hebben heil-boôn, wat aannemelijker voorkomt.
margenoot+
Luc. 2. 8. 9.
margenoot+
Dan. 9. en 10.
voetnoot712.
gerust: volt. deelw. van het thans verouderde ingressief-perspectieve w.w. rusten = komen te rusten, (m.n. de eeuwige rust ingaan; b.v. in den Heere gerust zijn).
voetnoot721-724.
Dezelfde gedachte met voorbeelden, vnl. uit de klassieke oudheid, toegelicht bij Cats, Wercken II, 290-292 en Van Borsselen, vs. 1023 v.v.
voetnoot723.
Dat: opdat; afgaend' ouderdom: uitterende ouderdom, door verwisseling van subject wordt afgaan = in kracht afnemen, overgedragen op de ouderdom, die de persoon in kracht doet afnemen.
voetnoot728.
leev' en sterv': conjunctief. De aanvoegende wijs heeft in de oudere taal en ook nog in de 17e eeuw een veel ruimere functie dan de tegenwoordige adhortatieve (die we bij Sl. vinden in 1043). De conjunctief, die meestal als een potentialis beschouwd kan worden, wordt in het algemeen gebruikt om een mogelijkheid of een onzekerheid uit te drukken (soms kunnen wij dit ook nog, vgl. zy 1280): b.v. 720, 1168, 1176, 1332, 1334, 1349, 1350, 1351, 428. Bij de laatste vijf zijn de eisen van het rijm wel doorslaggevend geweest. In 1495 is alleen het rijm als oorzaak van de conjunctief te geven. Na (op)dat in finale zinnen is de conj. regel: 724, 728, 1448, 1475, 1476. (Van Helten, § 187). Verdere aantekeningen over de conjunctief bij 744, 818, 899, 1001, 1040 en 1334.
voetnoot729.
Soo wie: alwie, het voorafgaande soo maakt het volgend woord algemeen.
voetnoot731.
Straks: aanstonds, onverwijld.
margenoot+
1 Thess. 4. v. 11.
voetnoot737-739.
Deze en de voorafgaande regels vertonen overeenkomst met Van Borsselen, 649-657:
 
S'avonts o wat een vreuchd! de coele lucht te scheppen
 
End wt het bange huys na t'open veld te reppen
 
Syn haestigen voetstap, om den geschickten loop
 
Des Hemels aen te sien end met der Sterren hoop
 
Wt s'aerdrijcks ydel sorch verdwaelt om hooch te stijgen
 
Sijn innerlicken geest, end alsoo te vercrijgen
 
Een yverigh gemoed, om na dees levens tijd (655)
 
Te naerderen sijn ziel in s'Hemels hooge crijt,
 
En daer door Gods Genaed' een eeuw'ge vreuchd t'oorboren.

Vgl. met name 649, 650 met BL 737-739; 653 met BL 730; 655 met BL 735.
voetnoot744.
verdwael: conjunctief. In consecutieve zinnen kon het gevolg worden voorgesteld als een mogelijkheid met de constructie van de conjunctief; ook: 858, 978, 979, 1015, 1016, 1386, 1388. Vgl. V. Helten, § 185.
voetnoot745.
gedommel: dof geraas, rumoer.
voetnoot751.
dank: wil, zin; ons tegen wil en dank is een tautologische verbinding.
voetnoot758.
aendacht: vrome overpeinzing, gebed.
voetnoot761.
bekende: tot het inzicht kwam, begreep; liever: begrepen heeft.
voetnoot763.
staet: toestand, omstandigheden, levenswijze.
margenoot+
1 Ioan. 5. v. 19.
margenoot+
1 Io. 2. 16.
voetnoot777.
vertoog-lust: lust tot vertonen, uitstallen; een nieuwe samenstelling, evenals vleesch-lust en oog-lust (niet in WNT).
voetnoot778.
grootscheit: in de Stb. staat bij deze tekst de aantekening: trotsheyt.... eergierigheyt ofte hoovaerdigheyt.
voetnoot778-783.
De verzen zijn ontleend aan BW II, 55: ‘Vleesch-lust, oogh-lust, en grootsheyd des levens, zijn de dry elementen, daer in wy leven: dat is de aerde, daer in wy wroeten; het water, daer in wy zwemmen; en de lucht, die ons den adem gheeft.’ Bij Sl. is de volgorde der ondeugden niet die van De Brune (en de Bijbel), maar in de vergelijking (781-783) neemt hij wel de volgorde van De Brune over. Sl. breidt de beeldspraak uit. De wereld is uit vier elementen opgebouwd. Het vierde element, het vuur (vierde - vier!) staat in bondige woordspeling (tegelijk letterlijk en figuurlijk) tegenover het trio, maar is even elementair voor de wereldse mens, een ware hartstocht.
margenoot+
Luc. 12. 49. 51.
voetnoot786.
door noot: bij de inval der Munstersen in 1665. Zie biografie blz. 58.
voetnoot791.
dichtjens: nogal dicht; ironisch voor: heel erg dicht.
voetnoot801, 802.
802. een swerm te trekken etc.: accusativus cum infinitivo. Een dergelijke constructie in een zeer verwante zin, 57.
voetnoot806.
Rust u: het verouderde wederkerende werkwoord: rust houden, uitrusten.
voetnoot809.
's werelts masker af trekken: een zeer algemene beeldspraak in die tijd; vgl. Het Masker van de Wereldt afgetrocken door A. Poirters S.J. Ook in de beeldende kunst stereotiep.
voetnoot810.
haest: spoedig.
margenoot+
2 Kon. 9. v. 30.
margenoot+
Iac. 4. v. 4.
voetnoot817-824.
De gehele strofe is ontleend aan De Brune, Emblemata, blz. 207: Dit is den aerd des weerelds, de schorsse en de schelle van alle dinghen, met een schetterighe luyster, voor te doen, op dat wy ons daer aen vergapende, het mergh en het pits buyten onze zorghe ende begheerte, verschuyven zouden. Zy vertoont en verweckt de lieffelicke smaeck van de vleeschelike aen-ritsels; maer verberght ons het pynelick en eeuwigh zuchten, dat deur de spade rouwe, veroorzaeckt wert.
voetnoot818.
voor-stelle: conjunctief. In onderwerpszinnen met een voorlopig onderwerp 't Is... komt meestal de indicatief voor, maar soms de conjunctief (vgl. Overdiep, § 44). Misschien moeten we hier een flauwe potentialis in zoeken, maar waarschijnlijk heeft het rijm hier de aanvoegende wijs, die toch niet altijd een duidelijke functie heeft, opgeroepen.
voetnoot822.
quijnlik: droevig (niet in WNT). Ter verkrijging van een rijmende variatie maakt Sl. met genoegen een neologisme, zoals zijn voorbeeld De Brune zo graag doet.
voetnoot823.
de spade rouw: laat berouw; de vorm van De Brune is in latere drukken van BL vervormd tot het spa berouw, via BL 1680 met het spade rouw.
voetnoot826.
staet: aanzien.
voetnoot830.
quael: ellende, ongeluk.
voetnoot831.
glimp: bedrieglijke glans.
voetnoot836.
druk: verdriet, leed.
voetnoot840.
sich het-selve niet ontsien: zich daarvoor niet generen; (deze constructie - met pronominaal object - is niet vermeld in WNT).
voetnoot843.
onbewroegt: onberispelijk (niet beschuldigd).
voetnoot844.
geen klein: litotes: geen kleinigheid, een zware opgave; klein hier onz. zelfst. naamw.
voetnoot849-862.
We vinden deze regels terug in BW I, 367: ‘De menschelicke dingen hier om leegh en hebben niet onbeweeghlicks, als haer eyghen beweeghlickheyt. 't Staet al op schroeven en losse schijven, wat-er in de weereld om-gaet..... Door kraght van wenschen het toe-komende, verliezen wy 't plaisier van 't tegenwoordige. All' onze begeerten zijn van wind geweven, die 's morgens oost, en des avons west waeyt.’ BW I, 369, 370 heeft in het hoofdstukje Ongheduyrigheyd: ‘Daer en is by hun gheen ruste als in de onruste, gheen stadigheyd, als in de ongestadigheyd.’
voetnoot850.
Gaet om: gaat rond, draait; in 852: gebeurt; schijven: wielen (mogelijk met bijgedachte aan geldstukken).
voetnoot853.
trein: gang.
voetnoot857.
ruste: met de oude sluitklank van het woord; deze archaïsche e is bij Sl. vooral in het rijm aanwezig b.v. mensche 1385; keuse - neuse 1381, 1382; vyandinne - spinne 601, 602; persone 106; eere 1146; buiten 't rijm weinig b.v. mensche 115; bye 879; d' ooge 1184; beurse 1242; ziele 1238, 1242 en passim. In de Stb. zijn de vormen met -e frequenter.
voetnoot858.
luste: conj. praes.
voetnoot861.
wenschen na: de constructie van wensen met het voorzetsel na (= naar) komt zelden voor. Echter ook bij Revius. Stapelkamp: Revius-studiën, blz. 33. De Brune heeft de gewone objectsconstructie.
voetnoot862.
vast gaende: alreeds aan 't voorbijgaan.
voetnoot864.
vast: bestendig.
margenoot+
Pred. 1. v. 8.
voetnoot872.
In plaets etc.: versta: op wel vernoegde rust.
voetnoot876.
moed': in de Stb. komen nog veel adj. voor met de oorspronkelijke onverbogen vorm op -e. Bij Sl. zeer sporadisch. De hier geapocopeerde vorm zal wel dienen ter vermijding van een hiaat; nieuwe 882 is duidelijk gebruikt om het metrum.
voetnoot876, 878.
haest: aanstonds, spoedig; idem 880, 883, 884.
voetnoot879.
rondom: overal in 't rond.
voetnoot880.
op: BL 1680, 1698, 1716 hebben of; de juiste vorm op staat in BL 1717, 1778.
voetnoot884.
laf: flauw, slap.
voetnoot885.
kont: kunt.
margenoot+
Psal. 37. v. 4.
voetnoot889.
Soo wie: alwie.
voetnoot893-896.
Vgl. dezelfde gedachte bij Cats, Wercken II, 306 b:
 
Een die den hemel siet, kan hy de werelt achten?
 
Hoe dwaas, hoe aartsch gesint, hoe dul is ook de mensch,
 
Die hier beneden stelt sijn lust en hertenwensch!
voetnoot895.
leur: lor, prul.
voetnoot896.
soekt veel keur: zoveel voorkeur heeft voor.
margenoot+
Heb. 13. v. 14.
voetnoot899.
stell': de met een negatief of onbepaald antecedent verbonden relatieve zin kan men zich voorstellen als een potentieel begrip uitdrukkende. Ook 468, 500, 1251, 1252, 1367, 1423. Vgl. V. Helten, § 182.
margenoot+
1. Cor. 7. 31.
voetnoot901.
ons verkloeken: ons inspannen.
margenoot+
Heb. 13. v. 14.
voetnoot904.
Beklijft: standhoudt; eenig: zonder weerga.
margenoot+
Col. 3. 1. 2.
voetnoot909.
aensien: uiterlijk.
voetnoot912.
versint: zijn zinnen zet op.
voetnoot913-916.
Naar BW II, 95: Al treden zijn voeten hier op aerde, zijn ziele wandelt buyten 't ghezichte van de ooghe, ziende dwars door de wolcken, waer mede, hier elck, om-nevelt is, en dringhende, tot in het binnenste heylighdom des hemels.
voetnoot918.
fijmelingen: beuzelingen; 918, 919, een directe verwijzing naar BW II, 88: zonder ons aen deze onder-maensche fijmelingen eenighsins te vergapen.
voetnoot919, 920.
Daer.... aen, En .... uit: Daer is aangrijpingspunt voor twee verschillende adverbia. Het is een overspannen samentrekking, die echter vooral bij de relatieve aansluiting frequent was.
margenoot+
Pred. 12. v. 7.
voetnoot928.
heeft haer opsigt: houdt haar aandacht gericht.
voetnoot936.
daerse: terwijl ze; locale èn conditionele functie van daer is niet uitgesloten.
voetnoot937-944.
Deze strofe heeft Sl. niet letterlijk van De Brune overgenomen, maar er is wel een grote overeenkomst in de gedachte:
Hebt hier al de vreughd des weerelts, en die op-getrocken in haeren hooghsten toon, ghy zult bevinden, t'eynde rekeninghe, dat zy niet anders als een korte ydelheyd en is. Het is on-mogelick, daer God niet en is dat daer ware blijdschap zij. Emblemata, blz. 80. Ook bij Cats is een zeer verwante gedachte, Wercken II, 307a:
 
Daar is geen herten-lust, als daar men Godt geniet.
 
Al wat het vleesch bedenkt, en zijn maar losse kueren,
 
Geneugte buyten Godt en kan niet lange dueren.
 
Al schijnt de werelt schoon, des echter niet te min,
 
Het eynde van de lust dat heeft een adder in.
voetnoot937
dulle: dolle, dwaze.
voetnoot938.
bequaemlik: geschikt, gepast, zonder bezwaar; kortswijl: scherts; het korten van de tijd. In 939 geeft Sl. de verdraaide etymologie van: zelf kort van duur. De oudere vorm kortwijl was voor Sluiter geschikter, maar hem mogelijk onbekend. Vanaf het begin van de 17e eeuw is de vorm met s (o.i.v. Hgd. Kurzweil) de oudere gaan verdringen.
margenoot+
Ies. 61. v. 10.
voetnoot944.
Dan: ontbreekt in BL 1680; in latere drukken niet Dan maar Als.
voetnoot945-948.
De opwerping die hier tegen Sl. gemaakt wordt, heeft hij bij Westerbaen kunnen lezen:
 
Wat heeft nu Ockenburgh dat u dien droeven tijd (nl. de winter)
 
Daer buyten op het land in eensaemheyd verslijt?
 
Kom by ons in den Haegh, en leven bij de menschen.


Ockenburgh, blz. 166. Westerbaen antwoordde dat honderden voor hem klaar staan, zonder zijn rust te verstoren: het puik der volken (waarna hij zijn hele bibliotheek uitstalt); die leesmogelijkheid haalt Sl. verderop aan als verdediging van zijn eenzaamheid 1089-1104. Westerbaens antwoord (blz. 167), dat hij graag eenzaam is, maar ook veel bezoek krijgt, soms meer dan hem lief is, is te vergelijken met 1049-1056 bij Sluiter.
voetnoot952.
veiligst: onbezorgdst; heilig veilig is een vaste verbinding bij Spiegel: in zalige rust. (Hertspieghel: heiligh vailigh: III, 270, 317, 318; VII, 490 (de laatste regel van het gedicht); Lieden op 't Vader ons, str. 53, 61.).
voetnoot953-960.
Deze strofe met de gedachte (953-956) uit Seneca, Epist. VII of Im. I, 20, blz. 48, die ook door Cats, Wercken, II, 308a bewerkt is, heeft Sl. in zijn geheel aan De Brune ontleend, BW I, 396:
‘Hy weest zeer wel, wat de mensche was, die eertijds zeyde; zoo menighmael, als ick onder de menschen gheweest ben, zoo ben ick een min-mensch wederom-gekomen. 't Schijnt, dat de menschen malkanderen niet raecken konnen, of zy wrijven haer een schelfer van hare menschelickheyd af; 't ware goed van hare vleesschelickheyd’. Even verder: ‘Weest maer ergens de vyf of seste aen een kleyn tafelken, en weegh uw ziele, als ghy t'huys komt; 't is wonder, zoo ghy niet en bevindt, dat-ze vijf of zes azen lichter is’. Vgl. 977 v.v.
margenoot+
1. Cor. 15. v. 33.
voetnoot961, 963.
haest: snel.
voetnoot963.
ontroert: in de war gebracht.
voetnoot964.
reên: wijsheid. reden (= rede) komt in 961 voor als gesprek, in 964 als verstand en in alred' 965 moet het zeker doorwerken naast de betekenis reeds in een vaag heel redelijk. De echowerking quade reden - quaed', alred' is ook niet toevallig: echt Sluiteriaans.
voetnoot965.
alred': zoals Huygens bij elisie of apocope van e, met gebruik van de apostrof, de nu in feite gesloten lettergreep niet aanduidt door verdubbeling van de klinker, schrijft ook Sl. gras'ge 298, vred' 15; maar ook daeg'raet 321, vreed' 625, moog'likheit 280.
voetnoot971.
haest: (te) spoedig, vlug.
voetnoot975.
onbequaem: ongeschikt.
voetnoot977-988.
Vergelijk hiermee de gedachten uit Im. I, 10, blz. 20: Van te schouwen de overtolligheyt der woorden. Ick wilde wel meer geswegen / ende onder de menschen noyt geweest te hebben: maer waerom spreken / ende jocken wy soo garen met den anderen / daer wy nochtans selden sonder de conscientie besmet te hebben komen te swijgen? daerom spreken wy soo garen / om dat wy door t' samen-spreken van den anderen vertroost willen zijn / .... Maer eylacen / dickmaels ydelyck ende te vergeefs.
Voor 977-980 is ook BW I, 70 interessant: Gheen zoo stercke ziele, die niet eenighsins, door quaed ghezelschap besmeurt en begrimmelt wert.
voetnoot979.
onvernoegt: onvoldaan, ontevreden; de ontkenning niet uit 978 werkt door. In BL 1680 en de latere drukken staat onbewroegt.
voetnoot993.
verklaptmen sich: verpraat men zich, praat men zijn mond voorbij; ten quaêsten: alleronaangenaamst; het is een der weinige gevallen van syncope van t, omwille van het rijm. Idem 517. Sl. doet dit niet gauw, blijkens het onvolmaakte rijm: haest - geplaetst 315, 316.
voetnoot993, 994, 1005.
Vergelijk Im. I, 20, blz. 48 (vervolg aant. 953-956): 't Is gemackelijcker / ganschlijck te swijgen / als in woorden de mate niet buyten te gaen. 't Is gemackelijcker t'huys te schuylen / als op straet / hem selven ten genoege te konnen bewaren.
voetnoot995, 996.
Vgl. BW I, 396:
 
Die met menschen wilt verkeeren,
 
Laet-er telckens van zijn veren.
voetnoot996.
geen hairtje laet: niets van zijn goede naam moet inboeten. Een vaste uitdrukking; ook bij Cats: geen hayr en moeten laten, in Sinne- en Minne-beelden, Wercken I, 57a.
voetnoot998.
glimpkroon: valse kroon, kroon der ijdelheid; glimp: bedrieglijke schijn.
voetnoot1001.
verblije: als in conditionele zinnen de voorwaarde onwaarschijnlijk, mogelijk of niet volstrekt zeker is, wordt de potentiële conjunctief gebruikt. Ook: 1090, 1112; tevens temporeel in 1150. Vgl. Van Helten, § 183.
voetnoot1006, 1007.
Sluiter heeft van het spreekwoord: huilen met de wolven, waarmee men in 't bos is, dat ook voorkomt als: huilen met de honden etc., een aardige variatie gegeven. We vinden het spreekwoord ook bij De Brune: Ziel-gherechten, blz. 146, 147:
 
Die met de honden wel kan huylen,
 
En met het kussen werpen buylen,
 
Die lieghen kan, en 'tfeyt verzaecken,
 
Die zal best door de wereld raecken.
 
 
 
Men durft wel zegghen /
 
 
 
Die niet kan veynzen voor de lien,
 
Die kan niet heerschen of ghebien.

De hier uitgedrukte gedachte is ook bij Sluiter aanwezig: 1197 v.v.
margenoot+
Spr. 14. v. 13.
voetnoot1017.
slecht: onnozel, dom.
voetnoot1019, 1020.
een dapper man....vermaken kan: een zin die sterk spreekwoordelijk aandoet; er zijn vele spreekwoorden in deze vorm: Het is een .... man, die .... kan. Zie P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal, II, 59.
voetnoot1021, 1022.
Vgl. de gedachte bij Westerbaen, die het beziet uit 't oogpunt van tijdsgebrek, wat Sl. even verder zal doen 1081 v.v.
 
Hoe schaers valt hem den tijd die in der Wysen boecken
 
Der dingen wetenschap wil by den avond soecken!

Ockenburgh, blz. 169.
margenoot+
Spr. 15. v. 15.
voetnoot1030.
mogen: kunnen.
margenoot+
Psal. 119. v. 134.
voetnoot1035.
dat: wanneer. Bij coördinatie kan dat andere voegwoorden vervangen.
voetnoot1040.
roep' en nood': in temporele bijzinnen komt geregeld de conjunctief voor. Ook: 356, 1150 (tevens conditioneel), 1328. Vgl. V. Helten, § 190.
voetnoot1041, 1042.
De boog kan niet altijd gespannen zijn.
voetnoot1041.
door 't self bedrijven: bedrijven in de reeds destijds ongewone betekenis van regeren, besturen: door zichzelf te besturen, volgens zijn eigen richtlijn.
voetnoot1043.
staet: gunstige gesteldheid.
voetnoot1044.
uit te: de tekst heeft uit re.
voetnoot1048.
hoek: afgelegen, vergeten plekje.
voetnoot1058.
jankt, gelijk een visch na 't water: eigenaardige ontsporing van de beeldspraak.
voetnoot1064.
ongevoelijk: ongenadig, onmeedogend.
voetnoot1066.
uitruchtigst: mogelijk een drukfout voor luitruchtigst (BL 1717, 1778) hoewel ook BL 1680, 1698 en 1716 deze vorm hebben. WNT geeft dit woord niet onder de samenstellingen met ruchtig. In het Mnl. komt het echter wel voor in de betekenissen: befaamd, vermaard, berucht, die hier echter niet voor de hand liggend zijn.
voetnoot1068.
met de swarte gal gequelt: melancholiek, droefgeestig, zwaarmoedig, knorrig.
voetnoot1074.
uitten treuren: niet de gewone betekenis van ons uitentreuren: zonder ophouden, onverpoosd, maar: uit de treurigheid; het hart door te zingen de droefheid doen vergeten.
voetnoot1076.
schoon: versterking bij al; al is er ook. (vgl. ofschoon).
margenoot+
Eph. 5. v. 16.
voetnoot1086.
te wonder: al te zeer.
voetnoot1087.
als-dan: in de toekomst; dit woord moet hier dunkt mij, als opvulsel van de regel worden beschouwd.
voetnoot1089.
omgank: de uitspraak met een aan het slot van de syllabe verscherpte explosieve g is in de 17e eeuw een zeer verbreid verschijnsel geweest (bijv. bij Vondel en in de Stb.). Aan het woordeinde wordt deze klank o.m. nog gesproken in het Gelders-Overijsels en in het Westvlaams. Geen wonder dat Sl. deze klank gebruikt: 1101, 74, 95, 456, 752, 1310, 1339. Ook de spelling ng komt voor: 409, 647, 648, 1038, 1435, 1436. Wat de klankwaarde van deze ng voor Sl. was, is hiermee niet bepaald.
voetnoot1096.
met lof: op lofwaardige wijze.
voetnoot1097.
sich ontsteken: zich verbergen, zich achterbaks houden. Vgl. verstek laten gaan.
voetnoot1099.
haer: de objectsvorm van de 3e pers. plur. heeft in de 17e eeuw voor elk geslacht haer (huer).
voetnoot1100.
opmerken: opletten.
voetnoot1102.
valt niet kost'lijk: is niet duur; vallen was vroeger een gewoon koppelwerkwoord.
voetnoot1113.
en: niet het voegwoord, maar het ontkenningswoord; zie aant. bij 138.
voetnoot1113, 1114.
De betrekkelijke bijzin met verzwegen antecedent staat bij Sl. dikwijls proleptisch, b.v. 577-580, 729-731, 889-890, 1077, 1297-1299. Ook hier is dat het geval, maar tevens is deze zin anakoloetisch verbonden met de volgende hoofdzin.
voetnoot1113-1120.
De strofe is een bewerking van BW I, 281: Gheveynsde dinghen. Dingen, die in aller oogen, en by 't licht van de zonne met klaerheyd gedaen werden, hebben zo yet momachtigh, en dat naer de grijn smaeckt; zulckx dat het niet kenbaer is, watter van binnen, of onder de huyd schuylt: maer die verre van de hand, zonder faem-zucht, of bekoringh van ydele eere of voordeel, en daerom zonder blancket gedaen werden, die bewijzen den man, en wat hy in der daed is. De ware deughd en wilt geen oogh-getuygen: een goed gewisse is haer tooneel, en de schouburgh van alle hare wercken.
voetnoot1115.
grijn: grijnzend vertrokken gelaat, masker; 't vermomde grijn is hier de schijnheiligheid.
voetnoot1120.
onbewroegt ghewiss': niet door wroeging gekweld, gerust, kalm geweten.
voetnoot1126.
dueren: het uithouden.
voetnoot1129.
gunst en macht: mogelijk een hendiadys: de welwillendheid der machtigen,; verheffen: roemen, prijzen.
voetnoot1133.
hooge: bijwoord met de mnl. e-uitgang, (ook 502) die in de 17e eeuw al zeldzaam is; hier wegens het vrouwelijke rijm. Ook de oude adverbiale vorm lange komt voor; in 1334 om het metrum, maar in 457 met aangeduide apocope.
voetnoot1135.
verheven: hoog.
voetnoot1137, 1138.
Deze twee regels vertonen zeer sterke overeenkomst met een ode van Horatius, II, 10, 9-12:
 
Saepius ventis agitur ingens
 
pinus et celsae graviore casu
 
decidunt turres feriuntque summos
 
fulgura montis.


Vert.: Vaker wordt de hoge pijnboom door de wind heen en weer geschud en hoge torens maken een erger val en de bliksemschichten treffen de hoogste bomen. In BL 1717 wijst de uitgever Van Royen in zijn commentaar inderdaad op Horatius; al te veel dichters hebben deze plaats verwerkt om ze op te sommen, maar hij geeft een drietal bewerkingen: van Nil Volentibus Arduum, de dichter Bógaert en ‘de grootachtbare Heer van Wimmenum en Vromade’.
voetnoot1139.
Daer: terwijl.
voetnoot1141, 1142.
Er is een spreekwoord: wat laag is, kan niet hard vallen; De Brune heeft dit verwerkt: Die langhst der aerden kruypt, en is geen hoogen val onderhavigh. BW I, 164.
voetnoot1142.
swaerde: zwaarte, gewicht; het is een oudere Oostnederlandse vorm (naast swaerte), die ook bij Revius voorkomt. (Zie Chr. Stapelkamp: Revius-studiën, Assen 1954, blz. 55, 56).
voetnoot1143, 1144.
Ook hier de verwerking van een spreekwoord: Wie hoger klimt dan hem betaamt, valt lager dan hij had geraamd. Aldus bij Cats, Wercken, I, 614. In Ziel-gherechten, blz. 72 luidt het:
 
‘Hoe hoogher zich de mens verheft,
 
Hoe leegher val hem veeltijds treft’.


In BW I, 270 vinden we de combinatie van beide spreekwoorden (1141-1144) in parafrase: ‘Hooghe spronghen zijn ghebuyren van leeghe vallen: die langhst der aerde kruypen zijn vry daer van’.
voetnoot1147.
staet: praal.
voetnoot1149.
Soo: van de woordjes die het zinsverband weer opvatten is soo het meest voorkomende; b.v. 1456, 1461, 1485; expletief soo: Overdiep, § 22.
voetnoot1152.
voor: in plaats van.
voetnoot1153.
my versellen: gezelschap zoeken.
voetnoot1154.
te staen en schellen: te staan bellen. Het 17e-eeuws kende onze manier van zeggen nog niet, maar drukte het uit met een nevenschikking (hendiadys).
voetnoot1157.
vloer: gewone woonvertrek, (met lemen vloer, die met zand werd bestrooid); vgl. 1165.
voetnoot1158.
zael: het vertrek der rijken.
voetnoot1169.
boomsije: een zeer oude verbastering (volksetymologie) van bombazijnen; bombazijn is een weefsel vooral voor werkmansondergoed gebruikt. Bij Sl. is er de tegenstelling boomsije - bestrikte zije kleeren (1173), waarvoor hij het woord gekozen zal hebben. Gewestelijk volgens Heeroma.
voetnoot1170.
huisman: boer, plattelandsbewoner.
voetnoot1174.
braveren: in praal trachten te overtreffen.
voetnoot1175.
ledig: nietsnuttend.
voetnoot1179.
m': men; vgl. 158.
voetnoot1184.
haest: spoedig; d'ooge: de woorden oog en oor zijn van oorsprong onzijdig; doordat ze echter uitgingen op -e (ooge, oore), werden ze vaak als vrouwelijk beschouwd. In de Stb. mocht zowel de onz. als de vr. aanduiding gebruikt worden, maar in feite is oog in de Stb. steeds vrouwelijk. Bij Sl. is het vaak onzijdig: het oog 324, 471, 520, 528, 1323, maar ook vrouwelijk: d'oog 612, 868. Dat dit niet een verzachting uit t' oog is, blijkt uit: De ziel-oog 913, ons' oog 832. De oorspronkelijke -e komt voor in 506, 1134 (hier onz.?) en 1184 (hier vr.?).
voetnoot1185, 1186.
Het hier genoemde bezwaar is ook door Cats verwoord en bestreden:
 
Lest quam my seldsaem voor, en 't scheen ook vremt te wesen,
 
Dat ick in seecker boeck nu onlancks heb gelesen,
 
Te weten, dat een mensch, die in de Stad verkeert,
 
Veel nutte dingen siet, en goede saken leert.


Wercken II, 308a. (Enige regels verder het citaat uit Im. zie aant. 953-956).
voetnoot1194.
fletsen: vleiende woorden, gevlei; flitsen: pijlen. Wederom een duidelijke navolging van BW: II, 21 over Prins-ghevley: men maakt hun wijs dat ze van goddelijke oorsprong zijn. ‘Zulcke flitsen en fletsen deur-booren en verghiftigen haer ziele’.
voetnoot1195.
Eens slechten en oprechten: van een eenvoudig en rechtschapen man.
voetnoot1201.
met lof: op eervolle, lofwaardige wijze.
voetnoot1211.
vol spijts: genit. partitivus; de tegenwoordige vorm in vol drek 193; spijt: wrevel, ergernis.
voetnoot1213-1215.
De felle ironie van deze uitval heeft Sl. aan De Brune te danken, die twee maal in zijn Bancket-Werck deze gedachte weergeeft: Te hove gheeft-men vele handen, maer weynigh herten, men kuster vele vinghers, die-men wel wenscht af-te-bijten: I, 331. Te hove kust men de handen die men wel wenschte af te byten. 't Gaet grof In 't hof. I, 39. Sl. zal dit laatste citaat wel gebruikt hebben, want ook bij de verzen 1218, 1231, 1232 worden reminiscenties hieraan gewekt: Die 't ambacht van slaverny niet gheleert en heeft, of immers wiens ooren traeg zijn, om naer 't duym-knippen te luysteren, mogen daer wel buyten blijven.
voetnoot1215.
mog 't: nog in de 17e eeuw kunnen bij enclisis hele pronomina in het schrift komen te vervallen; mocht het zou dus als mocht, mogt kunnen voorkomen. Dit heeft Sl. hier onder metrumdwang toegepast, maar op een primitieve wijze waarschuwt hij de lezer. In feite heeft hij nu het werkwoord verminkt.
voetnoot1218.
jonstig': welwillend.
voetnoot1222.
volk van staet: mensen van aanzien; slechtheit: onnozelheid, domheid.
voetnoot1225-1232.
De strofe is een bewerking van BW II, 291: Men moet van schalckeroort, of vosmeer zijn, zou-men in de weereld leven. Die niet wit en zwart kent, en magh niet mede. Zoo is de weereld van bedrogh en linckernyen aen een ghenaeyt. Heer strijckuyt is ghestorven, maer hy heeft veel broers en kinders naer-ghelaten: die al het ambacht doen, van brillen te verkoopen. (strijckuyt = bedrieger.)
voetnoot1225.
voort zijn: vooruit komen.
voetnoot1226.
van Vos-meer of Schalker-oort zijn: een spreekwoord: sluw, geslepen zijn; Vosmeer ligt in N.-Br., Schalkeroort is 'n gefingeerde plaatsnaam; bij beide gaat het natuurlijk om de afleiding van vos en schalk. (N.B. Schalkwijk bestaat wel).
voetnoot1228.
linkernijen: valsheid, slimme streken. De Brune spreekt ook over De linckernyen van de weereld: BW I, 156, en andere plaatsen. Zo ook bij Cats.
voetnoot1229.
bril-verkopen: leugens vertellen, bedriegen; een sinds de 16e eeuw veel gebruikte uitdrukking. Volgens Tuinman: De Oorsprong en Uitlegging Van.... Nederduitsche Spreekwoorden. 2 dln. Middelburg 1726-1727, I, 182, is de uitdrukking ontstaan, ofwel doordat de brillen het gezicht bedrogen, ofwel doordat de brillekramers, doorgaans Joden, dikwijls bedriegers waren. De tweede verklaring is in dit verband het aannemelijkst.
voetnoot1236.
slechthoofd: sukkel, domoor.
voetnoot1241-1248.
De oorsprong van de strofe ligt in BW II, 86: De woel-geesten, die in den tick-tack en gedruys des weerelds leven, om haer beurze te vetten, en haer ziele te mageren, schijnen quansuys mede-lyden te hebben met die gene, welcke dickwils, by weer-keer, in haer eyghen-zelven dalende, en door alleen-spraken, zich met God onder-houdende, in de hemelsche goud-mijnen, een rijckdom zoecken, die voor die blinde aerd-mollen onbekent, en verborgen is.
voetnoot1247.
onbewust: onbekend.
voetnoot1249-1256.
Hier had Sl. al kunnen verwijzen naar Ps. 119: 37, die hij 1317-1319 nauwkeurig parafraseert. Er is gedachtenovereenkomst tussen deze strofe en Im. I, 1, blz. 3: Ydelheydt ist / alleen op het tegenwoordige leven acht te slaen / ende de dingen / die toekomende zijn niet te voorsien. Ydelheydt ist / te beminnen dat met alle snelheyt voor-by gaet / ende niet daer nae toe te haesten / daer de eeuwige blijschap altijdt blijft. Gedenckt menighmael aen dese spreucke / Eccl. 1. 8. het oogh en wort niet versadicht met sien / noch de oore en wort niet vervult van hooren. Ook 857-872 heeft hiermee nauwverwante gedachten.
voetnoot1250, 1251.
iet.....Dan: iets anders, dan; vgl. 159, 160.
voetnoot1253.
gefemel: liefelijk gevlei.
voetnoot1261-1263.
Er is overeenkomst van gedachte met Im. I, 1, blz. 3: So ist dan ydelheydt rijckdommen te soecken die vergaen sullen / ende op de selfde eenige hoope te stellen. Ydelheydt ist oock ampten te versoecken / ende tot een hoogen Staet sich selven te verheffen.
voetnoot1265.
aensien doet gedenken: een oud spreekwoord: het zien van (iemand of) iets maakt dat men eraan denkt. In 1268 is de betekenis van aensien vaag, waarschijnlijk dubbelzinnig: 1e het zien, 2e het (schone) uiterlijk. Het woordenspel wordt nog verder gespeeld door ook nog aensienlikheit: wat de moeite van het aankijken waard is, en aensienlik erin op te nemen.
voetnoot1266.
wenken: ook hierbij is aensien (1265) onderwerp: het maakt dat er vaak aanlokkelijk gewenkt wordt.
voetnoot1270.
dienlik: van nut, van pas komend.
voetnoot1272.
verheert: beheerst.
voetnoot1283.
py: grove wollen stof.
voetnoot1284.
felp: soort fluweel met zeer lang haar (ook fulp).
voetnoot1290.
Siet hier een ander niet na d' oogen: let hier niet onderdanig op de wensen en oogwenken van een ander. Het is opvallend dat De Brune dit spreekwoord ook verwerkt in Vryheyd, BW II, 267, waarvan behalve het begin nog een andere zin verband met SI. legt: ‘Zonder vryheyd, is gheen blyheyd: daer die ontbreeckt, ontbreeckt het al. Wat is 't een ellendigh dingh, naer een anders ooghen te moeten zien, en te letten hoe-ze roeren, en haer stralen schieten!.... Wat kan 't my schillen, of ick aen een gouden keten, of aen een yzeren band, gheboeyt ligge!’ Vgl. 1305, 1306, 1309-1312.
voetnoot1291.
onverzaegt: de z moet waarschijnlijk als ts uitgesproken worden.
voetnoot1292.
grage lust: vurige begeerte.
voetnoot1310.
Mag: kan.
margenoot+
Tit. 2. v. 12.
voetnoot1316.
loosheit: valsheid; houdt verdacht: voor verdacht houdt. De bepaling van gesteldheid kan in het 17e-eeuws vaker dan tegenwoordig zonder voegwoord of voorzetsel staan. Weijnen, blz. 67, § 86. (In 1315 komt gelijk als voegwoord in de bep. v. gesteldheid voor.)
margenoot+
Ps. 119. v. 37.
voetnoot1318.
wil: soms is willen in het 17e-eeuws louter omschrijvend: daarmee krijgen we hier de beste weergave. (Dergelijke vbb. bij Vondel: L.C. Michels: Bijdrage, blz. 23, 24.)
voetnoot1321.
mijn gesicht weiden: mijn blikken laten rondgaan.
margenoot+
Marc. 9. v. 47.
voetnoot1326.
het meeste glenst'ren: de grootste schittering; glenst'ren = glinsteren; de wisseling van e en i in gesloten lettergreep was heel gewoon; de Stb. schijnt een lichte voorkeur voor de e-vormen te hebben; ook bij Sl. is dat het geval; i voor e komt in BL niet voor, wel het omgekeerde: 817, 959, 1072.
margenoot+
Spr. 23. v. 5.
margenoot+
1. Ioan. 2. v. 17.
margenoot+
Pred. 2. v. 11.
voetnoot1334.
konne: deze conjunctief is wel door het rijm ingegeven, aangezien bij mogen, zullen en kunnen normaliter geen conj. voorkomt. Van Helten, § 188.
margenoot+
Pred. 1. v. 2.
voetnoot1336.
's werelts kreit: het aardrijk; een uitdrukking die sedert het begin van de 17e eeuw tot het literaire tijdsjargon behoort, echter in de vorm kreits (uit Nederrijns kreytz). Kreit beantwoordt aan Mhd. kreiz, Mnd. krêt(e), kreit. Ook Kiliaen heeft de vorm kreyt. Sluiters woord schijnt in Nederduitse richting te wijzen, al zal het rijm hiervoor goeddeels verantwoordelijk zijn. Ook in Den Binckhorst in het rijm crijt, 656.
voetnoot1341-1344.
Van Royen tekent in BL 1717 hierbij aan: ‘Het komt'er op uit, 't geen Horatius in zijn zinnebeelden dus uitdrukt:
 
De doodt is 't eindt van alle ding;
 
Zy treft den Boer en Hoveling,
 
Zy maakt en hooge en laage staten
 
Elkanderen gelijk in 't graf.
 
Men moet op 't eindt der loopbaan laten
 
En ampt en kroon en schop en staf.’


Met Horatius' zinnebeelden doelt Van Royen op een latere editie van Q. Horati Flacci Emblemata.... Antwerpen 1607 van Otho Vaenius (Otto van Veen). Hierin komt een emblema voor, waarbij o.a. verwezen wordt naar Oden I, 4 (13, 14): pallida Mors aequo pulsat pede pauperum tabernas regumque turris. (De bleke dood trapt evenzeer op de hutten der armen als op de hoge huizen van koningen.) De Nedl. bijschriften van deze druk zijn 4-regelige alexandrijnen van G.A. Bredero. (Het bijschrift bij dit emblema is te vinden in de Liederen en Gedichten, uitg. van J.A.N. Knuttel, Leiden 1929, blz. 461, onder het opschrift ‘Cunctos mors una manet’, resp. in De Werken, III, A'dam 1890, blz. 115, 389-392.) Vaenius' bundel was zeer populair en werd herhaaldelijk herdrukt. (Zie A.G.C. de Vries: De Nederlandsche Emblemata, A'dam 1899, blz. XXVI-XXX, no. 35-44; J.L. Beijers' Catalogus no. 83: 212 Emblem Books, Utr. 1952, blz. 102-104, no. 184-188.) In de 2e editie van 1612 staan andere 8-regelige bijschriften, echter niet die uit BL 1717. In een eerste Nedl. uitgave, A'dam 1683, en de Lat. uitgave te A'dam 1684 zijn er weer andere gedichten, thans van de hand van Anthoni Jansen, maar ook deze zijn niet die van BL 1717. Volgens A.G.C. de Vries is nl. een Franse uitgaaf Le Spectacle de la Vie Humaine, Den Haag 1750, in prenten en tekst geheel gelijk aan de Lat. uitgave van 1684, slechts met bijvoeging van Franse en Nedl. prozaverklaringen van Jean le Clerc. Van Le Spectacle heb ik een druk ingezien van 1755, waarin de verzen geheel afwijken van BL 1717. Van Royen was goed bekend met Horatius' zinnebeelden, want zelf heeft hij er een partiële uitgave van gedaan onder de titel De Leermeester der Zeden, Vertoont in Horatius Zinnebeelden, z.j., met de bijschriften van A. Jansen. Van Royens opvolger, Gerrit Bos, heeft er ook nog 2 drukken van klaar gemaakt, de laatste van 1750. (De Vries, no. 40-42). De gedachte van Oden I, was blijkbaar zeer verbreid. Ik verwijs slechts naar Ockenburgh, blz. 77; BW I, 177, 459; Vondels Vertroostinge aen Geeraerdt Vossius (De Werken III, 400, 401.) BL 1342, 1343 zijn echter vooral vertaling van: Mors sceptra ligonibus aequat (de dood maakt scepters aan houwelen gelijk): een Latijnse spreuk van mij onbekende afkomst. (Vermeld zonder vindplaats bij Taco de Beer en Dr. E. Laurillard: Woordenschat, Den Haag 1899 en bij Van Dale: Nieuw Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, Den Haag 1950.)
voetnoot1344.
Cieraet: pracht, luister.
voetnoot1349, 1350.
Vergelijk BW II, 330: Weereldsche hope bedriegt en beschaemt ons dickwils.
voetnoot1354.
Sorg en peisen: de mogelijkheid van hendiadys levert de beste weergave: zorgelijke gedachten; de n-loze vorm peisen (syncope) is vroeger algemeen gangbaar geweest (nu nog in 't Vlaams); echter ook die met n: 318.
voetnoot1359.
al vermomt: geheel en al vermomd (als heerlijk), dus: vals. Al hoeft hier geen bijw. te zijn, ook als onbep. vnw. levert 't een goede oplossing: maar (dit) alles in een vermomming.
margenoot+
1. Pet. 4. v. 7.
voetnoot1363.
Daer: terwijl toch, hoewel.
voetnoot1366.
goed'ren: rijkdom; merkwaardig gebruik, omdat goederen wel erg concreet is. Men had het eerder in 1365 verwacht, en goet in 1366.
margenoot+
2. Cor. 4. v. 18.
voetnoot1377.
van doen: nodig.
voetnoot1383.
Van: door.
voetnoot1384.
krijgt aen 't snoer: onder haar invloed krijgt; (vroeger algemeen gangbaar).
voetnoot1385.
Waerom dus ydel: waarom (zijt ge) zo ijdel (= oppervlakkig, dwaas).
voetnoot1389.
sluim-siek: met sterke neiging tot sluimeren. De hele zin 1389, 1390 is regelrecht uit de Emblemata, 322: waerom en verheft ghy niet uwe sluimziecke ooghen tot een ander goed, als dat met dit gezichte kan aenschouwt werden?
voetnoot1394.
aerdsch' van d' aerd': aards door voortkomst uit de aarde. Sl. had hierbij mogen verwijzen naar 1 Cor. 15: 47, waar van de eerste mens, Adam, gezegd wordt, dat hij uit de aarde aards is.
margenoot+
Phil. 3. 20.
voetnoot1405.
sin: gedachte; versinning: overdenking.
margenoot+
1. Ioa. 5. v. 4.
voetnoot1409-1416.
Weliswaar geen directe ontlening aan De Brune, maar toch opmerkelijke verwantschap met Emblemata, 52, 53. De Brune zegt daar, dat wij onder de vogels de arend het meest prijzen, omdat hij het hoogst vliegt. Hij komt alleen naar beneden om aas. ‘Niet anders en gaet het met die edele natueren, die God de Heere met een over-treffelicke ziele verrijckt heeft: zy werpen, en schieten zich gestadelick, boven de nevel en de dampen van deze leeghe (= lage) plaetsen, en klieven, met de vlercken des verstands, de hooghe wolcken, om altijds ontrent haer gheboort-plaetse te leven:’
voetnoot1410.
aerde: aard.
voetnoot1417.
van 't aerdsch bestoven: bedekt, besmet met het aardse.
voetnoot1421, 1423.
Dus: op deze wijze, aldus.
voetnoot1425.
De versregel wekt herinnering aan het tweede koor uit Seneca's Thyestes, vs. 336-403, (Sénèque Tragédies, uitg. L. Herrmann, II, blz. 102-104) dat bijv. door H.L. Spiegel werd bewerkt in zijn May-lied 1588: Rex est qui posuit metus // et diri mala pectoris, 348, 349; (Een Koningh ist die vreze derft, // En die zyn boze lusten sterft,). In BL zijn nog verschillende overeenkomsten met dit koor, bijv. BL 1129-1136 en 1243-1248 met Thyestes 391 v.v. resp. 380 v.v. Of hier van onmiddellijke invloed sprake is, moet betwijfeld worden: het zijn gedachten (bijv. ook het slot van het koor) die reeds voor de klassieke schrijvers topen waren.
margenoot+
Ps. 16. 5. 9.
margenoot+
Luc. 21. v. 34.

voetnoot+
Fabel: de fabel van Horatius omvat de verzen 80-117 (het einde) van de zesde satire - die eigenlijk eerder een idylle is - uit het tweede boek. Hij wordt volgens Horatius verteld door zijn buurman Cervius. De vertaling volgt het Latijn vrij nauwkeurig, zij. het wat wijdlopig en met aanpassing aan de tafelgebruiken van deze streek.

voetnoot+
genoegsaemheit: vergenoegdheid, voldaanheid.
voetnoot1436.
schoon: versterking van Al.
voetnoot1437.
Hy.... syn oude vriendt: het woord muis is vrouwelijk, al komt het in het Mnl. ook wel als mannelijk voor. De mannelijke aanduiding bij Sl. zal wel op rekening van het Latijn komen (mus immers masc., dus amicus, niet amica). In 1449 echter vrouwelijke lidwoordsvorm: der muis. (In de Esopet, waarin deze fabel ook voorkomt, zien we hetzelfde: Ene portmuus; Met ere veltmuus; haren gast; maar: mijn here die waert; hi sprac; seit hi.)
voetnoot1439.
eet wat rouw: wat onverzorgd eet (geen fijne kost); rouw, bijvorm van ruw, is bijwoord.
voetnoot1440.
hou': terwille van het rijm verkort Sl. hier het woord, in tegenstelling tot 316, waar hij een volledige vorm prefereerde, met opoffering van de rijmgaafheid. (Mogelijk is hou' geen ongewone verkorting van houde, ev. houë).
voetnoot1441.
Is.... ten besten: is beschikbaar.
voetnoot1442.
Daer: bij welke gelegenheid immers, omdat in zo'n geval.
voetnoot1443.
grein: eig. zaad-, graankorrel; ook, zoals hier, in collectieve zin: graan, koren.
voetnoot1447.
De betekenis van deze versregel: geheel erop uit als hij is.
voetnoot1450.
walg'lik: kieskeurig.
voetnoot1451.
Mits: omdat, aangezien. Na deze causale bijzin moet de hoofdzin 1456 gezien worden, en daarna de volgende causale bijzin 1452-1455.
margenoot⋆
De huis-heer [...] de Lant-muis in [...] eigen huis of hol[...]
voetnoot1461.
vaerdig: vlug.
voetnoot1462.
in geselschap: gezamenlijk; hier dus: met mij.
voetnoot1467.
terwijl 't u beuren mag: zolang als 't u ten deel kan vallen.
voetnoot1480.
pluis: pluche; kan zowel vr. als onz. zijn; hier blijkbaar vr.
voetnoot1481.
Blonk: glansde; disch: tafel; in deze betekenis slechts gewestelijk of archaïstisch; (zowel bij Kiliaen als Plantijn in deze zin.). De thans gangbare betekenis van maaltijd, aangerechte tafel, in 1500.
voetnoot1482.
mits: doordat.
voetnoot1487.
neemt... waer: wijdt zorg aan.
voetnoot1489.
sneeg (= snedig): bijdehand, voortvarend.
voetnoot1495.
staet: lot.
voetnoot1497.
Terwijl: mag soms worden weergegeven door maar + nevengeschikte zin; seer haes: al heel gauw.
voetnoot1503.
vast: intussen, onderwijl.
voetnoot1508.
ik my.... schikk': ik mij begeef.
voetnoot1511.
slechte wikken: eenvoudige kruiden (vlinderbloemige planten).
voetnoot1513.
neem: de latere drukken hebben de onjuiste vorm neemt.
voetnoot1514.
abel: handig.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken