Buiten-leven
(1958)–Willem Sluiter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
W. Sluiters
| |
[pagina 80]
| |
Al schijnt het u hier slecht en oolik,Ga naar voetnoot13.
Ik leev'er wel-vernoegt en vrolik,
15[regelnummer]
En wensch, in vred', op mijn manier,
Mijn leven soo te einden hier.
'k Hebb' ook al, in mijn jonge jaren,
Het leven van een Stadt ervaren,
En alles voor my selfs gehadt
20[regelnummer]
Wat gy soo soet en heerlik schat.
Maer 't afgesondert eensaem leven
Kan my veel meer genoegen geven.
Het dunkt u vreemt; geen wonder is 't,
Als 's Werelts glans uw oog bemist.Ga naar voetnoot24.
25[regelnummer]
De lust om prachtige gebouwen
En straten vol van volk t'aenschouwen,
't Gewoel, 't geloop, 't gekoop, 't geprael,
Kan ik verachten altemael.Ga naar voetnoot28.
My dunkt, ik hebbe, door Godts zegen,
30[regelnummer]
Voor my een Koninkrijk verkregen,
Wanneer ik op mijn kamer mag
Iet vruchtbaers werken al den dag.
Wiens geest gekist blijft in sijn boesem,Ga naar voetnoot33-40.
En steeds ligt op sijn oude droesem,Ga naar voetnoot34.
35[regelnummer]
Die mag uyt een geringe plaets
Sich selfs verkond'gen soo veel quaets.
| |
[pagina 81]
| |
Maer wie sijn wakk're geest kan roeren,
Soo dat s'hem hemelwaerts kan voeren,
Ontlast van d'aerdsche slaverny,
40[regelnummer]
Acht weinig waer sijn lichaem zy.
De Wijsheit kan, met haer bedrijven,Ga naar margenoot+
Wel eenig, in haer selve blijven,Ga naar voetnoot42.
En gaen beweeglik, sneeg en snel,Ga naar voetnoot43.
Door alle dingen even wel.
45[regelnummer]
Soo dat een ziel, die wel gestelt is,
Ook nimmermeer soo soet verselt is,Ga naar voetnoot46, 47.
Dan daers' is by haer selfs alleen,
En houdt met stomme boeken reên.Ga naar voetnoot48.
| |
[pagina 82]
| |
Die sulk een onderhoud gewent is,Ga naar voetnoot49-52.
50[regelnummer]
Acht, dat hy in sijn element is,
Gelijk de visch in 't water leeft,
En in de lugt de vogel sweeft.
Ja, soo hy moest, van dees' twee quaden,Ga naar voetnoot53-56.
Op een van beiden sich beraden,
55[regelnummer]
Om steeds, of nooit, alleen te zijn,
Scheen 't laetst' hem wel de grootste pijn.
Hy voelt sijn lust daer heen te strekken,Ga naar voetnoot57.
Hoe dat hy best sich mag vertrekken,Ga naar voetnoot58.
Van al 't gewoel, tot stilligheit,
60[regelnummer]
Verkoren uit vrywilligheit.
Wie isser die dit niet vermoên kan,Ga naar voetnoot61.
Dat m' ook in eenigheit iet doen kan,Ga naar voetnoot62.
Het geen veel' eeuwen op een ry
Misschien noch nut en dienstig zy?Ga naar voetnoot64.
65[regelnummer]
Men mag met recht het Buiten-leven
De naem van Buite-leven geven,Ga naar voetnoot66.
Dewijl m' er heeft soo veel voor uit,Ga naar voetnoot67.
Om na te jagen buit op buit,
| |
[pagina 83]
| |
Men haelt, in d' allerstilste hoeken,
70[regelnummer]
De beste buit uyt heil'ge boeken,
't Is niet te seggen, hoe het hertGa naar margenoot+
Door sulk een buit vervrolikt wert.Ga naar voetnoot72.
Wie graeg sijn tijt verquist met mallen,Ga naar voetnoot73.
Denk', dat s' hem hier te lank sou vallen;
75[regelnummer]
Maer wie se wijslik, laet en vroeg,Ga naar margenoot+
Wel uitkoopt, valtse kort genoeg.
Hier zijn oock tydig alle tyden,Ga naar voetnoot77.
Om my voor ledig-gaen te myden.
Men vraeg' my dan so dwaeslik niet,
80[regelnummer]
Of my de tijt hier niet verdriet?Ga naar voetnoot80.
'k Behoeve, van den vroegen morgen
Tot aen den avond, niet te sorgen,Ga naar voetnoot82.
Wat best ter hant genomen zy;
Ik vind' hier werks genoeg voor my.
85[regelnummer]
Meer reden hebb' ik, om te klagen,
Dat jaren, maenden, weeken, dagen,
En uiren my ontgaen soo snel,
Als noch te kort voor mijn bestel.Ga naar voetnoot88.
Doch d'eensaemheit, die 'k hier dus prijse,Ga naar voetnoot89-96.
90[regelnummer]
Sou weinig passen voor d' onwijse,
Die sap noch spijs, noch smout noch soutGa naar voetnoot91.
Weet voor 't gemoet tot onderhoud;
| |
[pagina 84]
| |
Die met sich selfs niet wel verwaert is,Ga naar voetnoot93.
Maer voor sich selve schier vervaert is,
95[regelnummer]
En nooit, dan met bedwank en pijn,
Eens by sich selfs alleen kan zijn.
Die d'eensaemheit misbruikt so byster,Ga naar voetnoot97.
Dat hem, gelijk een asschevyster,Ga naar voetnoot98.
De leuiheit vast houdt aen den haert,
100[regelnummer]
Is eensaemheits geluk niet waert.
Maer die den geest wel uyt kan spannen,
En vads'ge sluymer weet te bannen,
Ontfangt een invloet, die de ziel
Nooit licht verveeld' of moeylik viel.
105[regelnummer]
Ei! wat verschilt het, waer men woone?
De plaets ver-eert doch geen persone,Ga naar voetnoot106, 108.
Noch strekt tot mindering sijns staets,Ga naar voetnoot107.
Maer hy ver-eert veel eer de plaets.
Daerom behoortmen sich te wachten
110[regelnummer]
Van na de plaets den man te achten,Ga naar voetnoot110.
Vermits de plaets niet heeft noch geeft
Waer van een wijs man vrolik leeft.
Laet elk van schoone steden rallen,Ga naar voetnoot113.
Ik acht de beste steê van allen,
115[regelnummer]
Daer slechts de mensche liefst mag zijn,
Schoon s' in sich selfs niet heerlik schijn.
| |
[pagina 85]
| |
Niet in de plaets, maer in de menschen,
Is 't, datmen wel is na sijn wenschen.
Men leeft hier wel of niet vernoegt,
120[regelnummer]
Na dat m'er selfs sijn saken voegt.Ga naar voetnoot120.
Op aerden is geen stadt of stede,
Die 't hert geeft ware rust en vrede;
Of seker, waer der ergens een,
Elk mensch liep, in gedrang, daer heen.Ga naar voetnoot121.Ga naar voetnoot121-124.
125[regelnummer]
'k Haek na een plaets, niet die plaisierig
Of vol gewoel is, of gansch cierig,Ga naar voetnoot126.
Maer die bequaem is, om mijn geestGa naar voetnoot127.
In 't still' te oeff'nen allermeest.Ga naar voetnoot128.
'k Beminn' een plaets, daer plaets voor my is,Ga naar voetnoot129.
130[regelnummer]
Waer in de ziel op 't meeste vry isGa naar voetnoot130.
Van 't gheen haer ondanks komt aen boort,Ga naar voetnoot131.
En meest haer vred' en rust verstoort.
'k Soek sulk een plaets, voor mijn bedrijven,
Alwaer ik in mijn plaets magh blijven,Ga naar voetnoot134.
135[regelnummer]
En niet hoev' over-al te zijn
Daer niet gehandelt wordt van 't mijn.
| |
[pagina 86]
| |
Van hier en daer te rinkelroijenGa naar voetnoot137.
En komt niet, dan 't gemoet verstroijen,Ga naar voetnoot138.
Soo dat het 's avonds uw gebedt,
140[regelnummer]
Uw lust, uw rust, en slaep belet.
't Zy wat vermakingh Oost of West is,Ga naar voetnoot141, 142.
Ik sie doch, hoe 't te huis op 't best is;
Daer leef' ik, schrijv' ik, doe iet goets,
Ik juich, ik sing, en ben goets moets.Ga naar margenoot+
145[regelnummer]
't Beleit van ieders ampt en levenGa naar voetnoot145.
Vermag hem altijdt werk te geven.
Elk heeft aen 't sijne, laet en vroeg,
Doch meer dan tijt-verdrijfs genoeg;
Soo dat hy 't in 't geklap van saken,Ga naar voetnoot149.
150[regelnummer]
Die hem gansch niet of weinig raken,
Noch door geduer'ge nieuwe maer,Ga naar voetnoot151.
Niet hoeft te soeken hier en daer.
Men kan nauw, in 't gedrang der menschen,Ga naar voetnoot153-160.
Iet lofliks werken na sijn wenschen,
155[regelnummer]
Mits 't voorwerp van veel ydelheitGa naar voetnoot155.
Ons van de rechte streek afleidt.Ga naar voetnoot156.
| |
[pagina 87]
| |
Men soekt'er dikwils, maer vergaert niet;
M' ontfangt'er somtijts, maer men baert niet:Ga naar voetnoot158.
Heel selden komt'er iet wats voort,Ga naar voetnoot159.
160[regelnummer]
Dan onvolmaekte wan-geboort.
Dies, wie volbrengen wil iet heerliks,
En ernstig tracht na wat begeerliks,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot162.
Dat nimmermeer 't gewoel hem gaf,
Die sondert eerst sich selven af:Ga naar voetnoot164.
165[regelnummer]
In allerlei bestend'ge wijsheit
(Als of hy in een paradijs leit)
Vermengt hy sich daar na sijn sin;Ga naar voetnoot167.
En niemant stoort'er hem dan in.
Wie al sijn vreugt soo binnens huis heeft,
170[regelnummer]
En niet om 't wereltsche gedruis geeft,
Die weet niet veel vermaeks en baets
Te vinden in de keur van plaets.Ga naar voetnoot172.
Een slechte kamer van vier hoeken,Ga naar voetnoot173.
Bequaem voor my en mijne boeken,Ga naar voetnoot174.
175[regelnummer]
Is my genoeg, 't zy waerse staet.
Wat raekt my hoe 't er buiten gaet?
| |
[pagina 88]
| |
Wat sou 't, so 't plaetsje, daer ik woone,
Een grote Stadt waer, ja de kroone
Van alle Steden, die ik kenn',
180[regelnummer]
Als ick doch op mijn kamer ben?
Of 't Stadt, of Dorp, of vuil, of mooi is,
En of'er veel of geen getooi is,Ga naar voetnoot182.
Of groot, of klein, of geen plaisier,
Wat geeft of neemt my dat alhier?
185[regelnummer]
Als ik mijn kamerken mag sluyten,Ga naar voetnoot185, 186.
En houden al 't gewoel daer buiten,
En doen mijn eige werk alleen,
Dan ben ik allerbest te vreên.
Daer hebb' ik 't al, waer hert en oogenGa naar voetnoot189.
190[regelnummer]
Sich lieflik meê verlusten mogen;
Daer pronkt mijn allerbest cieraet.Ga naar voetnoot191.
Wat raekt my, hoe 't er buiten gaet?
Of daer de straten dan vol drek zijn,
Of daer de poorten maer een hek zijn,
195[regelnummer]
Of voor elk huis een mestvaelt is,
Wat geeft my dat voor hindernis?
Moet ik somtijts daer over stappen,
Ik weet niet, of op marm're trappen,
Of op een glatgeslepe steen,
200[regelnummer]
Al sachter soude zijn te treên.
| |
[pagina 89]
| |
My dunkt, hy is wel week gebakken,Ga naar voetnoot201.
Die 't hert laet in sijn schoenen sakken,
Wanneer een ongevaegde straetGa naar voetnoot203.
Hem die met weinig slijk begaedt.Ga naar voetnoot204.
205[regelnummer]
Ik ga, met lust, langs onse straten,
En ben verwondert boven maten,
Dat iemandt ooit sich voor laet staen,Ga naar voetnoot207.
Dat daer mijn vreugt door sou vergaen.
Niet dat ik, tegen alle reden,
210[regelnummer]
Vermaek hebb' in den drek te treden;
O neen: ik minn' de reinheit seer,
Maer 's herten reinigheit veel meer.Ga naar margenoot+
'k Hebb' liever noch besmet mijn schoenen
Met slijk, die weer is af te boenen,
215[regelnummer]
Dan 't hert met sondendrek beslijkt,Ga naar margenoot+
Die 's Werelts grootsche prael aenstrykt.Ga naar voetnoot216.
Ik trede d' aerd' en drek met voeten;
Maer die in aerdsche dingen wroeten,
Om soo te wesen grootsch en ryk,Ga naar voetnoot219.
220[regelnummer]
Die laden op sich dikken slijk;Ga naar margenoot+
Een dikken slijk, die nu mag blinken,Ga naar voetnoot221.
Maer al te walgelik sal stinken,
Indien eens 't quaê geweten kom,
En roer des herten mesthoop om.
| |
[pagina 90]
| |
225[regelnummer]
Hoewel sich ook, langs onse straten,
Meest leemen huisen vinden laten,Ga naar voetnoot226, 232.
En dikwils maer een stroye dak,Ga naar voetnoot227.
Wat geeft my dat voor ongemak?
Ja 'k hebb'er voordeel uit te wachten.
230[regelnummer]
't Is als een beelt voor mijn gedachten,
Dat ieder mensch, hoe frisch, hoe schoon,Ga naar margenoot+
Hier slechts een leemen-huis bewoon.
Laet moojers, toojers, viese pronkers,Ga naar voetnoot233.
Verwijfde, kiese strate-jonkers,
235[regelnummer]
Op sulke beuselingen sien,
Het is geen werk van wijse liên.
De wispeltuerigheit der Vrouwen,
Die van wat moois, uit swakheit, houwen,
Sie sulks soo wars en spijtig an;Ga naar voetnoot239.
240[regelnummer]
Het past te qualik voor een Man.
Selfs achten edele gemoeden,
Die sich met mergh van wijsheit voeden,
Al woonens' in een woel'ge stadt,
't Gewoel maer schâ, de stilt' een schat.
245[regelnummer]
Ik soek geen plaets tot mijn genoegen,Ga naar voetnoot245, 246.
Dan daer 't ghewiss' op 't minst mag wroegen.Ga naar voetnoot246.
| |
[pagina 91]
| |
Soo 'k ben die 'k wesen moet, is 't my
Al-even-eens waer dat ik zy.
Schoon onse plaets waer tien-mael slechter,
250[regelnummer]
Ik leefd'er wel te vreden echter,
Als ik'er 't mijne maer mog doen,Ga naar voetnoot251.
En met myn oogmerk voort kon spoên.
Al is 't er dootsch van straet-gesweven,Ga naar voetnoot253.
Die dootschheit is mijn eige leven:
255[regelnummer]
'k Acht' als een doot te veel gewoel,Ga naar voetnoot255.
Die 't soetste soet in stilheit voel.
Daer 't op de straten, merkten, bruggen,
Van menschen swiert en swarmt als muggen,
Daer d' eene d' ander loopt op 't lijf,
260[regelnummer]
Dat m'in 't gedrang schier steken blijf;
Daer 't al den dagh van kruien, rijen,
En slepen, raest aen allen zijen;
Daer 't rondom schreeuwt, als of de stadt
In oproer waer, wat vreugt is dat?
265[regelnummer]
Een Stadt, van d' Overdaet verkoren,
Om, als een trotsche Babels Tooren,
De Werelt door vermaert te zijn,Ga naar margenoot+
Geeft tot veel quaets een losse lijn.Ga naar voetnoot268.
De weelde gaet'er ongebonden.
270[regelnummer]
Men geeft sich selfs, in dert'le sonden,Ga naar voetnoot270.
Om d' algemeenheit, veel verlof.
De Hoogmoet houdt 'er open hof.
Wat hoeftm' op grachten vol kasteelen
Sijn oogen juist te laeten spelen?
275[regelnummer]
Waer toe doch met vermaek gelet
Op pragt en prael te vry van wet?
| |
[pagina 92]
| |
Men hoeft veel meer sich toe te rusten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot277.
Om voor d' aenprikk'lingen der lusten,
Die d' ed'le ziel den krijg aen doen,
280[regelnummer]
Sich selfs na moog'likheit te hoên.
Bevind' ik my belust, om d'oogen
Iet groots en aengenaems te toogen,Ga naar voetnoot282.
Ik kies de beemden en 't geboomt,
Daer 't versche water lieflik stroomt.
285[regelnummer]
Daer sitt' ik neer, om wat te rusten,
Of ga al wand'lend my verlusten,
En sie, in vreugt mijns herten, dan
Het schoon gebouw des hemels an.Ga naar voetnoot288.
Dan moet al 's Werelts glans verdwijnen.
290[regelnummer]
Wat siet men al cieraets verschijnen
Slechts op het velerlei gebloemt,
Het welk sijn Scheppers glori roemt!
Ook Salomon, die grote Koning,Ga naar margenoot+
In al sijn heerlikheits vertoning,
295 Was niet bekleedt als een van die,
Indien men 't na den eisch besie.
Hier kan mijn ziel sich best vermeien,
Van Godt verquikt in gras'ge weien,Ga naar margenoot+
Gevoert aen wat'ren sacht en stil.
300[regelnummer]
Hier segt s'; heer, sus lust my u will.Ga naar voetnoot300.
| |
[pagina 93]
| |
Hier hang' ik vaster aen den hemel,
Dan in het ongestuim gewemelGa naar voetnoot302.
Der werelt, die my lokt en vleit,Ga naar margenoot+
My toonend' al haer heerlikheit.
305[regelnummer]
Al wat by na hier komt voor d'oogen,Ga naar voetnoot305.Ga naar voetnoot305-312.
Kan haest een Sinne-beelt vertogenGa naar voetnoot306.
Van d' een of d' ander goede saek,
Te saem tot stichting en vermaek.Ga naar voetnoot308.
Men mag uit boomen, kruiden, dieren,Ga naar margenoot+
310[regelnummer]
Ja selfs uit muggen, mieren, sieren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot310.
Veel lessen trekken, die heel soet
En leersaem zijn voor elks gemoet.
Hoe vry en heuglik kan men buitenGa naar voetnoot313.
Voor Godt sijn ziel-begeerten uiten!
315[regelnummer]
Het hert komt in den hemel haest,
Of d' hemel wordt in 't hert geplaetst.
| |
[pagina 94]
| |
Maer (om te spreken sonder veinsen)
Ik weet niet, waer ik mijn gepeinsen
Al laet', wanneer ik, in de Steên,Ga naar voetnoot319.
320[regelnummer]
Door 't volk gae langs de straten treên.
De daeg'raet spreidt haer goude glenst'renGa naar voetnoot321.
Alhier eer voor mijn glase venst'ren,
Dan daer de mueren dicht en hoog
Zijn als een blindde voor het oog.Ga naar voetnoot324.
325[regelnummer]
'k Aenschouw met lust, en miss' te noodeGa naar voetnoot325.
Die allereerste morgen-roode,Ga naar voetnoot326.
Die 't aerdrijk geeft een nieuwe jeugt,
En 't hert en oogen t'saem verheugt.
't Is dikwils jaer en dag geleden,
330[regelnummer]
Dat somm'ge luiden in de Steden
Nooit sagen, waer, en hoe de SonGa naar voetnoot331.
Haer schoone morgen-glans begon;
Hoe die met goud' en purp're stralen,Ga naar margenoot+
Ons enigsins daer af komt malen
335[regelnummer]
Godts vreeselijke Majesteyt,Ga naar margenoot+
Die meerder is in heerlikheyt.Ga naar voetnoot336.
| |
[pagina 95]
| |
Is iet op aerden aengenamer,Ga naar margenoot+
Dan (als een Bruid'gom uyt sijn kamer,Ga naar margenoot+
Verciert in 't heerlikst feest-gewaedt)Ga naar margenoot+
340[regelnummer]
De Son sien opgaen in cieraet?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot340.
Of, met haer eerste glans, hier buitenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot341.
Te sien de jonge teere spruiten,
Van dauw en regen soet bevocht,
Haer hooft uit steken in de locht!
345[regelnummer]
't Gevogelt selfs kan 't niet verswijgen,Ga naar margenoot+
Maer singt en springt dan op de twijgen,Ga naar margenoot+
Om dat het weer een nieuwe dag,
Met nieuwe vreugt, aenschouwen mag.
Het leert ons met sijn quinkeleren,
350[regelnummer]
Hoe ieder sal sijn Schepper eeren,Ga naar voetnoot350.
En hertlik zijn verheugt in 't lichtGa naar margenoot+
Van sijn heilstralend aengesicht.
Dan tijtmen hier by tijt aen 't werken;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot353.
Maer (soo ik immer aen kan merken)Ga naar voetnoot354.
355[regelnummer]
't Onlustig Stadt-volk wil niet op,Ga naar voetnoot355.
Tot dat men haer van 't bedde klopp'.
't Genoegen, dat sy 's morgens rapen,
Is in 't vergapen en verslapen
Van 't eelste deel des dags op 't meest,
360[regelnummer]
Welk 't lichaem hindert en den geest.
| |
[pagina 96]
| |
Hoe soet is 't, 's morgens, op het singen
Der voog'len, uyt het bedd' te springen,
En dan te sien, wat, tot Godts lof,
Is uitgesproten in den hof!
365[regelnummer]
Wat geeft dan tijt en vlijt al vruchtenGa naar voetnoot365.
In sulke stille lantgehuchten!Ga naar voetnoot367.
Wat werpt de vroege Morgen-stont
Ons dan al gouts toe uit haer mont!
Wat gaet de dag voort heuglik henen
370[regelnummer]
Voor een die sich begeert te spenen
Van al wat d' ed'le ziel verstoort
En tot verkeerde lust bekoort!
't Geluk en is niet uit te spreken,
Dat, waer men 't hooft hier uit komt steken,
375[regelnummer]
Men d' oogen rondom heeft in 't groen,
En die voor ydelheit kan hoên.
Laet macht'ge steden, trotsche wallen,
Met luister van de werelt brallen;
Des hemels glori blinkt op 't velt,Ga naar margenoot+
380[regelnummer]
En wordt'er sichtbaerlik vermeldt.
Daer 't vruchtbaer kooren op sijn stoppelen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot381.
Of 't weilant groent van versche droppelen,Ga naar voetnoot382.
De kudden berg en dal bekleên,
Daer wordt met vreugt Godts lof beleên.
385[regelnummer]
O! die, bevrijt van aerdsch geslommer,Ga naar voetnoot385.
Slechts gaet of sit in dichte lommer,
Op d' oever van een suiv're beek,
En houdt daer met sijn Godt gespreek,Ga naar voetnoot388.
| |
[pagina 97]
| |
Die wordt bekoorliker gedragen,
390[regelnummer]
Dan in karos of gulde wagen
Door 't allermeest geswier der stadt,Ga naar voetnoot391.
Daer 't aerdsch alleen wordt hoog geschat.
Gy denkt misschien; By somer tijden
Sou dit noch alles zijn te lijden,
395[regelnummer]
Maer 's Winters is de vreugt van 't Lant
Geheel verstorven en van kant.Ga naar voetnoot396.
Dan zijn geen bladen aen de boomen,
Dan stremt het ys de water-stroomen:
't Is al van gras en bloemen kael;
400[regelnummer]
De voog'len swijgen altemael.
Maer segt my, lieve Stadts-gesinde,Ga naar voetnoot401.
Wat vreugt is dan by u te vinde?
Komt ook by u geen sneeuw of ys,
Of koud', op onse landes wijs?Ga naar voetnoot404.
| |
[pagina 98]
| |
405[regelnummer]
Of schijnt de Son daer in uw nekken,Ga naar voetnoot405.
Dat d' oogen u van tranen lekken?
Men wierd van ouds al verr' gewaer,Ga naar voetnoot407.
Hoe kout en suer de Winter waer.
Wie gaet dan lang op straten dralen?
410[regelnummer]
Men weet sijn neus daer in te halen,Ga naar voetnoot410.
En soekt een hoekje dicht by 't vier,
Tot sijn vermaek, soo wel als hier.
Daer sitmen dan soo net en fiertjes,Ga naar voetnoot413.
Al meest by kleine prop're viertjes,Ga naar voetnoot414.
415[regelnummer]
Want turf en hout wordt dier betaelt,
Die m' hier uyt bosch en veenen haelt.
Ik vinde 's Winters niet bequamer,Ga naar voetnoot417.
Dan dat ik, op een warme kamer,
In stille vryheit, iet ver-richt'
420[regelnummer]
Het welk te saem vermaekt en sticht.Ga naar voetnoot420.
En 'k sal my 's avonds minder quellen,
Dan of een narre-slee met bellen,Ga naar voetnoot422.
Door al de straten van de Stadt,
My op en neer getrokken hadt.
| |
[pagina 99]
| |
425[regelnummer]
Geen winter drijft myn lust na Steden.Ga naar voetnoot425.
'k Hebb' dan, soo wel als 's somers, reden,
Om liever hier te mogen zijn,Ga naar voetnoot427.
Vermits hier 't dag-licht eerder schijn.
Men wint hier wel een half uer daegliks:
430[regelnummer]
En is dat niet iet welbehaegliks
Voor een, die nauwkens, vroeg en spâ,Ga naar voetnoot431.
Die korte daegjens houdt te râ?Ga naar voetnoot432.
Wat iemant ooit geneuglik toetste,Ga naar voetnoot433.
Ik houde licht en lucht voor 't soetste,Ga naar voetnoot434.
435[regelnummer]
Dat mijn gemoet verquikken kan.
Wat deert my hier de winter dan?
'k Acht ieder winter-dag voor winste.
Ik weet niet wat als dan in 't minste
Voor vreugt sou wesen in de Steên,
440[regelnummer]
Of 'k hebb'se beter hier alleen.
Weet, dat ik ook wel, met vermaken,
Kan na de winter-daegjens haken,
Waer in ik hebb' het minst beletGa naar voetnoot443.
In 't geen daer 't hert is op geset.
445[regelnummer]
't Besoek van dert'le Stedelingen
Verstoort my dan niet in mijn dingen.
Men klopt, om d' een of d' ander leur,Ga naar voetnoot447.
Dan half soo veel niet aen mijn deur.Ga naar voetnoot448.
| |
[pagina 100]
| |
Men laet my met gemak by 't mijne.
450[regelnummer]
Soo heeft de winter ook het sijne,
Dat my tot groot genoegen strekt,
En tot veel goets en soets verwekt.
'k Segg, dat de stadt-liên, daerentegen,
Meer met de winter zijn verlegen.
455[regelnummer]
Sy zijn dan hier dan daer ter bank,Ga naar voetnoot455.
De winter valt haer jaren lank.
Soo lang' als ik maer niet en misse
Een bly gemoet en vry ghewisse,Ga naar margenoot+
En mag gevoelen in mijn geest
460[regelnummer]
Slechts dat geduerig vreugden-feest,
Wat sal ik dan om 't ander geven?
Een vrolijk hert is 's menschen leven:Ga naar margenoot+
En dat bewaer ik beter hier,
Dan midden in het Stadt-geswier.
465[regelnummer]
't Valt moeilik, langs bepronkte stratenGa naar voetnoot465.
Geen ydelheit in 't hert te laten.
Daer alles sich soo schoon doet voor,
Is licht iet, dat het hert bekoor.
Maer, waer de Werelt minder glans heeft,
470[regelnummer]
Weet, datse daer ook minder kans heeft.
Door aensien wordt het oog versocht.Ga naar voetnoot471.
Schoon voor-doen is al half verkocht.Ga naar voetnoot472.
Een ander mag sich sterker voelen,Ga naar voetnoot473.
Om, onder 't menigvuldig woelen,
475[regelnummer]
Sijn aendacht even sterk te voên,Ga naar voetnoot475.
Ik ben te swak om sulks te doen.
| |
[pagina 101]
| |
'k Bevinde, datmen langs de straten
Vol wereltsch' eere, glans, en staten,Ga naar voetnoot478.
Veel meer naer d' aerde buigt en nijgt,
480[regelnummer]
Dan opwaerts naer den Hemel stijgt.
't Is seker, dat wy met ons' oogenGa naar voetnoot481-484.
Den Hemel soo niet aensien mogen,Ga naar voetnoot482.
Daer sich een muerwerk tusschen stelt,
Als in een vlak en open Velt.
485[regelnummer]
Wy sien langs 't velt de Sonne blinken,
Daer langs de straet ons' oogen pinkenGa naar voetnoot486.
En gluiren na dien aerdschen pracht,
Die uit der grootschen huisen lacht.Ga naar voetnoot488.
't Valt lichter hier sich selfs met eenen
490[regelnummer]
Van al het stadtsch vermaek te spenen,
Dan in de stadt het selv' alleen
Te schikken na bestier van reên.
De lusten, die de ziel bekooren,
Zijn lichter t' eenemael te smooren
495[regelnummer]
Dan soo te maet'gen, dat het hert
Niet eenigsins verstrikt en wert.
Daer, met betoverend gegrinkel,Ga naar voetnoot497.
De werelt open doet haer winkel
| |
[pagina 102]
| |
Van wellust, kostlikheit en eer,Ga naar voetnoot499.
500[regelnummer]
En wat een grootsch gemoet begeer;Ga naar voetnoot500.
Wie sulks alsdan van herten weigert,
Die moet al hooge zijn gesteigert,Ga naar voetnoot502.
En klimmen met sijn ziel recht op,Ga naar voetnoot503.
Tot Zions berg, in d' hoogste top.Ga naar voetnoot504.
505[regelnummer]
Daer 't steen geflonk, als nieuwe sterren,Ga naar voetnoot505.Ga naar voetnoot505-508.
Een vleeschlijk ooge komt verwerren,
Daer als een nieuwe hemel brandtGa naar voetnoot507.
Van peerlen, gout, en diamant;
Daer daegliks ruischen hoofsche drachten;
510[regelnummer]
Hy moet al sterk na 't hemelsch trachten,
Die sulk een prael en pomperij Hand.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot511.
Dan houden kan voor lomperij.Ga naar voetnoot512.
D' artsch vyant van Godts lievelingen,Ga naar voetnoot513.
Geheel deurtrapt in al sijn dingen,
515[regelnummer]
Wanneer hy 't heeft van all's besocht,Ga naar voetnoot515.
Dat hy se tot sich trekken mogt,
Vind niet bequamer uit ten lesten,
Dan dat hy d' heerlikste ghewestenGa naar margenoot+
Van 's werelts Koninkrijken toog',
520[regelnummer]
Als meest verlokkend' hert en oog.
| |
[pagina 103]
| |
'k Voel, in mijn kleintje, hier geen mangel;Ga naar voetnoot521.
Daer steekt my een verborgen angel,
My twyff'len doend', of sulk een staet
Den mijnen niet te boven gaet.
525[regelnummer]
Word' ik daer door niet afgetogen,
Ik word'er echter door bewogen.
Het gaet hoe 't gaet, een sulk vertoogGa naar voetnoot527.
Bedwelmt al heimlik ziel en oog.
Derhalven hebb' ik meer begeeren,
530[regelnummer]
Om weer gerust naer huis te keeren,Ga naar voetnoot530.
Dat mijn gemoet sich selfs besitt',
En volg' syn voorgestelde wit;
Om my weer vryheit te beloven,
Dat niemant my een dag mag rooven,
535[regelnummer]
Want tijt-verlies is sulk een quaet,
Dat sich niet weer vergoeden laet.
Hy kan niet in syn rust gedyen,
Die strijkt en kijkt aen allen zyen.Ga naar voetnoot538.
Indien g' uw geest bezaed'gen wilt,Ga naar voetnoot539.
540[regelnummer]
Bedwing uw lichaem eerst in stilt'.Ga naar voetnoot540.
Dien d' Ydelheit niet sal bekooren,
Keer' af syn oogen en syn ooren:
Soo sluit men haer de vensters veur;
Soo gunt men haer geen open deur.
545[regelnummer]
Wie in de werelt kan verkeeren,
En uit het hert de werelt weeren,Ga naar voetnoot546.
Die moet al heel voorsichtig gaen;
Soo licht kleeft ons het wereltsch' aen.
| |
[pagina 104]
| |
Hoe 'k van de werelt meer kan scheien,
550[regelnummer]
Hoe minder datse my sal vleien.
Sy vleit ook hier, maer sulks verscheelt,
Als schildery van 't levend' beelt.
't Geschildert onweer staet vervaerlik,
Maer is m' op zee, en wordt'er waerlik
555[regelnummer]
Soo hol geslingert op en neêr;
Alsdan verneemt men 't dies te meer.
Des werelts ydelheit, by tijen,
Verschijnt hier wel in fantasijen,Ga naar voetnoot558.
Maer, even alsse dan verschijnt,
560[regelnummer]
Bevind' ik, dat s' ook weer verdwijnt.
Een goede schuil-plaets en bevrydingGa naar voetnoot561.
Is hier voor driederlei bestrijding,Ga naar voetnoot562.
Waer door men meest en in 't gemeen
Bevochten wordt in groote Steên,
565[regelnummer]
De strijdt der oogen, tong, en ooren,Ga naar voetnoot565.
Komt my soo dikmael hier niet stooren.
Ik hou my hier als buiten schoots.
En is die vrijheit niet wat groots?
De werelt kan heel licht verlokken,
570[regelnummer]
Soo dat de mensch wordt afgetrokken,Ga naar margenoot+
Van 't goê, tot quaê begeerlikheit,Ga naar voetnoot571.
Als door een lekker aes verleidt.
M' aenschout geen aerd' en hemel t'samen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot573.
En Godts en 's werelts liefde quamenGa naar voetnoot574.Ga naar voetnoot574, 575.
575[regelnummer]
Nooit met malkander over-een:
Men kan maer dienen een alleen.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 105]
| |
Die in 't gewoel van aerdsche dingenGa naar voetnoot577-580.
Sich selfs soo diep en vast in-wringen,
Dat s' altijt die voor oogen sien,
580[regelnummer]
En zijn belaên met sorg van dien;
Hoe vinden s' ooit sich selve ledig,Ga naar voetnoot581.
Om onverhindert, vry en vredig,
Te trachten na een hooger goet?
Daer elk voor-al na trachten moet.Ga naar voetnoot584.
585[regelnummer]
Ook kan een weelig woelig levenGa naar margenoot+
Geen rust of waer genoegen geven;Ga naar margenoot+
Daer d' een als d' aêr, wil overdaet,
En kuipt en kruipt om hooger staet.Ga naar voetnoot588.
Daer meest gelijke-stands-personenGa naar voetnoot589.
590[regelnummer]
Malkaêr uit staet- en baet-sucht hoonen,Ga naar voetnoot590.
Of d' een is heim'lik gram en quaet,
Dat d' ander voor syn oogen gaet.Ga naar voetnoot592.
Daer elk wil voeren hoogmoets stander;
Daer d' eene jalouzy volgt d' ander,Ga naar voetnoot594.Ga naar voetnoot594, 597, 598.
595[regelnummer]
Soo dat de geest schier nimmer vry
Noch d' asem recht gerust en zy.
| |
[pagina 106]
| |
Daer steeds te hakken en te weeren,Ga naar voetnoot597.
Altoos te stooten en te keeren,
Nu dit, dan dat, is in de weeg'Ga naar voetnoot599.
600[regelnummer]
En 't nimmermeer eens is te deeg.Ga naar voetnoot600.
De Nijdt, der vroomsten vyandinne,Ga naar voetnoot601.
Die, als een boose loose spinne,Ga naar voetnoot602.
Vergift uit d' eêlste bloemkens schept,
Waer uit het byken honig lept,Ga naar voetnoot604.
605[regelnummer]
Mag my van verr' een krijg aenseggen;
My lust niet met haer aen te leggen.
'k Ontschuil haer liever hier in 't still',
En laet haer woeden na haer wil.
Men sal my hier soo licht niet mogenGa naar voetnoot609.
610[regelnummer]
Aenschouwen met afgunstig' oogen,
Noch ik voor-al een ander niet.Ga naar voetnoot611.
't Bekoort geen hert dat d' oog niet siet.Ga naar voetnoot612.
Hier leev' ik met mijn staet te vreden,Ga naar voetnoot613.
En wensch, in stille besigheden,
615[regelnummer]
Dus buiten nijdt en strijdt, voortaen
Na d'eeuw'ge rust-plaats voort te gaen.
Niet is op aerden groot te schatten,
(Hoe salig is hy, die 't kan vatten!)
Dan 't vry gemoet, dat, wel-beraên,
620[regelnummer]
Die grote dingen kan versmaên.
| |
[pagina 107]
| |
O! mogt ik soo my selfs versaken,
Dat 't hert na 't aerdsche nooit mogt haken,
Maer zijn, met lust, daer van ontbloot!
'k Waer, boven alle grooten, groot.
625[regelnummer]
Begeertge vreed' en rust? Waer soekje?Ga naar voetnoot625, 626.
S' is in een hoekje met een boekje.
Soekt hier en daer, en waer gy wilt,
Sy is te vinden in de stilt'.
Gy meugt van lust en rust veel droomen,
630[regelnummer]
Doch sult s' in 't aerdsche nooit bekomen,
Maer onlust in de plaets van lust,
En onrust in de plaets van rust.
Wat is 't dat iemant 's werelts spel lust?Ga naar voetnoot633-640.
Daer al de wel-lust is een quel-lust;
635[regelnummer]
De wel-stant wel-sant; al haer goetGa naar voetnoot635.
Gaend' op en af als ebb' en vloet:
Daer d'allergrootste prael haer quael heeft;
De scherts veel smerts tot haer onthael heeft;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot638.
De eer haer seer, 't beval sijn val;
640[regelnummer]
Het soet sijn roet, ja al sijn gal.Ga naar voetnoot640.
| |
[pagina 108]
| |
Soo 't al, wat in de Steên behaelt wordt,Ga naar voetnoot641-648.
Soo dier gekocht, soo suer betaelt wordt,
Wie isser, die niet, met vermaek,
Na 't vrye buiten-leven haek?Ga naar voetnoot644.
645[regelnummer]
Om liever daer sich te verquikken,
Dan soo elendelik te stikken,
Door bange lucht van 't Steedsch gedrang?Ga naar voetnoot647.
Wie kiest geen vryheit voor bedwang?
De staet der allereerst' oprechtheitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot649.
650[regelnummer]
Was buiten, in eenvoud'ge slechtheit,Ga naar voetnoot650.
Daer Adam met sijn ribb' alleenGa naar voetnoot651-655.
Soo soet in 't paradijs ging treên.
Dat leven was het aengenaemste,
Vol rust en lust, en soo 't bequaemsteGa naar voetnoot654.
655[regelnummer]
Om best met Godt te zyn gemeên.
Maer Cains onrust bouwde steên.Ga naar margenoot+
De wijse Vaders leefden immer
Meest buiten, niet in 't stadtsch getimmer.Ga naar voetnoot658.
In hutten op het eensaem veltGa naar margenoot+
660[regelnummer]
Was slechts haer wooning neêrgestelt.
| |
[pagina 109]
| |
Soo wierd van haer op't best, in tenten,Ga naar voetnoot661.
De Stadt, op vaste fondamenten
Selfs door Godts meester-konst gebouwt,Ga naar voetnoot663.
Verwacht en door 't geloov' aenschouwt.
665[regelnummer]
Dit kon haer daegliks recht verklaren,Ga naar voetnoot665.
Hoe dat s' alhier maer pelgrims waren;
Hoe m' hier geen vast verblijf en hadt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot667.
Maer soeken moest d' aenstaende stadt.
Soo wierden allerbest haer oogen
670[regelnummer]
Met vreugt na dat gebouw getogen,
Wiens laegste sold'ring blinkt en berntGa naar voetnoot671.
Van Son en Maen en 't hel gesternt.
Godt selfs, omvleescht gaend' hier beneden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot673.
Hield nooit soo veel van macht'ge steden.
675[regelnummer]
Ging Nazareth en BethlehemGa naar margenoot+
Godts Soon niet voor Jeruzalem?Ga naar margenoot+
Moest niet de glans van syne werkenGa naar margenoot+
In kleine stedekens uit-sperken?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot678.
Moest niet d' Olijf-berg of WoestijnGa naar margenoot+
680[regelnummer]
Syn keurigste vertrek-plaets zijn?Ga naar voetnoot680.
Indien hy in de Steên verkeerde,
't Was maer, op dat hy 't volk daer leerde,
En niet als of haer trotsch gebouwGa naar margenoot+Ga naar voetnoot683.
Hem enigsins vermaken sou:
| |
[pagina 110]
| |
685[regelnummer]
Maer 't scheen sijn lust en rust te wesen,Ga naar margenoot+
Selfs eer de Son noch was ver-resen,
En eer 't gewoel hem hadd' versnelt,Ga naar voetnoot687.
Weer uit te gaen na 't open velt.
Soud' hy sijn Godtheits glans verklaren,
690[regelnummer]
En sich verheerlikt openbaren,
't Moest niet zijn in 't gewoel der Steên,
Maer op een hooge berg alleen.
Daer blonk, als 't Son-licht, ons' Messias,Ga naar margenoot+
En sprak met Moses en Elias;
695[regelnummer]
Daer klonk Godts stem de wolken door,Ga naar margenoot+
Als by de vloet Iordaen te voor.
Ik merk' ook, hoe 't sijn Ondertrouwde,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot697, 698.
Sijn Bruidt, wel meest met dorpen houde,Ga naar margenoot+
En lust hebb', om, met hem verselt,
700[regelnummer]
Te gaen in 't vry en eensaem velt.
De Bruid'gom wil op opn'er straten,
(Soo 't schijnt) sich niet omhelsen laten,
Noch met sijn Bruidt zijn soo gemeen,Ga naar voetnoot703.
Als daer se by hem is alleen.
705[regelnummer]
Sondt Godt sijn heil-bron ooit beneden,Ga naar voetnoot705.
't Was selden in 't gedrang der Steden,
Maer in de vrije velden meest,Ga naar margenoot+
Of daer m' in 't stil verhief sijn geest.Ga naar margenoot+
Verwacht m' ook noch besoek van Eng'len,
710[regelnummer]
Men moet niet veel op straet gaen heng'len,
Als op dat aerdsch geswier belust,
Godt soekt een ziel in hem gerust.Ga naar voetnoot712.
| |
[pagina 111]
| |
Wat souden wy soo boven maten
Ons' hert en oog verbijst'ren laten
715[regelnummer]
Door glans van steên vol pracht en trots,
Die niet en zyn in d' oogen Godts?
't Is ydelheit en dert'le sotheit,
Kleinmoedigheit, of enkel botheit,
Niet op een plaets te mogen zyn
720[regelnummer]
Om datse slecht van aensien schijn'.
Men siet ook noch, uit 't Stadtsche leven,Ga naar voetnoot721-724.
De wijsste sich na 't lant begeven,
Dat, in syn afgaend' ouderdom,Ga naar voetnoot723.
Syn leven tot gerustheit kom.
725[regelnummer]
Daer vindt hy dan gelijk een haven,
Na al 't geduerig omme-draven,
En, na veel stormen, goede reê,
Op dat hy leev' en sterv' in vreê.Ga naar voetnoot728.
Soo wie dan, in sijn jonge dagen,Ga naar voetnoot729.
730[regelnummer]
't Geluk heeft, om, van 't aerdsch ontslagen,
Straks tot het beste voort te gaen,Ga naar voetnoot731.
Is hy'er niet veel beter aen?
't Kan niet gesegt zijn, noch beschreven,
Wat voordeel dat dit slag van leven
735[regelnummer]
Geeft aen een yverig gemoet,Ga naar margenoot+
Dat graeg het sijn', in stilheit, doet.
| |
[pagina 112]
| |
Hoe soet is 't, 's avonds na den eten,Ga naar voetnoot737-739.
Sich met een vry en bly geweten,
In d'ope lucht hier te vertreên!
740[regelnummer]
Maer wat geschiedt dan in de Steên?
Men sit'er op de stoep slechts neder,
En siet'er swieren, heen en weder,
Soo veel geloop, gepronk, geprael,
Dat schier 't gesicht daer in verdwael.Ga naar voetnoot744.
745[regelnummer]
Men hoort rontom soo veel gedommel.Ga naar voetnoot745.
Hier schiet musquet, daer raest de trommel.
Hier klapt men deur en vensters toe,
Daer roept men beid' uw ooren moê.
Wanneer g' eens wilt in 't stil alleen gaen,
750[regelnummer]
Men laet u ongemoeit niet heen gaen.
Men noodt u binnen, tegen dank,Ga naar voetnoot751.
Soo mist gy 't oogmerk van uw gank.
O! die, in schaduw van de boomen,
Soo vry, by stille water-stroomen,
755[regelnummer]
Een avond-luchtjen halen mag,
Hoe soet vol-eindigt die den dag!
Hy slaept gerust, en quelt sich minder.
Syn aendacht vindt niet soo veel hinder,Ga naar voetnoot758.
Als wel wanneer men 's avonds laet
760[regelnummer]
Sich heeft verlustigt langs de straet.
| |
[pagina 113]
| |
Maer, segt een, die sulks nooit bekende;Ga naar voetnoot761.
Gy sitt schier als aen 's werelts ende,
En weet niet eens, in sulk een staet,Ga naar voetnoot763.
Wat in de werelt omme gaet:
765[regelnummer]
En daerom maekt hy syn gedachten,
Dat ik de werelt meer sou achten,
Soo 'k van haer slechts meer kennis hadt,
En niet soo verre van haer sat.
't Is waer, ik sitt' hier als verborgen,
770[regelnummer]
Wanneer ik denk, wat, van den morgen
Tot aen den avond, al geswier
Is in de steden, meer dan hier.
Maer doch, ik kenn' genoeg de werelt,
Die soo bedrieglik is beperelt,
775[regelnummer]
Dat s' heel en al in 't boose leit,Ga naar margenoot+
En schoon genoeg voor oogen vleit.
De Werelt lacht in haer vertoog-lustGa naar margenoot+Ga naar voetnoot777.
Van 's levens grootscheit, vleesch-lust, oog-lust,Ga naar voetnoot778.Ga naar voetnoot778-783.
Drie elementen, daer de mensch
780[regelnummer]
Tracht in te leven, na sijn wensch:
Dat 's d' aerde, daer se steeds in wroeten;
Het water, daer s' in swemmen moeten;
De lucht, daer d' aêm sich in verwijdt.
Het vierd' is 't vier van twist en nijdt.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 114]
| |
785[regelnummer]
Het is noch niet heel lang geleden,
Dat ik, door noot in d' eêlste StedenGa naar voetnoot786.
Een ruime tijt hield mijn verblijf:
Maer wat was daer mijn tijt-verdrijf?
Ik vondt'er doch niet aengenamer,
790[regelnummer]
Dan dat ik stil bleef op mijn kamer,
En sloot mijn vensters dichtjens toe,Ga naar voetnoot791.
En deed' het gheen ik hier ook doe.
Wat kon my doe 't gewoel der straten
En 't leven van de Stadt doch baten?
795[regelnummer]
Mits ik het alsins socht t'ontvliên,
En moede was van sulks te sien.
Mijn hooft moest malen van al 't pralen.
Wanneer ik 't hert eens op wou halen,
Soo moest ik, uit 't geswerm der stadt,
800[regelnummer]
Verkiesen 't stilste wandel-padt.
Dan voeld' ik ook een swerm te trekkenGa naar voetnoot801, 802.
Van 't hert, en 't vry gemoet te strekken
Na hooger dingen, dan al 't gheen
De Werelt soekt in trotsche Steên.
805[regelnummer]
Dan sprak ik tot mijn ziel; Verlust u,
En tot mijn moede sinnen; Rust u,Ga naar voetnoot806.
Sweeft in uw eigen element,
En leeft eens als gy zijt gewent.
Wie 's werelts masker af kan trekken,Ga naar voetnoot809.
810[regelnummer]
Sal haest met al haer schoonheit gekken;Ga naar voetnoot810.
s' Is als een vuile Jesabel;Ga naar margenoot+
Met valsch blankketsel blinkt haer vel.
| |
[pagina 115]
| |
Sy lonkt, en lokt, en jokt begeerlik,
Maer kroont en loont op 't lest te deerlik
815[regelnummer]
Dien, die, gelijk haer trouwe vriendt,Ga naar margenoot+
Haer heeft ge-eert, geviert, gedient.
't Is 's werelts aert, dat sy de schelleGa naar voetnoot817-824.
En schorss' van alles schoon voor-stelleGa naar voetnoot818.
Met schitter-glans; maer 't vuile merg,
820[regelnummer]
Onsichtbaer voor ons' oog, verberg.
Sy toont de vleeschlike genuchten;
Maer bergt het pijnlik quijnlik suchten,Ga naar voetnoot822.
Dat, door de spade rouw, in 't hertGa naar voetnoot823.
Te jammerlik veroorsaekt wert.
825[regelnummer]
Daer is by grote rijke lieden,
Die, hoog in staet, veel volks gebieden,Ga naar voetnoot826.
Een heim'lijk suchten en geklag,
Dat elk niet sien of hooren mag.
't Schijnt heerlik, als men haer geprael siet;
830[regelnummer]
Maer niemant isser, die haer quael siet,Ga naar voetnoot830.
Om dat de glimp van overvloetGa naar voetnoot831.
Die voor ons' oog bedekt en hoedt.
| |
[pagina 116]
| |
d' Aensienlikst' houdt in sich verborgen
Veel leet, bekommernis en sorgen:
835[regelnummer]
En onder 't uiterlijk geluk
Schuilt menigmael inwendig druk;Ga naar voetnoot836.
't Welk dies te meer hem valt beswaerlik,
Om dat hy niet mag openbaerlik
Elendig zyn, als slechte liên,
840[regelnummer]
Die sich het-selve niet ontsien.Ga naar voetnoot840.
Seer cierlik zijn wel groote Steden,
Om wand'lend' eens daer door te treden,
Maer onbewroegt, vernoegt, en rein,Ga naar voetnoot843.
Aldaer te woonen dat 's geen klein.Ga naar voetnoot844.
845[regelnummer]
Hoe menig mensch, die 't buiten-leven
Ging, onbesuist, voor 't Steedsche geven,
Heeft sulks betreurt, wanneer hy dacht,
Wat lust en rust hem 't eerste bragt?
De Werelt, met al haer bedrijven,Ga naar voetnoot849-862.
850[regelnummer]
Gaet om, en staet op losse schijven,Ga naar voetnoot850.
En swaeit en draeit geweldig krom:
Wie vraegt my dan; Wat gaet daer om?
'k Sie, dat de trein van 's menschen saken,Ga naar voetnoot853.
Waer in hy hier sich gaet vermaken,
855[regelnummer]
Met recht gestadig wordt geseit,
Slechts in haer ongestadigheit.
| |
[pagina 117]
| |
In onrust soekt de mensch daer ruste,Ga naar voetnoot857.
Soo dat nu dit, dan dat, hem luste.Ga naar voetnoot858.
Al sijn begeerten zijn, op 't best,
860[regelnummer]
Maer wint, die nu waeit Oost, dan West.
Door kragt van wenschen na 't aenstaendeGa naar voetnoot861.
Is tegenwoord'ge vreugt vast gaende.Ga naar voetnoot862.
Soo dat m'er met veel wroegen hijgt,
Maer nooit een vast genoegen krijgt.Ga naar voetnoot864.
865[regelnummer]
Wat is 't genoegen onbestendig,
Wanneer men 't soeken moet uitwendig?
Dewijl het doch niet kan geschien,Ga naar margenoot+
Dat d' oog verzadigt wert van sien.
Vermaekt u, om, in allen wijken,
870[regelnummer]
Veel kost'liks door en door te kijken,
Gy blijft weer op wat nieuws belust,
In plaets van wel vernoegde rust.Ga naar voetnoot872.
Eer 't aerdsch vermaek noch wordt genoten,
Kan 't wonder syn waerdy vergrooten;
875[regelnummer]
Maer, als men 't heeft een wijl gehadt,
Soo wordt men 't haest weer moed' en sat.Ga naar voetnoot876.Ga naar voetnoot876, 878.
Dus siet men elk sich selfs bedriegen,
En haest van 't een op 't ander vliegen,
Gelijk een bye, die, rondom,Ga naar voetnoot879.
880[regelnummer]
Haest swerft van d' een op d' ander blom.Ga naar voetnoot880.
| |
[pagina 118]
| |
Al wat verandering kan geven,
Schijnt eerst gelijk een nieuwe leven;
Doch 't nieuwtjen isser haest weer af.
Al wat soo lief scheen, wordt haest laf.Ga naar voetnoot884.
885[regelnummer]
Maer kont gy waerlik u vermaken,Ga naar voetnoot885.
Niet in veranderlijke saken,
Maer in een goet, dat nooit verkeert,
Soo hebt gy wat u hert begeert.Ga naar margenoot+
Soo wie 't vernoegen heeft van binnen,Ga naar voetnoot889.
890[regelnummer]
En niet door d' uiterlijke sinnen,
Dien blijft, hy zy dan waer hy zy,
Het voorwerp syns genoegens by.
'k Beschouw den hemel nooit van ond'ren,Ga naar voetnoot893-896.
Of moet op 't hoogste my verwond'ren,
895[regelnummer]
Dat iemant, om een yd'le leur,Ga naar voetnoot895.
In d' aerdsche woon-plaets soekt veel keur.Ga naar voetnoot896.
Wy hebben, onder alle steden,Ga naar margenoot+
Geen vaste stadt alhier beneden,
Waer in men syn verblijf-plaets stell'.Ga naar voetnoot899.
900[regelnummer]
Al wat hier schijnt, verdwijnt te snel.Ga naar margenoot+
Maer moedig moeten w' ons verkloeken,Ga naar voetnoot901.
Om steeds d' aenstaande stadt te soeken,Ga naar margenoot+
Die boven alle trotsche steên,
Beklijft en eenig blijft alleen.Ga naar voetnoot904.
| |
[pagina 119]
| |
905[regelnummer]
Wat sal hy 't uiterlijk veel achten,
Die dag by dag moet leeren trachten
Na 't gheen hier boven is, en nietGa naar margenoot+
Na 't gheen men hier op d' aerde siet?
Die 't wereltsch aensien niet kan missen,Ga naar voetnoot909.
910[regelnummer]
Wat sal men anders van hem gissen,
Dan dat hy 't noch te seer bemint,
En meer dan 't hemelsche versint?Ga naar voetnoot912.
De ziel-oog van een yv'rig ChristenGa naar voetnoot913-916.
Dringt, dwars door 's werelts nevel-misten,
915[regelnummer]
Ons steeds omcing'lend' om en om,
Tot 's hemels binnenst heiligdom.
Dan achtse maer voor beuselingen
Dees' ondermaensche fijmelingen,Ga naar voetnoot918.
Daer sich de werelt aen vergaept,Ga naar voetnoot919, 920.
920[regelnummer]
En soo veel yd'le vreugt uit raept.
Gelijk de fiere Sonne-stralen
Wel op den aerdboôm neder dalen,
Maer blijven daer ter plaets nochtans,
Daer d'oorsprong is van dese glans;
925[regelnummer]
Alsoo de ziel, van Godt gegeven,Ga naar margenoot+
Om voor een tijt alhier te leven,
Toont wonderlik de kragt haers aerts,
En heeft haer opsigt hemelwaerts.Ga naar voetnoot928.
| |
[pagina 120]
| |
Een mensch, die noch, in allen hoeken,
930[regelnummer]
Sijn wellust hier beneên wil soeken,
Die kan noch wijs zijn noch vernoegt,
Hoe dat hy 't immer schikt of voegt.
Een klein misnoegen kan hem quellen,
En haest ontstelen of ontstellen
935[regelnummer]
Al d' ingebeeldde lust en rust.
De Werelt krabbelt daerse kust.Ga naar voetnoot936.
Haer dulle schijn-vreugt (soo wy weten)Ga naar voetnoot937-944.Ga naar voetnoot937
Kan heel bequaemlik kortswijl heeten,Ga naar voetnoot938.
Om datse duert een korte wijl,
940[regelnummer]
En is gedaen in aller ijl.
Geneugt, en weelde, zyn verscheiden:
Siet, dat gy d' eerste kiest van beiden.
Een Christen weet geen ware vreugt,
Dan daer men sich in Godt verheugt.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot944.
945[regelnummer]
Gy denkt; dus eensaem is niet lieflik,Ga naar voetnoot945-948.
Maer veel geselschap is gerieflik;
Dat heeft men in de stadt ter hant,
En na sijn keur soo niet op 't lant.
| |
[pagina 121]
| |
Maer meent gy, dat men groot geluk heeft,
950[regelnummer]
Wanneer men 't dag by dag soo druk heeft,
Verslaeft aen 't een besoek op 't aêr?
Is 't heiligst veiligst leven daer?Ga naar voetnoot952.
Hoe veel geselschap veel verleidde,Ga naar voetnoot953-960.
Wist hy seer wel, die eertijts seide;
955[regelnummer]
Soo 'k onder menschen veel verkeer',
Ik keer altijt een min-mensch weer.
Men komt heel selden by malkander,
Of d' eene mensch wrijft af van d' ander
Een schelfer van syn menschlikheit;
960[regelnummer]
O! waer 't ook van syn vleeschlikheit!
Hoe haest verderven quade redenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot961, 963.
En dwaes geklap daer goede zeden!
Hoe haest wordt iet ontroert van 't gheenGa naar voetnoot963.
Men wel geregelt hadd' door reên!Ga naar voetnoot964.
| |
[pagina 122]
| |
965[regelnummer]
Het quaed', alred' uit 't hert verdreven,Ga naar voetnoot965.
Sal plots'lik ons op 't nieuw aen kleven.
Men komt'er selden soo van daen,
Gelijk m'er was na toe gegaen.
Licht doet'er dit of dat ons wanken.
970[regelnummer]
Het gaet met ons als met de kranken,
Die haest weer uitgaen na de straet,Ga naar voetnoot971.
't Gheen oorsaek geeft tot grooter quaet.
Want onse zielen, die veel dagen
In doodelijke siekte lagen,
975[regelnummer]
Zijn al te swak, en onbequaem,Ga naar voetnoot975.
Om veel te zijn in 's werels aêm.
Weest ergens maer de vierd' of derde,Ga naar voetnoot977-988.
Daer niet uw ziel besmet en werde,
Of onvernoegt blijv' uw ghewis,Ga naar voetnoot979.
980[regelnummer]
Indien 't geselschap wereltsch is.
In 't still' alleen te zijn geseten,
Heeft selden my daer na gespeten;
Maer dikwils wierd' ik op my gram,
Na dat ik uit geselschap quam.
985[regelnummer]
Men gaet sich by de menschen voegen,
Wel met een ingebeeldt genoegen,
Maer 't tegendeel bevint men juist,
Als ieder weer na 't sijn verhuist.
| |
[pagina 123]
| |
Men siet het al te licht geschieden,
990[regelnummer]
Hoe seer men 't somtijts meent te vlieden,
Dat iemant by de vrolikheit
Te veel of weinig doet of seit.
Hoe licht verklaptmen sich ten quaêstenGa naar voetnoot993.Ga naar voetnoot993, 994, 1005.
Tot nadeel van sijn even-naesten!
995[regelnummer]
Waer hoort men immer veel gepraet,Ga naar voetnoot995, 996.
Daer d' een of d' aêr geen hairtje laet?Ga naar voetnoot996.
Elk soekt uit ander luiden falen
Een glimpkroon voor sich selfs te halen.Ga naar voetnoot998.
'k Segg', dat hy als een Engel leeft,
1000[regelnummer]
Die hier van niet een angel heeft.
Indien 't geselschap ons verblije,Ga naar voetnoot1001.
De bitsche Nijdt, de jalousije,
De gulsigheit, onkuische min,
En hoogmoet, nemen 't hert haest in.
1005[regelnummer]
Veel soeter is 't in 't stil te schuilen,
Dan dat men met de wolven huilen,Ga naar voetnoot1006, 1007.
En met de honden bassen moet,
Gelijk men licht uit swakheit doet.
| |
[pagina 124]
| |
Indien ik moet de vreugt ontbeeren,
1010[regelnummer]
Die komt uit 't dageliksch verkeeren,
'k Ontbeer' het leet ook, dat daer uit
Soo onvoorsiens gemeenlik spruit.
Ik acht geen vrolike gesellen,
Wanneer 't ghewete sich moet quellen,
1015[regelnummer]
Soo datter iet van binnen woel,
En 't hert in 't lagchen smert gevoel.Ga naar margenoot+
't Is al te slecht en slaefsch met eenen,Ga naar voetnoot1017.
Sijn vreugt te moeten gaen ontleenen
Van and'ren; maer een dapper manGa naar voetnoot1019, 1020.
1020[regelnummer]
Is 't, die sich selfs vermaken kan.
Hy hoeft 't vermaek niet verr' te soeken,Ga naar voetnoot1021, 1022.
Die 't vinden kan in wijse boeken;
Dien 't hert, door 't goê ghewiss' verheugt,Ga naar margenoot+
Verschaft een stadig feest vol vreugt.
1025[regelnummer]
't Is waer, men moet by menschen leven,
Doch 't moet geen hindernisse geven,
Maer eer en meer behulp, in 't werk,
Dat elk heeft tot sijn oogemerk.
| |
[pagina 125]
| |
Wilt met de menschen soo verkeren,
1030[regelnummer]
Dat s' uw beroep niet mogen deeren,Ga naar voetnoot1030.
Maer daer in tot bevord'ring zijn.
Geselschap-soet zijn baert veel pijn.
't Gaet wel, wanneer men, na sijn wenschen,
Is vry van d' overlast der menschen,Ga naar margenoot+
1035[regelnummer]
En dat ons niemant licht beletGa naar voetnoot1035.
Van 't gheen waer toe wy zijn geset.
't Gaet wel, wanneer men, met goê wille,
Soo lang het sijne doet in 't stille,
Tot dat beroep en nood alsdan
1040[regelnummer]
Ons roep' en nood', en hael daer van.Ga naar voetnoot1040.
Vermits de boog, door 't self bedrijven,Ga naar voetnoot1041, 1042.Ga naar voetnoot1041.
Niet altijt wil gespannen blijven,
Soo maek' men staet in sijn gemoet,Ga naar voetnoot1043.
Om uit te spannen, als men moet.Ga naar voetnoot1044.
1045[regelnummer]
D' uitspanning sal van selfs wel komen.
Daer is in 't minst niet voor te schromen.
Men krijgt altijt genoeg besoek,
Al sit men achter in een hoek.Ga naar voetnoot1048.
'k Ben van geselschap niet afkeerig,
1050[regelnummer]
Maer ook daer na niet soo begerig,
Dat ik het, sonder leet of rouw,
Somwijlen niet ontbeeren sou.
| |
[pagina 126]
| |
'k Ben geerne vriendlijk en gemeensaem,
Maer geern' ook by my selfs weer eensaem.
1055[regelnummer]
Het is een ongelukkig man,
Die niet van beiden wesen kan.
Wie na 't geselschap en 't gesnater
Steeds jankt, gelijk een visch na 't water,Ga naar voetnoot1058.
En buiten dat geen soetheit kent,
1060[regelnummer]
Als swevend' uit sijn element,
Die altijt, buiten eige deuren,
Sijn vreugt moet elders na gaen speuren,
En by sich selfs niet is te huis,
Die heeft een ongevoelijk kruis.Ga naar voetnoot1064.
1065[regelnummer]
Die by 't geselschap zijn op 't kluchtigst,
En by de vrolikheit uitruchtigst,Ga naar voetnoot1066.
Zijn by haer selfs wel meest ontstelt,
En met de swarte gal gequelt.Ga naar voetnoot1068.
'k Vermaek my matig by de menschen:
1070[regelnummer]
Maer 't gaet niet minder na mijn wenschen,
Wanneer ik in mijn eige geest
Aen-rechten mag een vreugden-feest.
Soo 'k, besig met mijn eige dingen,
Het hert mag uitten treuren singen,Ga naar voetnoot1074.
1075[regelnummer]
Gy weet niet hoe 'k my dan verbly',
Al isser schoon geen mensche by.Ga naar voetnoot1076.
| |
[pagina 127]
| |
Wie om te gaen weet met papieren,
Wat hoeft die hier en daer te swieren.
Of aen te halen sulke maets,
1080[regelnummer]
Die hem meer hinders doen dan baets?
Wie sulk een volkje wil believen,
Krijgt menigmael sijn huis vol dieven,
'k Meen stoute dieven van de tijdt,
Die uitgekocht moet zijn met vlijt.Ga naar margenoot+
1085[regelnummer]
Schuwt alle dieven, maer besonder
Een tijt-dief, want hy schaedt te wonder,Ga naar voetnoot1086.
Die 't gheen hy neemt, u nooit als-dan,Ga naar voetnoot1087.
Al wild' hy schoon, weêr-geven kan.
Doch, soo men d' omgank met veel wijse,Ga naar voetnoot1089.
1090[regelnummer]
Geleerd' en hoog-ge-eerde, prijse;
Die meest beroemt zijn en vermaert,
Zijn op mijn kamer t' saem vergaert:
Ja selfs ook van de voorig' eeuwen,
Die soetjens, sonder veel te schreeuwen,
1095[regelnummer]
Verhand'len allerhande stof.
Elk spreekt bedagtsaem en met lof.Ga naar voetnoot1096.
Nooit gaet sich een van dees' ontsteken.Ga naar voetnoot1097.
Men mag se nacht en dag aen-spreken,
Daer wordt by haer geen tijt verspilt,Ga naar voetnoot1099.
1100[regelnummer]
Indienge selfs opmerken wilt.Ga naar voetnoot1100.
| |
[pagina 128]
| |
Dees' ommegank geschiedt vrypost'lijk,
En dees' gemeenschap valt niet kost'lijk:Ga naar voetnoot1102.
Sy willen altijt by ons zijn,
En proeven nooit ons' broot of wijn.
1105[regelnummer]
U dunkt; Men wordt ge-eert in Steden;
Daer wordt uw roem en deugt beleden,
En als op 't schouw-toonneel gestelt,
Soo dat m'er over-al van meldt.
Maer 't gaet wel dikwijls recht daer tegen:
1110[regelnummer]
En ook wat isser aen gelegen,
Of juist het ongestadig volk
Niet over-al uw lof vertolk?
Die nooit iet lofflijks doen en mogen,Ga naar voetnoot1113.Ga naar voetnoot1113, 1114.Ga naar voetnoot1113-1120.
Of 't moet juist zijn, in aller oogen,
1115[regelnummer]
Dat smaekt wat na 't vermomde grijn,Ga naar voetnoot1115.
En heeft een yd'le faem-suchts schijn.
De ware Deugt is, daerentegen,
Om oog-getuigen niet verlegen:
De schouwburg haerer werken is
1120[regelnummer]
Haer eigen onbewroegt ghewiss'.Ga naar voetnoot1120.
| |
[pagina 129]
| |
Hoewel de deugt ook woont in 't duister,
Noch spreidtse wijd en zijd haer luister;
Haer minnaer wordtse licht gewaer,
En volgt haer op de voet-spoor naer.
1125[regelnummer]
Ja ware deugt kan in de mueren
Van d' een of d' ander stadt niet dueren:Ga naar voetnoot1126.
Sy wil niet in soo eng een bandt.
De werelt is haer Vaderlant.
Doch 'k laet u gunst en macht verheffen,Ga naar voetnoot1129.
1130[regelnummer]
Als ik, in stilheit, mag beseffen
De soetheit van een vry gemoet,
Dat, sonder hinder, 't sijne doet.
Munt uit, en zijt uitstekend hooge;Ga naar voetnoot1133.
Het is niet anders in mijn ooge
1135[regelnummer]
Als een verheven steilte maer,Ga naar voetnoot1135.
U houdend' in een staeg gevaer.
De stormwint treft den hoogen ceder,Ga naar voetnoot1137, 1138.
En smakt verheve toppen neder,
Daer kruit en bloemen, laeg in 't dal,Ga naar voetnoot1139.
1140[regelnummer]
Wel zijn bevrijt van 't ongeval.
| |
[pagina 130]
| |
Die wel te blijven weet by d' aerde,Ga naar voetnoot1141, 1142.
Valt immers met te minder swaerde.Ga naar voetnoot1142.
Hoe hooger doch alhier gepraelt,Ga naar voetnoot1143, 1144.
Hoe laeger eindelik gedaelt.
1145[regelnummer]
Hoewel ik hier niet steeds verkeere
Met luiden van gesag en eere,
En om haer grootheit, staet, of pracht,Ga naar voetnoot1147.
Van elk geacht en opgewacht:
Soo mag ik nochtans by de vromen,Ga naar voetnoot1149.
1150[regelnummer]
Soo dikwils als 't my luste, komen;
En vinde by haer soet onthael,
En 't goed eenvoudig hert, voor prael.Ga naar voetnoot1152.
Als ik my dus wil gaen versellen,Ga naar voetnoot1153.
Behoev' ik niet te staen en schellenGa naar voetnoot1154.
1155[regelnummer]
En bellen voor de deur of poort,
Tot dat het eerst een dienst-boô hoort.
'k Behoev' de vloer dan niet te mijden,Ga naar voetnoot1157.
Noch in de zael te staen by-zijden,Ga naar voetnoot1158.
En wachten daer my selve moê.
1160[regelnummer]
Ik gae hier over-al recht-toe.
| |
[pagina 131]
| |
Dan sie ik geen cieraet soo heerlik,
Noch na mijn sin iet soo begeerlik,
Als 't vroom en oprecht hert der liên,
Dat s' in eenvoudigheit my biên.
1165[regelnummer]
'k Sie alsoo lief op leeme vloeren
Den vlegel of den gaffel roeren,
Dan dat men sich in 't schoonst salet
Tot ledigheit of spelen sett'.
'k Sie liever in boomsije kled'renGa naar voetnoot1169.
1170[regelnummer]
Den huisman hier sich selfs verned'ren,Ga naar voetnoot1170.
En na sijn werk ten akker gaen,
Dan pronkers op haer wandel-baen,
Die met bestrikte zije kleeren
Een ieder langs de straet braveren,Ga naar voetnoot1174.
1175[regelnummer]
En ledig swerven over-alGa naar voetnoot1175.
Waer 't best haer dertelheit bevall'.
'k Sie al soo lief een karr' of wagen
Den mest, die 't lant bevrucht, uit-dragen,
Dan koets by koets, waer in m' om strijdtGa naar voetnoot1179.
1180[regelnummer]
Soo vrucht'loos uitdraegt d' ed'le tijt.
Van al dat toeren gins en weder,
Van al dat voeren op en neder,
En 't hossebossen door de stadt,
Is d' oor haest moê, en d' ooge sat.Ga naar voetnoot1184.
| |
[pagina 132]
| |
1185[regelnummer]
Gy segt; Daer is geen leer of voordeelGa naar voetnoot1185, 1186.
By luiden van soo weinig oordeel.
O ja; een wijse leert ook daer,
Of hy ten minsten leert een aêr.
Ja 'k ben'er met veel meer genoegen,
1190[regelnummer]
En voel in 't herte minder wroegen,
Dan daer men, met bevalligheit,
En uitgesochte woorden, vleit.
Daer sich deurtrapte koppen spitsen,
Om met haer fletsen, als met flitsen,Ga naar voetnoot1194.
1195[regelnummer]
Eens slechten en oprechten oorGa naar voetnoot1195.
Somtijts te booren door en door.
Dat noemt men daer politiseren.
Wie 't niet en kan, die sal 't daer leeren.
Die door de werelt wil, moet zijn
1200[regelnummer]
Nu wit, dan swart; nu grof dan fijn.
Die in de Steên met lof wil woonen,Ga naar voetnoot1201.
Moet meest sijn aensicht av'rechts toonen,
En weten, door een loose vondt,
Elk een te praten na de mont.
| |
[pagina 133]
| |
1205[regelnummer]
Gy sult 'er veel aen u verbinden;
Maer zijnse daerom all' uw vrinden?
Sy bieden u haer dienst wel aen,
Maer 't is slechts om haer selfs gedaen.
Schoon d' een op d' ander is verbeten,
1210[regelnummer]
Ia schoonse 't beide seker weten,
Dat s' op elkander zijn vol spijts;Ga naar voetnoot1211.
Noch is 't als vriendschap wederzijds.
Men kust 'er menigmael de handen,Ga naar voetnoot1213-1215.
Waer in men liever sloeg sijn tanden,
1215[regelnummer]
Om s' af te byten, mog 't geschiên.Ga naar voetnoot1215.
't Gaet wonder vreemt by staetsche liên.
Men moet 'er 't vleien dikwils hooren
Met jonstig' en met open' ooren,Ga naar voetnoot1218.
Om datter vriendschap en gevlei
1220[regelnummer]
By velen nu is eenerlei.
Het schijnt doch, dat men nu oprechtheit
Houdt, onder volk van staet, voor slechtheit;Ga naar voetnoot1222.
Als of de deugt slechts in de mont,
In schijn, en niet in zijn, bestondt.
| |
[pagina 134]
| |
1225[regelnummer]
Ia die met and'ren nu wil voort zijn,Ga naar voetnoot1225-1232.Ga naar voetnoot1225.
Moet van Vos-meer of Schalker-oort zijn.Ga naar voetnoot1226.
De werelt overvloeit nu doch
Van linkernijen en bedrogh.Ga naar voetnoot1228.
Wie meê niet weet van bril-verkopen,Ga naar voetnoot1229.
1230[regelnummer]
Die heeft'er niet veel goets te hoopen,
Wie 't ampt van kuipen niet en kan,
Die blijft'er een vergeten man.
Die na der wereltschen genoegen
Sich niet begeert noch weet te voegen,
1235[regelnummer]
Wordt overal bespot, veracht,
En, als een slechthooft uitgelacht.Ga naar voetnoot1236.
O! Wat al listen, lasten, lusten,
Zijn 't, die de ziele staeg ontrusten,
Dan hier dan daer, in groote steên!
1240[regelnummer]
Veel beter leeft men hier te vreên.
Loop, wereltsch woel-geest, als een jager,Ga naar voetnoot1241-1248.
Uw beurse vet, uw ziele mager;
Ik hebb' een goud-mijn hier in 't still':
Daer vind' ik schatten, na mijn will';
| |
[pagina 135]
| |
1245[regelnummer]
Doch schatten, voor die blinde mollen,
Die met veel moeite d' aerd' uit hollen,
Verborgen en gansch onbewust.Ga naar voetnoot1247.
Dies zyn s' er ook niet op belust.
'k Wensch, dat mijn oogen en mijn oorenGa naar voetnoot1249-1256.
1250[regelnummer]
Ter werelt nooit iet sien of hooren,Ga naar voetnoot1250, 1251.
Dan 't gheen my van de werelt trekk',
En tot Godts liefde meer verwekk'.
Wie sou, voor 't ydel aerdsch gefemel,Ga naar voetnoot1253.
Niet graeg verkiesen sulk een hemel,
1255[regelnummer]
Een hemel, die men voelt in 't hert,
Als 't vry van 't aerdsch gelaten wert?
Wat heeft de vroom' al ziel gespertel
In groote Steên, daer weelde dertel,
Daer hoovaerdy, en prael en pracht,
1260[regelnummer]
En veinsery, zyn in haer kracht!
Daer Staet- en Baet-sucht, als twee pesten,Ga naar voetnoot1261-1263.
Soo licht vergiften d' allerbesten.
Daer d'Ydelheit is op 't tooneel,
Op dat s' haer roll' aenlokk'lik speel.
| |
[pagina 136]
| |
1265[regelnummer]
't Is seker, aensien doet gedenken,Ga naar voetnoot1265.
En menigmael aenlokk'lik wenken,Ga naar voetnoot1266.
Soo dat de vroomste wordt verleidt
Door aensien en aensienlikheit.
Laet, 't geen gy prijst, zijn heel aensienlik,
1270[regelnummer]
Het is ten weinigsten niet dienlikGa naar voetnoot1270.
Voor een, dien 't moeilik valt en deert,
Dat ooit de werelt hem verheert.Ga naar voetnoot1272.
Men heeft alhier geen sorg te dragen,
Om soo veel oogen te behagen,
1275[regelnummer]
Als dag by dag, in groote Steên,
Zijn over-al rondom u heen.
Hy mag wel letten op syn saken,
Die 't elk aldaer te pas sal maken.
Men raekt'er dikwils in verschil,
1280[regelnummer]
Men zy soo vreedsaem als men wil.
Men hoeft sich hier, als in de Steden,
Niet daegliks even mooi te kleden.
Men doet alhier soo veel met py,Ga naar voetnoot1283.
Als daer met blinkend felp en zy.Ga naar voetnoot1284.
1285[regelnummer]
Te slaefsch is 't, sich te moeten voegen,
In kleding, na elk-eens genoegen.
Hier gaen wy, met gemak en rust,
On-opgeschikt, soo lang't ons lust.
| |
[pagina 137]
| |
Die na iet goets en soets wil pogen,
1290[regelnummer]
Siet hier een ander niet na d' oogen,Ga naar voetnoot1290.
Maer doet, in vryheit, onverzaegt,Ga naar voetnoot1291.
Het geen syn grage lust behaegt.Ga naar voetnoot1292.
'k Sou, woonend' in de Stadtsche straten,
Misschien veel goede dingen laten,
1295[regelnummer]
Die 'k, na mijns herten wensch en wil,
Alhier verrichten mag in 't stil.
Die 't hert ontlast van aerdsche sorgen,
En na Godts vreê haekt in 't verborgen,
En schat de tijt na waerd' en recht,
1300[regelnummer]
Wat plaets is sulk een mensch te slecht?
Wat van de werelt wort gepresen,
Dunkt sulk een hinderlyk te wesen,
Vermits 't hem van veel tijts berooft,
Die tot iet beters is belooft.
1305[regelnummer]
O vryheit, aengename vryheit!
Wat geeft gy 't hert al rust en blyheit!
Wat nut en voordeel brengt gy voort!
Hoe doet gy alles ongestoort!
Mijn ed'le ziel, soo vry-geboren,
1310[regelnummer]
Mag van geen dwank of ketens hooren,Ga naar voetnoot1310.
Daer 't Stadtsch gewoel u vast in houdt,
Al waren s' ook van enkel gout.
Wat kan de werelt dien vermaken,
Die arbeidt om haer te versaken?Ga naar margenoot+
| |
[pagina 138]
| |
1315[regelnummer]
Die haer gelijk een vyant acht,
En om haer loosheit houdt verdacht?Ga naar voetnoot1316.
Wy bidden immers en begeren,
Dat Godt ons' oogen af wil keeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1318.
Op dat se d' ydelheit niet sien,
1320[regelnummer]
Die 'k hier soo veilig kan ontvliên.
Wat soud' ik mijn gesicht dan weidenGa naar voetnoot1321.
In dingen, die de ziel verleiden?
Om welke niet te sien ik 't oogGa naar margenoot+
Veel nutter uit te steken poog.
1325[regelnummer]
Gevaerlik is 't dees' open venst'ren
Te setten naer het meeste glenst'renGa naar voetnoot1326.
Der ydelheit, die eerst daer in
Komt sluipen, eerse 't herte winn'.
Wat stiertmen, soo verdwaest, syn oogenGa naar margenoot+
1330[regelnummer]
Na 't gheen wy doch niet hebben mogen?
De werelt gaet, hoe schoon se zy,Ga naar margenoot+
Met haer begeerlikheit, voor-by.
Waer sal ik, onder d' heele Sonne,Ga naar margenoot+
Iet sien, dat lange blijven konne?Ga naar voetnoot1334.
1335[regelnummer]
't Is ydelheit der ydelheitGa naar margenoot+
Al watter is in 's werelts kreit.Ga naar voetnoot1336.
| |
[pagina 139]
| |
Och lacy! arm' erbarmelingen,
Die star-oogt na soo niet'ge dingen,
Die gy uw leven-lank misschien
1340[regelnummer]
Niet weer sult met uw oogen sien!
Wanneer de Doot maer aen komt kloppen,Ga naar voetnoot1341-1344.
Soo maektse spaden ende schoppen
Met kroon en scepter haest gelijk;
Cieraet en prael met drek en slijk.Ga naar voetnoot1344.
1345[regelnummer]
Segt eens op 't einde van uw leven,
Wat u de werelt heeft gegeven;
| |
[pagina 140]
| |
Och lacy! ongewisse vreugt,
Gesaust met leet en ongeneugt;
Een valsche hoop, die veel te keur stell',Ga naar voetnoot1349, 1350.
1350[regelnummer]
Maer op het eind' u selfs te leur stell';
Een bloem die in der yl verwelk';
Vergif in een vergulde kelk.
Sy toond' u deftige paleisen,
Maer opgepropt met sorg en peisen;Ga naar voetnoot1354.
1355[regelnummer]
Volk-rijke steden, schoon van glans,
Vol onrust en gewoel nochtans:
Cieraden, schatten, eere-titt'len,
Maer die tot hoovaerdy ons kitt'len;
Veel heerlikheit, maer al vermomt,Ga naar voetnoot1359.
1360[regelnummer]
Tot dat de Doot ter deur in komt.
O kromme zielen, domme sinnen!
Hoe meugt gy 't aerdsche soo beminnen,
Daer d' aerd' alreê sich neigt ten val,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1363.
En in der haest beswijken sal?
1365[regelnummer]
Die 't hert hier op geen sichtbaer goet stelt,
Maer all syn goed'ren in 't gemoet stelt,Ga naar voetnoot1366.
En niemant siet, met wien hy wensch
Te wiss'len, is een salig mensch.
Men moet de goede dingen leeren
1370[regelnummer]
Na haer geduersaemheit weerderen:
Dies vindt alleen een wijs gemoet
Genoegen in 't onsichtbaer goet.
| |
[pagina 141]
| |
Al wat hem ware troost sal geven,
Moet wesen van een beter leven:
1375[regelnummer]
Want tijd'lik is 't al wat men siet,Ga naar margenoot+
Maer 't eeuwig goet en siet men niet.
Al wat gy hebt van doen nootsaeklik,Ga naar voetnoot1377.
Al wat de ziel ooit was vermaeklik,
Al wat ooit heil op aerden brogt,
1380[regelnummer]
Moet boven d' aerde zyn gesocht.
Hy doet wel een verkeerde keuse,
Die sich laet leiden by de neuse
Van d' yd'le werelt. O! die hoerGa naar voetnoot1383.
Verleidtse, diese krijgt aen 't snoer.Ga naar voetnoot1384.
1385[regelnummer]
Waerom dus ydel, edel mensche,Ga naar voetnoot1385.
Dat uw verslaefde lust slechts wensche
De valsche glans van 't aerdsche slijk,
En sich soo seer daer op verkijk?
Waerom is niet uw sluim-siek oogeGa naar voetnoot1389.
1390[regelnummer]
Meest na 't onsichtbaer goet om-hooge?
Want daerom schiep u Godt recht-op,
Om steeds te sien na 's hemels top.
'k Laet d' ydelheit aen die soo bot zyn,
Dat s', aerdsch van d'aerd', op 't aerdsch versot zyn;Ga naar voetnoot1394.
1395[regelnummer]
Het schoonste, dat men soekt op d' aerd',
Is doch mijn liefde gansch niet waerd:
Ik sal 'er nooit het hert op setten;
Maer steeds op beter dingen letten.
Ik ben veel hooger van gemoet,
1400[regelnummer]
Geschapen tot een beter goet.
| |
[pagina 142]
| |
Niet anders hebb' ik voorgenomen,
Dan dat ik mag te boven komen
De gansche werelt t'saem met al
Wat hier is in dit aerdsche dal.
1405[regelnummer]
Mijn sin is hemelsche versinning.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1405.
't Geloof is d' edel' overwinning,Ga naar margenoot+
Die elk na Godt geaerdt gemoet
De werelt overwinnen doet.
Den adelaer, soo eêl van aerde,Ga naar voetnoot1409-1416.
1410[regelnummer]
En wroet niet, met de mol, in d' aerde,Ga naar voetnoot1410.
Maer spoedt sich, door een wakk're vlucht,
Met lust, in d' hoogte, na de lucht:
Soo vliegt een Christen, als met vlerken,
Ook edelmoedig na de swerken,
1415[regelnummer]
En acht al 's werelts dom geswier,
Aldus verheven, niet een sier.
Wil 't volk, te seer van 't aerdsch bestoven,Ga naar voetnoot1417.
Dit noch niet loven noch gelooven,
Ik blyv' nochtans by mijn gevoel,
1420[regelnummer]
En kies' het tot mijn deel en doel.
Dus sal ik waerlik niemant kunnenGa naar voetnoot1421, 1423.
Syn wellust, schat, of eer, mis-gunnen.
Dus hebb' ik wat mijn hert begeer',
En wensch op aerden doch niet meer.
| |
[pagina 143]
| |
1425[regelnummer]
Soo 'k mag een heer zyn van de lusten,Ga naar voetnoot1425.
Die d' ed'le ziel, door 't aerdsch', ontrusten,
En onverhindert blijv' in 't mijn',
Hoe kan ik dan gelukk'ger zijn?
Een mensch die stil en geern' alleen is,
1430[regelnummer]
Met Godt, sijn hoogste lot, gemeen is,Ga naar margenoot+
En niet met 's werelts sorg beswaert,Ga naar margenoot+
Heeft als een hemel hier op d'aerd.
| |
Fabel van de Lant-muis en de Stadt-muis,
| |
[pagina 144]
| |
Hoewel hy selfs meest eet wat rouw,Ga naar voetnoot1439.
1440[regelnummer]
En 't suinig by malkander hou',Ga naar voetnoot1440.
't Is al ten besten voor een gast,Ga naar voetnoot1441.
Daer groote spaersaemheit niet past.Ga naar voetnoot1442.
Hy brengt sijn wech-gestopte grein,Ga naar voetnoot1443.
En al sijn voor-raet groot en klein,
1445[regelnummer]
Met halfgegeten stukjens spek,
Nu graeg te voorschijn met sijn bek,
Als t' eenemael daer over uit,Ga naar voetnoot1447.
Dat eens de hoogmoet zy gestuit
Der Stadt-muis, die de spijs van 't lant
1450[regelnummer]
Te walg'lik aenraekt met haar tant.Ga naar voetnoot1450.
Mits alles nu dus is bereidt,Ga naar voetnoot1451.
Daer d'Ga naar margenoot⋆huisheer sich in 't kaf uit spreidt,
Eet onkruit en van 't slechtste zaet,
Waer med' hy sich genoegen laet,
1455[regelnummer]
Maer 't best banquet niet aen en tast,
Soo segt op 't lest de steedsche gast:
Waer toe, mijn vriendt, waer toe leeft gy
Dus arm in dese woesteny?
Indien gy d' overvloet der Stadt
1460[regelnummer]
Meer dan verlaten bosschen schat,
Soo neemt de reis nu vaerdig aen,Ga naar voetnoot1461.
Om in geselschap meê te gaen:Ga naar voetnoot1462.
Vermits al wat op aerden leeft
Een sterfflik lot ontfangen heeft,
| |
[pagina 145]
| |
1465[regelnummer]
Noch daer en is voor klein of groot
Gansch geen ontkomen van de doot.
Daerom, terwijl 't u beuren mag,Ga naar voetnoot1467.
Geniet met vreugt een goeden dag.
Terwijl gy leeft, gedenkt altijt,
1470[regelnummer]
Hoe kort gy doch van leven zijt.
Dit woort beweegt de buiten-muis;
Hy springt lichtvaerdig uit sijn huis,
Sy geven sich van daer op 't padt,
En reisen t' samen na de stadt;
1475[regelnummer]
Op dat men 's nachts den wal bekruip',
En vry en vrank in 't duister sluip'.
't Was nu ontrent de middernacht,
Wanneerse t' samen, soet en sacht,
Daer komen in een machtig huis;
1480[regelnummer]
Een sprei van purper-roode pluisGa naar voetnoot1480.
Blonk op den disch van wit yvoor,Ga naar voetnoot1481.
En mits'er 's avonds juist te voorGa naar voetnoot1482.
Een boven maten heerlik feest
Was in die grote zael geweest,
1485[regelnummer]
Soo stondt daer noch veel schoon banquet,
In tafel-mandtjes neergeset.
De Stadtmuis neemt de lantmuis daerGa naar voetnoot1487.
Op 't purper kleedt sorgvuldig waer.
Hy dient heel sneeg, als weert en knecht,Ga naar voetnoot1489.
1490[regelnummer]
En schaft het een na 't aêr gerecht,
Van allerhande lekkernij,
En proeft eerst wel wat smaeklikst zy.
De lantmuis is heel in syn schik,
Vermits nu in een oogenblik
| |
[pagina 146]
| |
1495[regelnummer]
Sijn staet soo seer verandert zy,Ga naar voetnoot1495.
En is om al de voorspoet bly,
Terwijl seer haest een groot gedruisGa naar voetnoot1497.
Van open deuren klonk door 't huis,
En onversiens (laes! al te vroeg)
1500[regelnummer]
Haer beide van den disch af joeg.
Sy liepen door de zael te saem
Met vrees en schrik, als uit den aêm,
Terwijl'er 't heele huis door vastGa naar voetnoot1503.
Van groote doggen wierd gebast.
1505[regelnummer]
Doe sprak de Lant-muis met fatsoen:
Ik hebb' dit leven niet van doen,
't Vaer wel, soo vol van vrees en schrik:
't Is tijt dat ik my weder schikk'Ga naar voetnoot1508.
Na 't bosjen, in mijn hol, daer my,
1510[regelnummer]
Van soo veel list en lagen vry,
De slechte wikken soeter voên,Ga naar voetnoot1511.
Als hier de lekkernijen doen.
Men neem 't niet qualik, dat ik sluite met een Fabel.Ga naar voetnoot1513.
Door Fabels heeft men 't volk, van ouds af, soet en abel,Ga naar voetnoot1514.
1515[regelnummer]
De Waerheit ingescherpt, en goede zeên beduidt.
1516[regelnummer]
Oprechte liefde legt het al ten besten
uit.
|
|