Mengel-digten(1750)–Aletta Beck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 175] [p. 175] Aan Me-Juffer Francina Jacoba van Westrem: op myn vertrek naar Caab de Goede Hoop. Op een paar hantschoenen geborduurt, ontslaat de hant, maar niet de bant. Een silvre doorluchtig hartje waar in dit versje. SIe daar geliefde hertsvrindin, Een hart doorsneeden in de wanden! Bewaar het tot een blyk van min, Nu ik vertrek na verre Landen! Besie het heden op den gront, Geveinstheit heeft 'er nooit geseeten, En wat ge ook ooit in my bevont; Dit tuig ik met een vry geweeten: Ik ga dan rustiger van u, Wyl ik u min, maar veinsen schuw. Vorige Volgende