Mengel-digten(1750)–Aletta Beck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Hemels schemerligt door 's werelds luister, en 's werelds luister, maakt 't hemels duister. Om te Singen op Psalm XXIV. Die 't Hemels maar in 't scheemer siet, En agt terstont al 't aardse niet: Egyptens-stinkend-look moet wyken, Voor Kanans vloeiend-honingseem: Want alles is hem drek, en leem; Hy agt op Kroon, nog Koningryken, Op mensen gonst, of staat, of eer, Op rykdom, aansien, en wat meer: Al volgd de nyd hem op de hielen, Met konst gesleepen lastertaal, En meerder dan dit altemaal; Hy lacht met 's Werelts tuimelsielen. [pagina 65] [p. 65] Maar dat in desen vorder gaat; Verdrukking, armoed, slegten staat, En wat voor onheil is te noemen: Daar kan hy niet alleen zyn wil Besitten sagt, gerust, en stil, Maar waarlik daar in vrolik roemen. Dog word maar eens ons Ziel-gesigt Niet van dit Hemels ligt verligt; De Werelt set haar winkel open, En doet ons door haar valsen glimp Tot smart en wrevel, last en schimp, Voorby dat schoone wel eens loopen. Blyf ik verleid eens by haar staan, En schouw bedaard haar waaren aan: 'k Verfoei my, dat ik ben gekoomen In haren winkel met myn voet; 'k Ben opgevuld met wrevel-moed, Sy heeft my 't ware goed benoomen. [pagina 66] [p. 66] Al soek ik dan vry van rondom, 't Is akelig waar dat ik kom, Ik kan so ligt niet wedervinden De Stilheit van myn Ziele-rust; Myn vreugd heeft zy my uitgeblust, Ik mis het geen myn harte minde. Maar sal ik blyven staan gebukt Met 's Werelts last, en syn bedrukt? Neen 'k wil my liever wederkeeren Tot hem, die ligten kan dien last: En namaals beter opgepast, My laten van den Hemel leeren. Ik wil gaan neemen naauwer agt Wat dat 'er dient van my betragt, Om yder dag voor God te leeven; Bepaald aan pligten, die ik sal In wat ontmoetend aards geval Betragten, om God eer te geven. W. SIMMERS. 1701. Vorige Volgende