Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
De plannen van Peerjan

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,72 MB)

ebook (2,93 MB)

XML (0,23 MB)

tekstbestand






Genre
proza

Subgenre
roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

De plannen van Peerjan

(1868)–Domien Sleeckx

Vorige
[p. 181]

XVII.
Besluit.

Toen Peerjan en Tist bericht werd, dat Bruno opentlijk en met toestemming harer moeder over Loken verkeerde, en dat hij en het meisje voornemens waren binnen het jaar in het huwelijk te treden, kende hunne gramschap geene palen. Zij werden als dol en bewogen hemel en aarde, om Klaas Van den Torre, de vrijers en met hen al de dorpelingen van Austruweel en de andere poldergemeenten tegen den jongeling op te hitsen. Al om niet! Klaas, die ondervonden had, dat Mietriene ruim zoo koppig was als hij en niet half zoo nauwgezet, weigerde bepaald zich verder met Tistes trouwlustige ontwerpen in te laten. De vrijers en hunne bloed-

[p. 182]

verwanten waren verstandig genoeg, om Bruno zijn geluk niet te benijden; en de overige dorpelingen bekenden rechtzinnig, dat hij zich door zijn gedrag dit geluk waardig had gemaakt. Onder de vrijers was er meer dan een, die ronduit verklaarde, dat hij liever den zedigen weesjongen met ‘het klontje goud’ zag doorgaan, dan elken anderen harer aanbidders, die niet zoude verzuimd hebben zich op den goeden uitslag zijner vrijaadje onverdraaglijk fier te toonen en zijne overwonnen mededingers met zijne zegepraal te vernederen.

Bij de loting viel Bruno er in, dat is trok hij een slecht nummer, wat het zeggen: ‘Gelukkig in de liefde, ongelukkig in het spel’ bewaarheidde. Dat het huwelijk in de maand Juni van het volgende jaar, dus ettelijke maanden eerder, gevierd werd, dan was vastgesteld, hadden de gelieven hieraan te danken, dat Mietriene in den loop van Mei zich in hare vermoedens ten volle bevestigd zag en de zekerheid kreeg, dat Peerjan en Tist aan het hangen van den strooman en het mishandelen van Bruno wezentlijk schuldig waren. Die zekerheid gaf haar Marus. Hij was, na zijn heldenstuk van Eeckeren, naar Frankrijk gevlucht. Aldaar had hij in het vreemdenlegioen dienst genomen, want hij wist niet van wat hout pijlen maken. Uit Afrika, werwaarts hij met een aantal boeven van zijn gehalte werd gezonden, om de Beduïenen te beschaven, schreef hij nu en dan - met de pen van eenen geleerderen kameraad, wel te

[p. 183]

verstaan, - om van Claessens geld te eischen. De eerste maal stuurde Peerjan het gevraagde, de tweede maal ook; maar de derde maal haastte hij zich niet aan den eisch te voldoen. Dit ontstemde Marus. Hij deed Mietriene eenen brief toekomen, waarin al wat de twee eerste plannen van Peerjan betrof, haarfijn werd uiteengezet. Dom voor het goede, maar sluw voor het kwade, was de woestaard door verspieding en afluistering, door de andere dienstboden en door Tist, die niet tegen den drank kon, met alles bekend geraakt, ja tot met een aantal kleinigheden, welke de pachter een geheim waande, dat veilig in zijnen boezem berustte, en waarvan hij aan zijnen zoon zelven niets had gezegd. Marus meldde, onder den vorm van naschrift, dat hij trek gevoelde den eenen of anderen dag naar België te komen en zich in de handen van het gerecht te leveren, om het genoegen te smaken zijnen voormaligen meester en diens erfgenaam eene kool te stoven. Die brief, waarvan het naschrift eerlang aan de Claessensen werd medegedeeld, had ten gevolge, dat het geëischte geld ‘citò citò’ naar Afrika werd opgestuurd, dat de weduwe met het huwelijk niet tot het najaar wilde wachten, en dat Bruno en Loken den zondag daarna hunnen eersten roep in de kerk van Austruweel kregen. Veertien dagen later was het bruiloft.

 

Wat ik hier ga bijvoegen, hoorde ik niet van den hospes uit ‘de Kroon’. Ik vernam het jaren nadien,

[p. 184]

toen ik met Loken en Bruno, Mietriene en hare allerliefste kleinkinderen persoonlijk kennis maakte.

Tist van Peerjan trouwde werkelijk met schele Joh van den koster te Oorderen. Die echtvereeniging, hals over kop gesloten, om Loken het bewijs te leveren, hoe weinig hij aan haar hield, was niet voorspoedig. Schele Joh viel niet gemakkelijk. Nog gieriger, afgunstiger en ikzuchtiger dan de pachter, maakte zij haren man en haren schoonvader het leven zoo zuur, dat zij weldra alle reden hadden om de overhaasting te betreuren, waarmede zij bij het sluiten van den koop met zulke helleveeg waren te werk gegaan.

Aan Marus beleefden de Claessensen insgelijks veel verdriet. Alle maanden schreef hij regelmatig om geld; en zonden zij 't niet, dan dreigde hij naar België te komen, om zich gevangen te stellen en hen aan te klagen. Eerst nadat hij in een gevecht tegen de Kabylen gesneuveld was, ademden zij wederom vrij. Ongelukkig was hun fortuin toen reeds door dikwijls herhaalde opzendingen sterk besnoeid; en daar zij gewoon waren geworden hun huiselijk leed in de herberg af te drinken, liepen allengs, door slecht beheer, hunne zaken erbarmelijk in de war. Van hun vorig aanzien vervallen, waren zij tot den rang van armzalige ossenboerkens afgedaald, en wat dat in den polder met de zware kleigronden, waar een landbouwer schier zonder paarden niet doorkan, zeggen wil, weet iedereen.

Daarentegen stond Bruno door zijn fortuin, zijn ver-

[p. 185]

stand en beleid aan het hoofd der landbouwers, niet alleen van Austruweel, maar ook van al de naburige dorpen. Even als Nelis Meganck, was hij een vriend en voorstander van verbeterde bewerkingen, zaaiverdeelingen, mestingen en gereedschappen; doch hij voerde die met voorzichtigheid in en wachtte zich wel ze anderen op te dringen. Zoo konde mettertijd zijne winning eene ware modelhoeve worden, zonder den dorpelingen een steen des aanstoots te wezen. Hij was het, die de zevenjaarlijksche braakligging in den polder door de tienjaarlijksche deed vervangen. Ook had men het hem te danken, dat in de parochie en de naburige gemeenten een stoomdorschtuig werkte, tot groote voldoening der landbouwers, die niet moedwillig slaven van den ouden slenter bleven. Er was spraak hem tot sekretaris van het landbouwkomiteit te benoemen.

Einde.

Vorige