Wie in de geschiedenis der kunst geen vreemdeling is, weet, dat de Vlaamsche school en hare waardige zuster, de Hollandsche, bij uitstek naturalistisch of realistisch worden genoemd; en dat de Nederlandsche letteren met de Nederlandsche kunst onder dit opzicht immer gelijken tred hielden, kan door niemand betwijfeld worden.’
Om te toonen, dat hij zeer wel weet, waarom hij verkiest den ronkenden stijl aan anderen te laten, vooral poogt eenvoudig te zijn, en niet altoos die uitdrukkingen versmaadt, welke tot het gezellige verkeer behooren, zal hij zich bevredigen eenige regeltjes uit een te recht geschat esthetisch werk, het Lehrbuch des Deutschen Stiles van Becker, over te schrijven:
‘De stijl (van de novelle en den roman)’ zoo luidt het in dit voortreffelijk boek, ‘dient inzonderheid klaar en eenvoudig te zijn, en mag van dien eener prozaïsche vertelling weinig verschillen. Het gebruik van uitdrukkingen, anders slechts in de taal van het gezellige leven voorkomende, geeft hem eene bijzondere aantrekkelijkheid. Alleen dan, wanneer ongewone gebeurtenissen worden verhaald, mag hij eenen plechtigeren toon aannemen.’
Na deze aanhalingen zullen, hoopt hij, de rechtzinnige lieden, die hem den welgemeenden raad geven zijnen schrijftrant te wijzigen, beseffen, dat het hem onmogelijk is dien raad nauwpuntelijk te volgen. Zeker, hij is hun zeer dankbaar voor hunne welwillende bedoelingen, en heeft allen eerbied voor de aanmerkingen van dezulken, welke zijnen letterarbeid in geweten beoordeelen; doch hij wil hun niet ontveinzen, dat hij nog meer eerbied koestert voor de lessen van Becker en andere befaamde stijlleeraren, voor de voorbeelden der schrijvers van Hamlet, Lucifer, Don Quichotte, Gilblas, Tom Jones, David Copperfield en andere meesterstukken.