Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2
(1843)–Domien Sleeckx– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
De graef.Kindren hangt uw korfjes uit;
Ik heb wat nieuws vernomen,
Van eenen Heer
Met schoon kleer:
De Graef zal morgen komen.
Volksliedje.
Indien er ooit een land bestond, welkers inwooners door den alvernielenden loop der eeuwen heen hartstochtelyk de zeden en gewoonten hunner voorvaderen tot op onze dagen aenkleefden, is dit land voorzeker het onze. Waer is inderdaed het volk dat meer dan wy die aloude feesten en gebruiken godsdienstelyk heeft blyven bewaren, waermede het voorgeslacht gewoon was elke vrome daed, elke | |
[pagina 146]
| |
buitengewoone gebeurtenis als onuitwischbaer aenteteekenen? Het schynt als of onze voorouders, sints zoo vele jaren onder het beheer van vreemde vorsten zuchtende, door het behouden dier zoo schilderachtige middeleeuwsche overblyfselen, in de slaverny zelfs, tegen wil en dank hunner gebieders, zich nationael wilden toonen, met de gewoonten en zeden van vroegere en voor Vlaenderen veel roemryker en gelukkigere tyden onafgebroken aen hunne afstammelingen overtezetten. Een der belangrykste dier gedenkwaerdige overblyfselen van Vlaendrens voormaligen rykdom en luister is ons zonder twyfel in het thans nog algemeen gekende en gelukkiglyk nog gevierde volksfeest gebleven, dat te Antwerpen als hetgene van de Greef, in andere vlaemsche steden van de Graef van half vasten en in Frankryk zelfs als dat van le Comte de mi-carème voortdurend wordt gevierd. Waer en wanneer echter dit door de kinderen zoo zeer geliefde gebruik eerst heeft begonnen, of hetzelve van eenige andere stad in Vlaenderen naer Antwerpen of van Antwerpen naer elders en zelfs naer Frankryk is overgewaeid, zullen wy ons niet verstouten hier stellig op te geven. Alleen | |
[pagina 147]
| |
zullen wy beweren dat ons ten minste ditmael het licht uit Parys niet heeft toegeschenen, en dat het gebruik van juist op den zondag na halfvasten de kinderen met lekkers te overlaeden in allen gevallen in Vlaenderen heeft moeten beginnen. Verders zullen wy ons vergenoegen met van de verschillende uitleggingen die hierover te Antwerpen bestaen de twee voornaemsten uittekippen en dezelve den lezer ter bedenking medetedeelen, zonder op geen hoegenaemde wyze die uitleggingen als onfeilbaer te willen doen gelden. By de grootste der voordeelen, welke de kruisvaerten ons in vergoeding van zoo vele zeer gewissige onheilen uit het Oosten medebragten, behoort gelyk ieder weet, de kennis van de thans alomgekende en geachte Suiker. Ofschoon de wyze van hetzelve behoorlyk te bereiden en te zuiveren lang daerna nog een geheim was, daer de kunst van het raffineren slechts op het einde der 16e eeuw te Venetiën werd uitgevonden, bestonden reeds op het einde der vyftiende eeuw alhier verscheide suikerbakkeryen- of ziederyen. Die gestichten bevonden zich allen in twee straten, die men voortyds de Potterbrug en de Potterstraet noemde, omdat inderdaed dit slach van | |
[pagina 148]
| |
aerdewerk daer alleen verkocht wierd, doch die na het daerstellen der Suikerziederyen alras de namen van Suikerstraet en Suikerrui hadden verkregen.Ga naar voetnoot(*) Onder de menigvuldige verscheidenheden welke men in de rietplanten aentreft, die ons de suiker verschaffen, muntten vooral twee verschillende soorten uit. De eerste de Saccharum Spiccatum, uit de Oostindiën oorspronkelyk, werd ons door de Kruisvaders aengebragt, en levert eene zeer zachte en vooral geelachtige suiker op. Daer deze suiker veel heeft van degene, die de sappige gedroogde vruchten opleveren, en niet dan met de grootste moeite kan gekristalynd worden, is zy tegenwoordig oneindig minder geacht dan de scherpe, en vooral schoone blanke suikers, die ons uit de Westindiën en van sommige eilanden der Atlantische zee toekomen en welkers plant door de | |
[pagina 149]
| |
natuerkundigen met den naem van Saccharum officinalis is bestempeld geworden. Vóór de ontdekking van Amerika was slechts de eerste dezer twee suikers bekend. Zelfs vele jaren na de roemryke onderneming van Kristoforus Columbus wist men hoegenaemd niets van den laetsten, en het was eerst in den jare 1508 dat, volgens het Antwerpsche Chronykje de twee eerste schepen met Kanariesuiker te Antwerpen aenkwamen. Niemand der zieders nog ooit andere dan gele Oostindische suiker gezien of bewerkt hebbende, was er ook geene die het durfde wagen van de witte, zwaer gekorrelde Kanariesuiker te koopen; wyl allen in hunne onwetendheid beweerden dat dezelve van veel slechtere hoedanigheid en in het geheel niet te bewerken was. Een enkele nogtans dorst het wagen, nadat de beide schepen lang reeds hadden in de haven gelegen, zich die aen een zeer geringen prys te verschaffen. Die man nu heette De Graef; en mits het feest van Halfvasten, (dat dan toch altoos een feest schynt geweest te zyn) na by was en hy de door hem gekochte suiker in een goeden naem wilde zetten, bevlytigde hy zich zoo veel gebak, en zoo veel der toen gekende lekkers van dezelve te | |
[pagina 150]
| |
bereiden als hem mogelyk was. Dit gebak, die onder allerlei vormen gebezigde suiker ging hy later by de aenzienlykste burgers der Stad aenbieden; en wyl inderdaed de man zyn stiel verstond, werd alles hem om het graegste afgekocht. Zoo deed hy het vooroordeel tegen de suiker ophouden, en gaf ter zelfder tyd gelegenheid om in het vervolg die doenwyze nog eeuwen na zynen dood te blyven bezigen. De tweede uitlegging, welke wy volgaerne bekennen meer met ons gevoelen overeentestemmen, vertelt de zaek in dezer voege: Het eerste schip dat met vreemde vruchten, zoo als citroenen, oranieappels, vygen, rozynen enz. alhier aenkwam, kon dezelven aen geenen welkdanigen prys kwytworden. Men had onder de Antwerpenaren het gerucht verspreid dat die vruchten ongezond, ja zelfs vergiftigend waren. In dezen staet van zaken, en om dit vooroordeel eens voor goed duchtig te keer te gaen, deed de toenmalige Markgraef van het land van Rijen en Schoutet van Antwerpen, (waervan wy ongelukkiglyk den naem niet kunnen opgeven) het geheele schip, aen al wie de vrugten maer wilde eten, ronddeelen. Het volk had veel vertrouwen in den braven Markgraef: het at van de vrugten, | |
[pagina 151]
| |
en niemand die dezelven nog dorst vergift noemen. Deze uitdeeling nu geschiedde omtrent halfvasten. Later reed sints alle jaren, niet de Markgraef, maer de een of andere burger te paerd, trotsch als een Markgraef uitgedoscht, van eenen als gravin gekleeden makker en een aenzienlyken stoet vergezeld, de stad rond, om fruit en andere lekkerny den inwooneren en vooral dengenen die kinderen hadden aentebieden. Dat hy zyne waer geenzints voorniet rondeelde, moeten wy denkelyk niet zeggen, daer zyne mildadigheid zich hoogstens tot het werpen van een handvol pepernoten aen de straetjongens uitstrekte. Dit gebruik heeft zoo onafgebroken blyven voortduren tot over omtrent een tiental jaren, wanneer de laetste Graef, een genaemde Rooze, aen den Cholera Morbus, meenen wy, overleed. Sints dien heeft de Graef opgehouden te ryden, doch nog altyd brengt hy den kinderen spiculatie en massepyn in de korven die zy nooit nalaten, met hooi voor 's Graven peerd gevuld, den avond voor den vierden zondag van den vasten in de schouw te plaetsen. De kinderen zeggen dat hy sedert de laetste revolutie by dage niet meer durft hier komen, en dat het | |
[pagina 152]
| |
slechts zyne beeldtenis met die zyner vrouw, is, die by sommige banketbakkers met het gravelyke feest nog staet te pronken. Men beweert nog dat het naer den goeden Markgraef, die dit feest instelde, was, dat onze Markgravestraet is genoemd geworden. Wat nu de meening aengaet van hen, die in het voorvaderlyke gebruik, dat den kinderen op den zondag Loetare manden met snoeperyen bezorgt, eene herrinnering aen de schrikvolle tyden van Alva, en in den goedigen Graef zelven, de voorstelling eener om zyne barbaerscheid vermaerde Roode Roede, Hans De Greve, den gezel van Spelleken willen zien, wy zullen die heeren in alle ootmoedigheid bekennen, dat wy ongelukkiglyk in dit hun gevoelen niet kunnen deelen, daer wy ons niet herrinneren dat die zoogezegde Slokkeman, gelyk wy de Graef ergens hebben genaemd gezien, de kleinen ooit anders dan met het brengen eener onnoozele tugtroede heeft gestraft. Ook de denkwyze van hen, die het halfvastenfeest enkel eene onschuldige en genoegelyke verpoozing in de strengheid van den vasten oordeelen, kunnen wy niet goedkeuren, daer wy in dit geval eerder zouden moeten gelooven, dat het ons met de halvasten- | |
[pagina 153]
| |
sche Bals Masqués uit Frankryk is toegekomen, wyl integendeel De Graef reeds eeuwen vóór deze Bals te Antwerpen rondreed.
einde van het tweede deel. |
|