Het China van Slauerhoff
(1985)–J. Slauerhoff– Auteursrechtelijk beschermdAantekeningen en ontwerpen voor de Cameron-romans
[pagina 276]
| |
BeschrijvingZeven bladen van kwartoformaat, ruitjespapier (rechthoekige ruitjes), met als watermerk een wapen waaromheen binnen twee cirkels met een kroon: Extra Fine paper for letters. Aan één zijde beschreven met inkt. Op het eerste blad na zijn de bladen door Slauerhoff genummerd: 2 tot en met 7. | |
InhoudVoorontwerp voor het begin van de ‘Epiloog’ uit Het leven op aarde: Verzamelde Werken, VI, blz. 211. | |
DateringOngeveer januari 1934. | |
TekstGa naar margenoot+Hoofdstuk -- Waarom? 〈+ alles?〉 Om de menschen te vermijden ben ik uit mijn dorp naar Dublin gegaan van daar naar Londen. waar ik ze vond in grooter massa maar van 〈- kwaadaardiger〉 /misschien goedaardiger/ gehalte: niet meer wreed nieuwsgierig, maar bruut verdringend elkaar martelend en ombrengend = En toen naar zee. In Londen in de mist, in de metro, in de straten van de City, en de sloppen van Soho. waar ik werkte en woonde hamerde het steeds in mij weg van de menschen weg van de menschen. Ik vond ze aan boord terug - gering in getal. eender van soort. □ Wat is dan de uitweg als men niet in de diepzee wil en geen kans heeft op een hemelvaart, daar de wonderen voorbij zijn, en de zee juist toen weer vrijwel geheel van mijnen was gezuiverd en er nog geen kans was op een zeeoorlog. /In/ Een ander land het geluk beproeven. Dat doet ieder mensch die van de meerpalen van geboorte en gewoonte en bestaan〈- g〉angst is losgeslagen van tijd tot tijd al is er diep in hem een instinct - dat hem zegt dat hij daar ook niet slagen zal, dat hij het daar ook niet vinden zal. Daarom heeft het voordek van 〈- he〉 [een] emigrantenschip 〈- a〉ook altijd iets van een menigte die een complot heeft gesmeed om een massale wanhoopsdaad te begaan. 〈- En natuurlijk moest ik met zoo'n schip in China komend aa〉 | |
[pagina 277]
| |
Hoe komt het dat ik juist /aankwam/ in het land wat de meeste menschen op aarde herbergt, waar zij elkaar op vele plaatsen verstikkend verdringen. het voedsel of in hongerporties verdeelend - of in stage strijd elkaar ontroovend, waar het menschzijn in zoo'n pijnlijke beknellende code is vastgelegd dat iedere levensdaad volgens vaste regelen geschied[t], waar het familieleven zoo intens is dat niemand 〈- intensief〉 onbespied en voor zichzelf leven kan -? Hoopte ik in de massa te verdwijnen, of hoopte ik toch weer op het land dat achter d〈- ie〉e overwoekerde 18 provinciën lag - ondanks zijn grootheid van bijna Europa Ga naar margenoot+toch || niet meer dan een kuststrook en aanslibsel van de grootste rivieren op aarde? Niet het ware land van het midden? Of schaamde ik mij zelf voor mijn schuwheid mijn vrees, en wilde ik de menschen niet ontvlieden maar mij in hun midden handhaven, toonen dat ik niet voor hen uit de weg ging 〈- net〉
Maar, was het schande om menschenschuw te zijn? Als men ze kent en door ze heen ziet zooals ik? 〈- En〉 〈- Neem een dame. die wandelt in〉 De menschen wandelen g〈- a〉raag in bloementuinen. De kleuren doen hun oog aangenaam aan, de geur streelt hen en beide samen brengen hen in de stemming die mijn [lees: men] romantisch of amoureus noemt. Of ze zeggen “het is prettig buiten.” En als ze zagen dat al deze bloemen eigenlijk monsters zijn, tot roerloosheid gedoemd, maar die hen zoo haten dat er in hun sap en cellen een gisting ontstaat. 〈- v〉die omzetting van atoomketens geeft, zoodat tenslotte die 〈- geur g〉 kleuren afzichtelijk zullen zijn en die zoete. bedwelmende romantische geur giftig - Als ze dat merkten. O ze zouden wegvluchten, in paniek - al eeuwen van te voren. En wat is mijn lot. Ik zie hoe de menschen zijn zoo duidelijk als zag ik de 〈- darmen en〉 kronkelende darmen de vuilbruine lever. de matroode milt en het wanstaltig hart onder de 〈- witte gepoederde〉 dure fashionable kleeren onder de witte gepoederde huid liggen - 〈- zoo duidelijk dat〉 Zoo zie ik hun wezen: onder de glimlach de grijns van begeerte onder trek van droefheid het fel plezier over 〈- de〉 het leed van de ander. onder hun vroomheid - de vrees de lust tot assurantie ook op geestelijk gebied. Ga naar margenoot+Dit en nog veel meer zie ik ervaar ik - En waarom zou ik dan met dit soort verachtelijke schepsels blijven leven alleen omdat ik geboren ben als een der hunnen te midden van hen - En wat heeft mij zoolang weerhouden het te doen? De vrees voor de demonen. Eerst ja, maar als men eenmaal hun gewoonten kent, nog beperkter en vooruitberekenbaar[der] dan die van de aardsche menschen, dan kan men veel beter met hen omgaan. □ De vrees - voor mijzelf? Ik weet het veel van datgene wat men zelf hoont en waant - bestaat alleen in betrekking tot en afhankelijkheid van de soortgenooten de gelijken de even beperkten? Ach zoovèr staat de mensch nog niet van het weekdier af, ook hij wil zich steeds ergens aan vastklemmen, ook hij wil steeds zwermen van gelijken om zich zien, en als een natuurramp door die zwermen vaart - als een snelle haai - velen verdelgend - velen | |
[pagina 278]
| |
laten levend [lees: latende leven] - dan verheugt hij zich om de dood van die andren om 't behoud van hem zelve. Ook hij voelt graag een vastgekalkte schelp van fossiele vooroordeelen 〈- levens〉 beginselen meeningen - van andren van vorigen om zich heen --- □ Nu die schelp heb ik verloren - als ik in een zwerm van mijn naasten ben dan voel ik mij bedrukter en 〈- --〉/benarder/ dan alleen □ Tot vrij zwevend protoplasma kon ik niet worden. □ Maar misschien wèl nu ik zoo gereduceerd ben, bijna onzichtbaar. en mij zeer snel voortbewegend - En zoo kan ik niet alleen van mijn eenzaamheid eindelijk genieten zonder gehinderd te worden door 〈- dat gemis aan〉 die schelp -- die gewoonteloosheid - 〈- ik kan〉 Ik voel me al ben ik voor t oog van de menschen nu nog onaanzienlijker dan vroeger - Ga naar margenoot+de grauwe pij van de tibetanen heb ik ook al aange- || trokken, machtiger dan ooit. Heb ik die voor de minst gevaarlijke van de vreemdelingen werd gehouden. (behalve door Ki〈- o〉a Su. die de blik van Lau tscheGa naar voetnoot2 tot lens diende) niet de verwoesting van Tschong King teweeggebracht. Daar ligt het, een bruine troebele poel, waar hulpeloos daken en muren uitsteken. waar de walm van alles wat brandbaar was nog overdrijft! Eigenlijk doet het mij leed - Men heeft mij, ook hier, met vijandigheid en onverschilligheid bejegend - het volk ging mij uit den weg - ik heb mij nooit als opgegaan in hun midden /ge/voelt [lees: gevoeld], altijd het vreemde element. 〈- naa〉 van uit het centrum naar de oppervlakte - klaar om te worden uitgestooten - De Toe tsjoen 〈-h〉 die vriendelijk was, heeft mij als een werktuig beschouwd dat een 〈- geval〉 interessant experiment voor hem kon helpen uitvoeren. 〈- En ----? Heeft ooit een vrouw een man gezien anders dan als een middel tot macht aanzien geld - een gevaarlijk lastig maar een onontbeerlijk middelGa naar voetnoot3.〉 En... mijn lotgenooten? Ze waren evenals ik buiten het bestaan geslingerd - door 〈- hun〉 de ondeugden die alleen met zekere mate worden geduld - door diezelfde zouden ze steeds in de nabijheid ervan blijven rondwentelen. tot de totale vernietiging zich over hen ontfermde. □ En ik ben er uit losgeraakt omdat mijn verlangen recht[s]streeks[ch] er op was gericht buiten dien kring en los van de aantrekkingskracht van de massa te komen. □ Eenmaal vaart hebbend was dat verlangen sterk genoeg om de verwijdering recht[s]streeks[ch] te laten doorgaan □ Hier stond ik nog aan de rand zooals Neptunus of Uranus een van de buitenste planeten zijn zoo was Ga naar margenoot+Tschong King een stad 〈- wel het allerv〉 al ver genoeg van de binnenbrand van het menschelijk bestaan afgelegen. Het had zich ook vrij genoeg in de eigen baan kunnen bewegen - nu was het ook verwoest - Het was mogelijk dat buiten Tschong King nog verder van de samengang der menschelijke machten af. nog dichter bij de leegte, nog een stad bestond. Ik was niet meer bevreesd. Die stad zou ik voorbijgaan of ze zou ook worden verwoest - evenals Tschong King. □ Als eenmaal de olievloed een bedding had gevonden 〈+ en de | |
[pagina 279]
| |
bron geregeld was gaan vloeien --〉 dan zouden 〈- hier〉 tusschen die resten van gebouwen en huizen die men goedgevonden had over te laten. en tusschen nieuwe bungalows en hangars de boortorens en de tanks van de Shell of hoe dat lichaam in de 〈- komende〉 toekomst heeten zal - de tempels en de bonzeri[e]ënGa naar voetnoot4 hebben verdrongen = De streek zou er levendiger uitzien en doodscher zijn dan ooit, de kiem van 't bederf zichtbaar dragend - als industrieele bloei en bloei die geen andere vrucht draagt dan zelfvernietiging. Ik keerde mij af van Tschong King. Ik had geen haat geen medelijden geen heimwee terug geen hoogmoed ook dat de eerste stoot door mij, onwillens maar wetens, was toegebracht. Maar toen ik mij naar de DapsangGa naar voetnoot5 richtte 〈- en〉 die opstak uit de keten waarachter de landen lagen waar nog wel menschen waren, maar deze als slaven van hoogere machten - als overwonnenen die men had laten leven om een latergekomen ras, om de overweldigenden te dienen 〈- als〉 〈- naar het land van de〉 toen zag ik dat ik niet alleen was. R.Ga naar voetnoot6 [open ruimte] ging voor mij uit - Hij ging zooals de lieden uit zijn land die ontboeid Ga naar margenoot+zijn gaan, niet met || schreden maar in een zwevende gang waarin sprongen als golven die hen telkens een groote afstand verder brengen - En spoedig had hij een groote voorsprong op mij, maar nooit verloor ik hem heelemaal uit het oog. ≡ En tegelijk had ik de overtuiging dat ik nog een metgezel had een deel van mijzelf - die het niet eens was met deze tocht, die Tschong King als eindpunt van de aardsche baan had bestemd, die daar had willen blijven leven: 〈- tussc〉 binnen de wallen tusschen de muren, in de nauwe. walmheete huizen. tusschen de warme meestal van zweet glimmende bewoners. om daar rust te vinden in een bijna dierlijk[?]Ga naar voetnoot7 bestaan; in het zich dringen tusschen de drommen op de markt in het afrukken van vleesch van stokjes waaraan t geregen was, aan t gulzig in de keel slingeren van rijstklonten en aan t ingieten van lauwwarme brandewijn. en die de pijp niet eens meer verlangde - Ik moest deze gezel dankbaar zijn. Hij had mij de kracht gegeven naar Tschong King te gaan 〈- toen〉 /terwijl/ mijn geestelijke wil nu en dan bezweek = En, kon ik hem nu afdanken? Neen deze niet. □ Wel bleef het 〈- b〉gevaar bestaan dat hij de overhand kon krijgen. Nu wat dan nog? In het sneeuwland - of daarachter zou hij die behoeften 〈- toch〉 naar zatheid toch niet kunnen vervullen, en genoeg van mij krijgen en heengaan of afsterven, of zich er bij neerleggen en wie weet mij weer sterken in een bestaan dat aan de ijle substantie van 〈- de〉 〈+ mijn〉 geest weer te groote eischen stelde. □ Want dit wist ik - ik kon een zuivere geest worden maar nooit een die | |
[pagina 280]
| |
〈- tegelijk〉 op de aarde troont en er over heerscht en tegelijk boven de wolken van t bestaan uitkomt en overgaat in de verheven sfe[e]ren. Ik kon leven in beide beurtelings[ch]. sneller en sneller overgaand als een ruhmkorff[f] 〈- x〉vonk misschien met de intermittentie van minder dan een duizendste seconde. Ga naar margenoot+En misschien zou ik na talloos overspringen in een van beide blijven, steeds verwant en 〈- vo〉 niet vrij van heimwee naar de andere. □ Tenzij -- dat verre land mij nie[u]we krachten toevoerde. 〈- Maar -〉 Ik ging voort 〈- en〉 kwam nu en dan nog een verlaten huis tegen -- ook in een omtrek van 50 mijl zelfs op de hooggelegen hellingen waren de bewoners, na de explosie en de inundatie gevlucht〈-, maar〉 en de beesten van enkele verstrooide kudden. Verder scheen dit deel van de aarde al zoo leeg. als het in de komende tijden overal zijn zal. Maar ik wist dat dit [lees: ik] niet blijven zou, 〈- ik〉 niets noodde mij ook te blijven - De 〈- laustch e〉 lautsche ging voort en de gezel achter mij scheen mij aan te drijven tot meerdere spoed. Het kon hem hier ook moeilijk bevallen - Maar wist hij wat hij tegemoet ging? 〈- Miss〉 Bijna berouwde ik het dat er niet een klein deel tenminste van Tschong King nog bestond - zoodat hij onderkomen kon vinden. □ Maar neen - ik hoopte toch dat hij mij zou blijven volgen. □ Had ik soms nog een geheime gedachte - dat ik eens - misschien heelemaal in hem zou 〈-v〉 willen vluchten? De zon stond nu naast de top van 〈- D〉de Dap-Sang - de lau tsche ging over de steenen 〈- als een〉 die ik van hier niet kon zien als een zwarte stip. En ik huiverde in de grauwe pij, en voelde mij ondanks de schatten van de vrijgeleiden die ik in mijn zak droeg arm, en ondanks de gebeurtenissen die achter mij lagen leeg. ondanks de vaste wil er te komen toch wegverloren en verlaten -Ga naar voetnoot8 | |
CommentaarWanneer we deze tekst vergelijken met wat ervan geworden is in de roman, valt vooral de zoveel bredere opzet op van dit fragment. Van blad [1] tot en met blad 3 is niet meer overgebleven dan de eerste zeven regels uit de ‘Epiloog’ (Verzamelde Werken, VI, blz. 211); blad 4 tot en met 7 vinden we terug in regel 8 tot en met 30. Belangrijk is ook dat Slauerhoff hier kennelijk nog niet heeft overwogen zijn roman met een ‘Epiloog’ af te sluiten. Boven het fragment staat Hoofdstuk --. Het nummer is niet aangegeven, wat wel betekent dat de voorafgaande hoofdstukken nog niet precies vaststonden en nog niet waren uitgeschreven. Alles wijst erop dat Slauerhoff hier begonnen is aan de ‘Tocht naar het binnenland, ideëel’ (zie document B-I, blad [1]) en nog steeds van plan was er een breed uitgewerkte episode van te maken, breder dan nu de ‘Epiloog’. De terugblik naar | |
[pagina 281]
| |
Camerons vroeger leven, waarmee het fragment begint, doet bovendien denken aan het Zesde Hoofdstuk van Het verboden rijk. Misschien heeft het dus in de bedoeling gelegen een soortgelijke tweedeling aan te brengen als in die roman. De eerste vijf hoofdstukken daarvan handelen uitsluitend over Camões, de volgende vier over Cameron en Camões beiden. Gelet op document B-I, kan het Slauerhoffs bedoeling zeer wel zijn geweest deel II van de trilogie uitsluitend over Cameron te laten handelen, en deel III weer over Cameron en Camões beiden. Het onderhavige document zou dan opgezet kunnen zijn als het begin van dat laatste deel, maar dan met deel II in één band verenigd. Dit vermoeden wordt gesteund door een passage die een vooruitwijzing lijkt in te houden naar de algehele vernietiging van de cultuur waarmee de cyclus had moeten eindigen: ‘De streek zou er levendiger uitzien en doodscher zijn dan ooit, de kiem van 't bederf zichtbaar dragend - als industrieele bloei en bloei die geen andere vrucht draagt dan zelfvernietiging.’ (blad 5) Zo gezien, zou dit document ook in de D-groep kunnen worden ondergebracht. We treffen een paar passages aan waarin de symbolische bedoeling van het verhaal wordt onderstreept. Cameron noemt China: ‘ondanks zijn grootheid van bijna Europa toch niet meer dan een kuststrook en aanslibsel van de grootste rivieren op aarde’, en ‘Niet het ware land van het midden’ (blad [1]-2). Op blad 4 worden de avonturen van hem en zijn lotgenoten in Tsjong King metaforisch beschreven, in termen van rondwentelende planeten, ‘tot de totale vernietiging zich over hen ontfermde’. Ook het lot van de stad zelf wordt in dit perspectief gezien, maar tegelijkertijd beschreven in termen van de menselijk existentie: ‘zooals Neptunus of Uranus een van de buitenste planeten zijn, zoo was Tschong King een stad al ver genoeg van de binnenbrand van het menschelijk bestaan afgelegen.’ (blad 4-5) Deze nadruk op de ‘ideële’ betekenis van de tocht is waarschijnlijk met overleg juist op dit punt in het verhaal aangebracht. Opmerkelijk is voorts dat Camerons tocht naar het Land der Sneeuw nog niet wordt beschreven als zich afspelend in zijn geest, in een toestand van bewusteloosheid, of na zijn sterven. Wel zijn er passages die hierop als het ware preluderen: ‘Tot vrij zwevend protoplasma kon ik niet worden. Maar misschien wèl nu ik zoo gereduceerd ben, bijna onzichtbaar en mij zeer snel voortbewegend’ (blad 3). ‘Want dit wist ik - ik kon een zuivere geest worden, maar nooit een die op de aarde troont en er over heerscht en tegelijk boven de wolken van 't bestaan uitkomt en overgaat in de verheven sferen. Ik kon leven in beide beurtelings, sneller en sneller overgaand als een ruhmkorff-vonk misschien met de intermittentie van minder dan een duizendste seconde. En misschien zou ik na talloos overspringen in een van beide blijven, steeds verwant en niet vrij van heimwee naar de andere.’ (blad 6-7) De namen van de personages staan nog niet vast. Kia So wordt hier Kia Su genoemd (blad 4), maar misschien is dit slechts een verschrijving. Belangrijker is dat Wan Tsjen zijn naam nog niet heeft gekregen. Hij wordt hier aangeduid met de lautsche, dat is: de oude meester (blad 4 en 7). Zoals we hebben gezien, zal Slauerhoff de naam Wan Tsjen aan Alexandra David-Neel hebben ontleend (zie de commentaar bij document C-VII). Toch moet Slauerhoff op het moment van schrijven aan dit fragment al Mystiques et magiciens du Thibet hebben gelezen. (De druk van Slauerhoffs exemplaar is van 1932.) | |
[pagina 282]
| |
De eerste regels van blad 6 spreken over ‘een zwevende gang’ van de goeroe, ‘waarin sprongen als golven, die (hem) telkens een groote afstand verder brengen’. We verwijzen hiervoor naar de commentaar bij document C-V, waar de passage over de loung-gom-pa uit het boek van David-Neel (blz. 201 e.v.) wordt geciteerd. Onmiddellijk daarop is er sprake van ‘een metgezel’ van Cameron, die een aspect is van hemzelf, en ‘die het niet eens was met deze tocht’. Deze passage doet wel sterk denken aan David-Neels verhandeling over ‘le double’, geciteerd in de commentaar bij document C-VII (zie blz. 29-30 van haar boek). Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat de open gelaten ruimte in: R. [open ruimte] ging voor mij uit (onder aan blad 5), ingevuld kan worden met behulp van David-Neel. Hooggeplaatste lama's, zo blijkt uit haar boek, worden vaak aangesproken met Rimpotché, door David-Neel in een voetnoot toegelicht met: ‘“Précieux”, un terme très respectueux’ (blz. 145). Deze aanspreekvorm komt ook voor in haar tekst op blz. 294 e.v., geciteerd in de commentaar bij document C-V. Op blad 5 wordt verteld dat Cameron zich allereerst naar de Dapsang begeeft. Dit suggereert dat met de bergtop waarop Cameron in Tsjong King telkens weer het oog richt, aanvankelijk deze berg is bedoeld. In document B-I, blad [2], werd de Dapsang ook al genoemd, als de berg met het klooster waarin Cameron enige tijd zijn intrek neemt. In de ‘Epiloog’ wordt dit verband met Camerons ‘bergtop’ echter niet meer gesuggereerd: ‘Wie op den top van den Dapsang staat (...)’ en ‘Later (...) ontwaart de ziener op den Dapsang (...)’ (Verzamelde Werken, VI, blz. 215). De Dapsang is de op een na hoogste bergtop ter wereld, alleen de Mount Everest is hoger (respectievelijk 8619 en 8880 m). Hij ligt in het Karakoroem-gebergte, aan de noordgrens van Kasjmir. In de documenten en in de roman heeft hij geen geografische, maar een symbolische betekenis. |
|