Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 416] [p. 416] Thibet Achter de dalen, volgestort met puinen Van tempelsteden, waar de kloostertuinen Op richels tusschen rotswand en ravijn Vergroeid en door de zon verlaten zijn; Ver achter steppen, stilstaande moerassen, Onder de graven van vergeten rassen, Rijst 't doodsgebergt'. Geen stroomversnellingen, Geen waterval op steile hellingen, Alleen in beker van graniet gegrepen Een kratermeer, van onder uitgeslepen, Waar 'n levenloos droefgeestig eiland in ligt; Geen beek vloeit, geen riet ruischt, geen vogel schreit, De doodsche stilte heeft zich daar verinnigd Tot tempel van de grootste eenzaamheid. Geen tempelschatten in de rotsspelonken, Geen monniken van heilgen waanzin dronken. De eeredienst der stilte wordt met staren Door kluizenaars gehoed; er is geen boot, vanwaar en Hoe kwamen ze er? Kan de aarde schepslen baren? Verloor een ster dor-levende meteoren? De kraterwanden zijn de eenige kimmen, Bereikbaar slechts als 't meervlak ligt bevroren, Te steil om van beneden te beklimmen. Dan wordt van boven leeftocht neergelaten; Hun afgezanten schuiflen over 't ijs [pagina 417] [p. 417] En keeren met gevulde nap en vaten: In eeuwigheid hun eenige aardsche reis. Vorige Volgende