Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 341] [p. 341] III [pagina 342] [p. 342] Columbus Als een drieëenheid dreef zijn kleine vloot Over het wijde, nooit bevaren water Naar 't land dat hij verwachtte, aldoor later, Maar vast, als aan 't eind van 't bestaan den dood. Hij wist, zonder berichten en bewijzen, Het nieuwe werelddeel te liggen aan Een verre kim, en anders zou 't verrijzen Tijdens zijn naadring, diep uit de' oceaan. Met door geen wrevel aangetast geduld Werd iedren dag de afstand uitgerekend, Op de nog leege kaarten aangeteekend, En geen verwachting door de ruimt' vervuld. Een enkel maal stond zijn gelaat verstoord, Wanneer de kleine Pinta achterbleef En hij des avonds in zijn dagboek schreef: ‘Wind vast, 't volk ontevreê, van land geen spoor.’ Wanneer hij eenzaam zat in de kampanje Kwamen soms oproerkreten doorgedrongen; Hij vreesde dood noch leegte, alleen gedwongen Terug te keeren naar 't gehate Spanje. [pagina 343] [p. 343] Toen eindlijk - op een ijle grijze lijn - Vreemd slank geboomte als met pluimen wuifde, En 't volk na lang bedwongen doodsangst juichte, Stond hij gebukt door diep verborgen pijn. 't Wondend besef van wat hem had gedreven: Niet het begeeren van schatrijke ontdekking, 't Verlangen voort te zeilen steeds; zijn leven Wist hij nu doelloos, eindeloos van strekking. Hij droeg een voorgevoel van ballingschap: Na ongenade een lange kerkerstraf, Bevlekte glorie en gebroken staf, 't Oud hoofd gebannen in een monnikskap; Reeds vastbesloten, in dien eersten stond, Op een klein schip met weinigen te vluchten; Reddend in 't eeuwig wijken van de luchten Een waan van ruim: de wereld is niet rond. Vorige Volgende