Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 199] [p. 199] Rondeel Jonkvrouw, ik kende niet uw staat, Zoo zinsverrukkend als verheven; Wreek u met wroeging die mij slaat Uit alle havens mij gebleven. Hoe kon 'k u schenden in uw staat? Gij zeidet: ‘'t Is u gansch gegeven En enkel bij u veilig; laat 't Nu nooit alleen meer.’ - Metterdaad Ben ik naar verten voortgedreven En gij zijt onbeschermd gebleven, Jonkvrouw, geschaad in uwen staat. Ik ben teruggekeerd: te laat. Waar gij zoo alles hebt gegeven, Heb ik u levensgroot gesmaad; Er bleef geen heul meer van vergeven. Ik ben voorgoed van 't heil verdreven, En gij verlaten in uw staat, Jonkvrouw. Vorige Volgende