Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] Pharao's Minne Bijna verheugde hij zich dat zij jong doodging, Voor allen maagd, een onvermoede vrouw Die in geen nagedachtnis leven zou Van andren, neen, alleen voor zijn vergoding. Tot eeuwigheid wies de eene vluchtge nacht Dat hij haar bevend in zijn armen had. Tot op een nauwe spleet sloot hij de schacht; Er bleef geen toegang over naar den schat, Dan voor zijn geest, die later door de engte In de gedaante van een kleinen valk Bezweven kwam de zware katafalk Waar zij diep in lag, slank, in volle lengte: Bloesemgeblevene, de smalle borst Zwellende onder 't strakgezwachteld gaas; Hij vond altijd tot aan den rand der vaas Het water staan: haar schaduw leed geen dorst. Steeds vlood hij 't praalgraf waar hij lag en heerschte, Door zinrijke muurschildering omschoofd, De zware roode en witte kroon op 't hoofd, Bezeten door 't verlangen naar de teerste, [pagina 170] [p. 170] Zoo koel in heel de heete eeuwigheid Alsof ze een lelie was, in ijs bevroren. Háár graf behield zijn stilte, diep, altijd Dezelfde, en ging haar meer en meer behooren. Vorige Volgende