Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] Ra I Mij volgt het leger van het licht; mijn dagen Gaan rechtstreeks glanzend door den ronden nacht, En naar de hoogte van mijn zonblos vragen Zij hoe te rijzen: hevig of zeer zacht. Ik voer hun reien aan, regeer hun rhythme; Aan 't heffen van mijn hoofd zijn ze onderhevig, En zij vereeuwgen mij - ik ben niet eeuwig, Niet mateloos, een machtiger maat bezit me. Ik ben gebonden op een baan; ik peil Het midden niet, waarom zij is gewonden. Ik weet niet of ik in gesloten ronden Wentel, of één lijn zonder einde naijl. [pagina 162] [p. 162] II Dwars door de nachtwoestijn, overal uitgestrekt, Drijf ik den zuilengang der zonnetijd: Naar voor mijzelf verborgen doel en einde leidt Mijn glans geloovgen, die mijn opgang wekt. Ik weet: voor hen, voor mij, voor hen met mij Gaat eens het Einde als een afgrond open; Maar als ik, omziend, van hun lichte rij 't Begin verdwenen vind, kan ik soms hopen Te bouwen aan de eeuwigheid voorbij. Vorige Volgende