Verzamelde gedichten. Deel 1
(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 155]
| |
Le Passé vivantGa naar eind1Ook 't donker van de lanen gloeide;
Zij gingen als wadend door den poel
Der hitte waarin de zielen schroeiden,
Alleen de vliet stond diep en koel.
Ze zei zacht: ‘Als ik mij ging baden...’
Bevrijding zoekend, vond zij zich weer
Gevangener. Hij kon niet meer laten
Haar zoo te denken, zonder verweer.
Zij waren een langen zomer samen,
Haar gade ver; zij naderden niet.
Hij zag haar 's avonds soms achter ramen
Die zij vertrouwend open liet.
Zij voelden bijna geen verzoeking,
Tot dezen middag hen onweer en regen
Naar een jachtslot dreven, 't afgelegen
Onderkomen van vroegre ontmoeting.
Een oud bureau doorzoekend, vonden
Ze eenige gele oudgeurige brieven,
Die weleer even strenge gelieven
Elkander omzichtig en heimlijk zonden.
| |
[pagina 156]
| |
Het waren weinige: hij stierf vroeg,
Bij een Spaansch dorp in kort gevecht,
Geen omhelzingen, kussen niet genoeg
Om aan te denken met eenig recht.
Zij voelden de dooden in het enge
Vertrek hun rustige liefde verwoesten
En konden zich niet weerhouden, moesten
Hun ongestild verlangen volbrengen.
Hij hoorde haar zich ontkleeden, ruischend,
Liefkoosde in het donker haar leden...
Toen toonde het weerlicht haar onkuisch in 't
Schijnsel van aangewakkerd Verleden. -
Dien avond keerde haar echtgenoot
En lag rechtmatig met haar samen;
Zij voelde in de sponde haar lichaam rood
Branden van verneedring en schaamte,
Zij hief zich, toen slaap zijn oogen sloot
En snikte aan de gesloten ramen.
| |
[pagina 157]
| |
Hij die haar eens maar, haastig behoorde
En het Verleden waren vergaan;
Maar 't was of zij met hem verloor de
Reden van gansch haar vruchtloos bestaan.
|
|