Verzamelde gedichten. Deel 1
(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 146]
| |
Louis XIEen groote vrouw, naakt in verwarde haren,
Kroop voor zijn troon, hij trad haar met den voet.
Zij weende: ‘'t Was mijn schuld, o, word weer goed!’
Hij bleef, al draaiend met zijn poortershoed,
Nadenkend naar zijn spitse knieën staren,
Al momplend: ‘Afstand doe 'k voorgoed, voorgoed.’
Er stonden hoofsche eedlen voor zijn geest,
En schoonen, die zij met een blik bekoorden
Tot overgaaf, hem slechts uit angst behoorden.
Dan zag hij dorpers, door hem opgejaagd,
Aan hooggeroste ridders zich vergrijpen:
Om fiere kelen gore klauwen nijpen.
En, of een zware sneeuw was weggevaagd,
Zijn schoone' aartsvijandGa naar voetnoot1, eindelijk verloren,
Als een geschonden lijk in ijs bevroren.
|
|