Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] Elegie Laat mij nog eens in eenzaamheid bezinnen Op het rampzalig lot van de vriendinnen, Liefde- en leedvol als van weinigen, Die tusschen aarde en hemelmuur zich pijnigen, Verstooten door natuur, menschen en goden Uit hun herinnering; zij waren dood en Voorgoed vergaan als zij niet voortbestonden In mij, het levendigst ter sombre stonde Wanneer de zon in grauwe golven sterft, Haar rood tot in de diepste verten zwerft. Zooals het licht in purper en azuur Gebroken wordt, daarna in nacht gebluscht, Kwamen zij eerst uiteengescheurd tot rust, Zochten een eind, vervreemd van de natuur, Elkaar vijandiger dan zee en vuur. Zij waren tot den steilen rand gekomen Waar liefde en dood in duister samenstroomen, Waanzin verraderlijk als rukwind vlaagt, Het uiterst van liefkoozing was gewaagd. Daar zijn ze in 't meer gedaald dat elk verdelgt Die al te lang in zijn geheimen zwelgt; Ook 't laaiendst levensvuur tot asch verteert, Tot niets doet keeren, - zij zijn ongedeerd Ontstegen, voortgedoold langs de oeverrotsen, Doodsbleek en wankelend, maar met het trotsche [pagina 129] [p. 129] Van schepen, doodsbedreigd, die nog een wijle Den ondergang weerstaan, met volle zeilen. De storm wrong de gewaden om haar leden; Zij schrijden op de steilten, waar beneden Spelonken, diep door 't golf geweld gedolven, Aldoor weergalmen van den dood der golven, Alsof ze een uitweg door hun wanhoop zochten En deze' op steilte en wervelwind bevochten. Waar 't einde van de wereld haar weerhield, Zijn ze op een smalle rotskaap neergeknield; Zij die de zachtste was heeft smeekende armen Geheven om herroeping, om erbarmen. Zij dorst niet opzien, kreunde slechts: ‘Niet dood...’ En bracht haar borst verteederd aan den schoot Der grootste, die haar woest heeft losgescheurd En haar voorover naar den rand gesleurd. Traag breidde 't bloed zijn stroom over de blanke Schouders en borst, tot op de breede flanken. De wreede liefste weende om de wonde Die ze toch weer voor 't einde heeft verbonden, Daar liefde in pijniging hervonden wordt - En in omhelzing zijn zij neergestort. [pagina 130] [p. 130] Aphrodite werd uit diep schuim geboren. Nu ging 't door haar gemarteld paar verloren In plotsling opslaand, snel verdwenen schuim: Afscheid aan 't star en onbewogen ruim. Zij zijn, door heur omstrengeld haar omwonden, Ineens gezonken, zacht aaneen gebonden In een omhelzing door den dood bestendigd; Door geen onmooglijkheden meer gepijnigd, Vrij zwevend en vereenigd in één lot, Zalig verdronken, diepgelegen grot Op een zacht stroomgeleide ingedreven. Sindsdien heeft zich de zee zoover geheven Dat de ingang onder de oppervlakte daalde, En 't diep geheim beveiligd van het praalbed Waarover de aarde zich bewondrend bukt Met zacht smaragdgewelf; de zee verrukt Zich in de houdingen der slanke lijven, Die nu vol eeuwig welbehagen drijven... Zoo vieren aarde en zee en zij de zachte Donkre verzoening van vijandge machten. Vorige Volgende