Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Het Kanonnenlied Zooals gij 't mij nog steeds kunt aanzien, Kwam ik door roof en moord tot aanzien; Mijn rijkdom klom tot 7½ ton; Maar 'k eindigde aan de galg te Galveston. Daar hing ik jaren lang te benglen Onder den kreeftskeerkring, meestal in de zon. Ik werd al zwart, toen hielp me een blanke engel, Die het niet langer aanzien kon. Maar voor den hemel ging 't niet glad; De engel die mij niet vergat Werd daadlijk zelf daarvoor verdoemd. Nu word 'k gekielhaald in de hel, Driemaal per dag, door gloeiend fel Koolteer. Ai mij, dat schroeit verdoemd! Dus allen hier aanwezig, bidt Voor de arme ziel van kaptein Kidd. Hij heeft 't op de' ouwen dag te kwaad. Ieder die voor piraten voelt Ga in gebed, want dit slechts koelt Een geest op Godes toorn gebraad. Uit dankbaarheid zal 'k u vermaken Twee nuttige en aangename zaken, Maar waar de schat ligt zeg ik niet. [pagina 103] [p. 103] Rijkdom verkrijgt men slechts door ijver. Stal ik mijn leven lang niet nijver? De avond valt 's winters lang: ontcijfer Dan 't document dat ik naliet. Een papegaai dien 'k op mocht kweeken Tot eerzaam vloeken (niet tot spreken, Want wie niet spreekt, vertelt geen kwaad) - Hij heeft het beste deel gekozen: Daar zit hij al met Kate te koozen, 'k Betrapte hem meer op heeterdaad. Ten tweede dan dit bronzen wonder: Het rolt met meer rumoer dan donder En het slaat in op elk niveau. Een roofschip kon niet varen zonder Dien bondgenoot, den achttienponder En achterlader à pivot. 'n Piraat met dit stuk op het dek Wordt slechts veroordeeld bij verstek En is tot elk gevecht bekwaam. Dus brengt voor mij een zielemis die Besta uit 7 liter whisky, En smijt dan de bokaal uit 't raam; Daarmee verlicht gij mij onnoemlijk, [pagina 104] [p. 104] Ik rooster niet meer zoo verdoemlijk, En met kanonsalvo benoem ik U hier op aarde tot mijn erfgenaam. Vorige Volgende