Soleares(1935)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] ¶ Saudades Het Doode Macao De stad rust rondom een gebogen gracht Waarvan de overzijde in zee verzonk: De trotsche vloot die schatten heeft gebracht, Nu overvaren door een schaamle jonk. Het water, waar geen schip meer wenden zal, Werd vlak gestreken door een doode eb, Eeuwig edict sloot stilte met verval En weeft een machtig, schoon onzichtbaar web. De holle straten die nog namen dragen Van jezuïeten en conquistadors, Laten het eindloos leeg verloop der dagen Tusschen hun onbewoonde huizen door. Des avonds valt de schemer scherp en snel En laat het licht de stad weer aan haar lot Over - door 't duister, van de citadel, Valt, als een snik, het doffe avondschot. [pagina 19] [p. 19] En vrouwen, overdag onzichtbaar levend, Heur vormen nog verhullend in de sjaal, Gaan door het duister, daadlijk weer verevend, Neerknielen in de holle kathedraal. En vrouwen komen uit de nauwe stegen De Praia over, aan de lage wering Stilstaand en wachten, zonder te bewegen En 't zelf te weten, weerloos een bezwering. Verwrongen boomen vragen aan den wind Waarom de zee klaagt aan de steenen ronde, De stad met holle vensters staart zich blind En wrokt om oude, nooit gewroken wonden. Een klok slaat knarsend, vèraf - van een toren. De vrouwen keeren weer gedwee naar huis. De Praia gaat op de lichtgrens verloren, Zwart voor de maan staat scherp het Miguelskruis. En Azië's oudste kustlicht, ver daarboven: Guya, zendt weer zijn stralen in den nacht, Trouw als de heilige die niet meer verwacht Maar verder schijnt, voor hen die nog gelooven. Vorige Volgende