Soleares(1935)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Eenzame Rit Eenzaam reed ik over de verbrande heide Waar de puinen der hoeven nog rookten En de schimmen van dooden nog spookten. Verschrikt sprong mijn paard soms terzijde. Eindlijk stieten we op twee huizen, toen een pueblo Waar men brood en olijven kon koopen En de lucht uit een kookplaats deed hopen Op een avondmaal van puchero. 'k Zat niet eenzaam in de avondstonde Men kan met quichoa's niet praten, Maar de samengezogen maté Vormde een heet verbond onzer monden. Maar dit duurde tot 't donker; dan waren Ze als schaduwen weggeslopen Om, hurkende achter hooihopen, Als doodmoede beesten te slapen, En niet om de vrouw op te sporen Die mij in haar armen kon warmen En dat stootgebed van de armen: ‘Heb mij lief’, al was 't huich'lend, verhoeren. [pagina 6] [p. 6] Larrios, Dolores, Chiara, Die voor eeuwig bij mij zoudt blijven, Kom! 'k Heb behoefte aan Uw lijven Méér dan een vervloekte aan Maria. Geen blank lijf biedt zich in 't duister aan; Wel is 't of de geest der pampa's spot - Door wolkfloersen puilt de valsche maan - Met den man die dwaalt vecht tegen 't lot. Vorige Volgende