Serenade(1938)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Cythaera Heur liefde wist den dood te overvleuglen; De Lethe stroomde haar toe met welkomstbloesems Van golfjes, schuimend langs haar ongeduld. Aan de overzijde toonden al de heuvlen Mollige contouren - evenals haar boezems, Blank blootgesteld of half in waas verhuld. Geland op 't eiland der liefkoozing speelden Ze 't eeuwig treurspel voort in pastoralen, 't Koor of de beurtzang van haar liefde kweelden Door nachtegalen benijde koralen; Dolzinnig doorsprongen ze, dronken van weelde, De webben der afgedane moralen. Ze zochten, welbewust nu, 't prikkelend contrast: De prille maagden, blanker dan albast, Doken in donkerroode rozenbedden, Brunetten omhelsden in helkristallen wedden. Maar eindelijk was alle drift verbrast En in geen roes haar vreugde meer te redden. [pagina 22] [p. 22] Geen slanke gondels meer, maar plompe pramen Wachtten haar op aan 't morsig veer der Styx. 't Was of ineens haar weelden afscheid namen, Doodstil, en onwellevend, zonder knicks. Ritslingen werden welluidende namen, Een vale schim iedre lieftallige dame. Welke was deze? En die? Ach, allen nu X! Vorige Volgende