| |
| |
| |
X
In Sombrerete, hoe afgelegen en arm het is, staat toch een kerk. Sedert jaren al wordt er geen dienst meer verricht, geen mis meer gelezen. Door de ligging tusschen de moerassen was het dorp zeer ongezond; de anopheles, in de omtrek verdwenen, had daar zijn laatste toevlucht, evenals nu de revolutionairen. De bevolking is doorgeziekt; met een reuzenmilt in de gezwollen maar leege buik, op magere stokken van beenen, met dikke knoesten van gewrichten, halen ze toch een vrij hooge leeftijd. De pastoors, altijd jonge, die erheen werden gestuurd, door de onvoldoende voeding op de seminaria nog zwak, stierven allen kort na aankomst, totdat ieder weigerde erheen te gaan. Een oude losbandige was er een tijd geweest, maar geen prooien voor zijn gading vindend, had hij zich doodgedronken. Al drie jaar stond de kerk in onbruik, men werd geboren en stierf, ook zonder sacramenten.
Tarabana had een van de eerste dagen er toch eens willen preeken, maar spoedig van dit voornemen afgezien. Toen het roestige slot met moeite was geopend, viel de deur in elkaar en uilen en haviken vlogen naar buiten. Maar de vleermuizen bleven in het
| |
| |
altijd nog meer dan half donker. De vensters werden ingeslagen, maar de lucht van een driejarige laag vogeluitwerpselen op de vloer bleef er overheerschen; daar kon men met wierook niet tegen op. De kerk was misschien een goede guanogroeve geworden, maar was ongeschikt voor een dienst. De vleermuizen wapperden de kaarsen, die men hier werkelijk ook als verlichting noodig had, uit; de preekstoel, een ton op een paal waarnaast een ladder was gezet, bleek jonge broedsels te bevatten. De heiligenbeelden waren onkenbare klompen. En het groote zwarte kruis tegen de muur was leeg. De Christus hing nu denkelijk in een kapel aan de kant van de weg in zon en regen en wind of in een afgelegen hoeve.
Misschien heeft dat leege zwarte kruis Tarabana op zijn noodlottig wreedaardig plan gebracht. En dan is hij niet heelemaal schuld, evenmin als Judas en Pilatus. Als er in Sombrerete een helder, zonnig kerkje had gestaan, wie weet, dan was het misschien anders geloopen. Eerst viel niemand hem bij, maar toen het er op aankwam hield ook niemand hem tegen.
Na de nachtelijke vlucht was er onder de Indianen maar één roep: de verrader, de
| |
| |
enganador. De hut waarin hij was opgesloten werd omringd en gesteenigd. Maar enkelen verwachtten nog, dat hij een wonder zou verrichten.
Tarabana wilde een proces in groote stijl voor het volk, maar de anderen hielden het tegen. Zij waren zelf immers medeschuldig, al tijden geleden hadden ze den vidriero af moeten schaffen.
En petit comité kon alles wel worden besproken. Toen bepleitte Tarabana dan de kruisiging. Dit had vele voordeelen. Ten eerste was men hem radicaal kwijt. Ten tweede gaf men de beweging een relief, dat altijd later nog wel eens te pas kon komen. Men kon dan op het gunstige moment met openbaringen voor den dag komen, door Tarabana bewerkt en door den enganador niet tegengesproken. Ten derde gaf het voor het oogenblik sensatie en stimulans. De hanengevechten waren afgeschaft, noodgedwongen, want de vechthanen waren ook opgegeten in de eerste dagen van overbevolking en hongersnood; het volk moest afleiding hebben; als men zoo bleef zitten was het in drie dagen gedaan. Ten vierde kon men, als men werd gevangen genomen, volhouden, dat men zelf den hoofdaanstichter al had geëxecuteerd.
| |
| |
Escuatla was er vierkant tegen, bestreed de motiveering, zei dat men den armen donder toch maar liever had moeten laten loopen, want dat men er nu toch eigenlijk leelijk mee in zijn maag zat.
Maar de anderen waren er voor, alleen niet zoo vurig als Tarabana, en men moest hem toch kwijt en het volk wilde wraak. Tarabana wierp het venster open en riep - het was middag en de meesten liepen op het plein in de zon te wandelen -: ‘El enganador, a la muerte!’
En als een massale echo schalde het: ‘El enganador, a la muerte!’
Ja, het volk wilde het. Escuatla besteeg zijn paard en ging een rit doen in de omtrek. Hij kauwde op een sigaar en mompelde: hij heeft het zelf gewild, het is zijn eigen schuld. En tweemaal raakte zijn paard bijna in het moeras naast de weg.
Tarabana ondertusschen liet alle tequilla uitdeelen die hij maar te pakken kon krijgen en, toen de bende genoeg was verhit, de deur van de hut openmaken. Meteen vloog El vidriero eruit: zij daarbinnen opeengestuwd waren blij wat ruimte te krijgen. Zij werden trouwens onmiddellijk daarop vrijgelaten en waren de ijverigste schreeuwers van El enganador, a la muerte.
| |
| |
De kerk werd nog voller dan de gevangenishut was geweest. Alles wat kon drong binnen; er bleef nauwelijks genoeg ruimte voor het kruis over. Ook was het bijna donker in de kerk, zooveel stonden voor de ramen. El vidriero had eerst alles wezenloos laten begaan; toen de eerste spijker door zijn hand werd geslagen begon hij pas te schreeuwen, steeds weer op dezelfde toon: ‘Ik ben de Christus niet, ik ben de Christus niet!’
Dit was hartverscheurend, de Indianen die hem hadden opgetild, lieten hem weer los, zoodat hij weer op de grond kwam. Alleen zijn eene hand bleef daarboven vastgespijkerd, zoodat hij op zijn teenen moest blijven staan.
‘Verlos mij, ik ben de Verlosser niet.’
Allen zagen naar Tarabana die vooraan stond met de grootste hamer in de hand. Het was doodstil in de kerk, op het kreunen na van den vidriero, het hijgen van de menigte, het fladderen van de vleermuizen boven hun hoofden.
‘Ja,’ zei Tarabana langgerekt, ‘dat had je dan wel eens eerder kunnen zeggen. Je hebt ons van alles beloofd, ons aan het lijntje gehouden en nu zijn wij allen verloren, vogelvrij.’
‘Ik heb zelf niet gewild, ik heb niets beloofd,
| |
| |
altijd gezegd dat het van de oude goden komen moest en jullie zelf.’
‘Maar je hebt ook nooit tegengesproken. We zitten nu in de verdrukking. En dit is nog de eenige manier waarop je wat voor ons kunt zijn. Maar omdat je eigenlijk geen echte verlosser was, zullen we je ook maar voor de helft kruisigen. Misschien kom je er nog levend af.’
Een luid gejuich begroette deze oplossing. De preekstoelton werd van de paal genomen en omgekeerd onder het kruis neergezet. Daar kon hij met zijn eene voet op staan. De andere werd ook aangespijkerd. De andere hand werd nog vastgebonden. Eenigen, die het nog niet mooi genoeg vonden, spijkerden nog eenige vleermuizen aan de wand er om heen. De meesten bleven nog een tijdje toezien, maar langzamerhand liep de kerk leeg. Alleen Tarabana zat nog lang met enkele anderen in de eenige koorbank naar het kruis te staren, met een trek van voldoening op zijn anders altijd zoo wrevelig gelaat, alsof hij juist na lang zwoegen en worstelen eindelijk een meesterwerk had beëindigd. De vidriero verloor niet veel bloed, maar geraakte al spoedig bewusteloos. Toen was de aardigheid eraf. Zijn getrouwen vroegen wat er verder gebeuren moest.
| |
| |
‘Ik weet het nog niet. Het beste lijkt mij, dat we naar Texas of Virginia gaan en daar een nieuwe secte stichten. Daar schijnt altijd wel liefhebberij voor te zijn. En we weten nu tenminste hoe het niet moet.’
Met medeneming van de kas en eenige kostbare voorwerpen trokken Tarabana en de zijnen naar het Noorden.
Toen Escuatla van zijn lange wandelrit terugkwam vond hij Sombrerete leeg en verlaten, bijna geheel ontvolkt. Hij had het wel verwacht. De kerk was nu lichter dan overdag, het maanlicht gleed naar binnen. Hij liet El vidriero afnemen, wat niet moeilijk was, en hem tusschen twee paarden in op een draagbaar naar zijn landgoed vervoeren. Onderweg had hij meermalen lust hem maar te laten liggen; wat moest hij met hem beginnen, niets dan last kon hij met hem krijgen. Telkens nam hij hem toch maar weer mee. Na vier dagen - men moest langzaam gaan - kwam men aan. Zijn huis stond in een dicht woud van waspalmen, slank en grijs als Grieksche zuilen onder een dicht loof. Het was er doodstil, alleen de arauca's schreeuwden bij aankomst. Het personeel stond in de uniformen van de lijfwacht gekleed, in de smalle laan te wachten.
| |
| |
Escuatla zoowel als de vidriero wisten, dat ze hier hun verder leven moesten slijten. Escuatla sprak niet meer tot hem, zeer weinig tot de anderen, veel in zichzelf.
Hij kreeg werk in de suikermolen, dat kon hij doen met de eene ongedeerde hand. De andere was door de wonden en de ontstelling daarna tot een verminkte vuist gebald. Hij hoefde alleen maar de stengels riet tusschen twee rechtopstaande cylinders in te steken, die met ruwe tandraderen in elkaar draaiden, waarvan de een van boven om een as gedraaid wordt door een in de rondte loopend paard. Het sap werd in een bak eronder opgevangen, waaronder een vuur steeds brandde, en door een buis over een ketel, die steeds met koud water werd bijgevuld, waar de damp op condenseerde en neerdrupte in een kleinere bak. Een oude Indiaansche onderhield het vuur en vulde de ketel bij onder het rooken van dikke sigaren.
Zoo was toch zijn wensch weer in vervulling, een werk te hebben dat geen werk was, waarbij hij vrij kon mijmeren. Maar na al het gebeurde in en om Guadalajara en in Sombrerete bleef hij liever gedachtenloos.
Hij moest ook nog het paard in draf houden, maar 's middags viel hij meestal in slaap.
| |
| |
Dan stond het paard stil en het sap stolde in de bak. Maar Escuatla vergaf hem.
Jaren lang stonden nog paarden klaar voor Escuatla en liepen Indianen in havelooze uniformen met geweer rond, maar men liet hem ongemoeid, wat hem in het geheim teleurstelde.
Wel kwamen nu en dan vreemdelingen den Verlosser, die de kruisiging had overleefd, bezoeken, die op zijn bankje bij de suikermolen zat, een deken om zich heen - hij had het altijd koud - een strooien hoed diep over het hoofd, zoodat zijn oogen nooit te zien waren. Dan gaf hij een pakje kruiden met de gezonde hand en zijn zegen met de gewonde en werd samen met de bezoekers soms gefotografeerd.
Wachten de Indianen nog op een nieuwen, sterkeren verlosser? Bij elke nieuwe presidentskeuze roepen zij nog vivo en krijgen een maaltijd en een kruik chica, en dat is toch ook niet te versmaden.
|
|