Een eerlijk zeemansgraf
(1941)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 32]
| |
ZwartbaardStemme: Ay Ay Blackbird.Het leven is geen shilling waard,
Wij wachten niet den dood bedaard
Maar stichten vast een hel op aard.
Ai, ai, Zwartbaard!
Zet een pot met pek te kook,
De luiken dicht, het ruim in rook,
Ai, ai, Zwartbaard!
Vrouwen worden op den tast gevonden.
En zij weten zelf niet wie haar schonden
Als de walm opklaart.
Geen schanddaad is zijn wroeging waard,
Daarom geen marteling gespaard
Leeraart Zwartbaard.
We schieten andren voor op aard,
Wat de hel voor ons bewaart.
Gul is Zwartbaard.
Wie een nieuwe foltring heeft gevonden
Wordt door Zwartbaard in een eereronde
Tot zijn Pair verklaard.
Wij zwoeren, om hem heen geschaard,
De voet op 't Boek, de hand op 't zwaard,
Trouw aan Zwartbaard.
Wat hij doet is welgedaan,
De heer, de schrik van de Oceaan,
Heil U, Zwartbaard!
Negers slaat hij met zijn vuist ten bloede,
Blanken schiet hij neer in blinde woede,
Door hun dood bedaard.
| |
[pagina 33]
| |
Wij rusten, na een lange vaart,
Op 't eylandt van het Zwarte Paard;
't Rijk van Zwartbaard.
Wij slempen in de palmkreek voort,
Den ganschen dag, hij blijft aan boord,
Haat den landaard
Noodigt ons 's nachts uit in zijn kajuit en
Schiet ons onder tafel in de kuiten
Bij een slechte kaart.
Een vrouw met wie hij eenmaal paart,
Blijft daardoor levenslang ontaard,
Trouw aan Zwartbaard.
Hij drukte een blanke non aan 't hart,
Terstond werd zij van zonde zwart,
Zwoer bij Zwartbaard,
Van trappiste is zij nu geworden
Tot een parel der piraten-orde
Onze hulde waard.
Soms braakt de zee een vlam, een vloek,
Dan komt de Satan op bezoek
Bij vriend Zwartbaard.
Wij zien hem niet, maar ruiken hem,
En hooren 't gieren van zijn stem
Waar hij rondwaart.
's Avonds vedelt hij op 't want iets doffers.
Met de laatste doodsangst der slachtoffers
't Schip is fijnbesnaard.
Laatst zijn we in de Allerheilgenbaai,
Hoewel allang de onheilskraai
Om ons heen vloog,
| |
[pagina 34]
| |
In 't centrum van een vloot ontwaakt;
Stomdronken in een drift geraakt
Die ons heenzoog.
Maar wij wisten van ons af te praten
Velen zochten naar hun ledematen,
Zwartbaard had alleen zijn baard gelaten
En hij miste een oog.
Spottend vroeg zijn lievlingsvrouwGa naar voetnoot1
Hoe hij voortaan heeten zou
Zonder zwartbaard,
Kaalkop, éénoog of cycloop?
Zij hield een vat gereed ten doop
Boven Zwartbaard.
Maar de zwaarverminkte bende loeide
Over bloed dat op de dekken vloeide;
‘Dat een afgeschroeide baard wel groeide.
Vooral bij Zwartbaard
Armen, beenen blijven ons ontbreken,
Maar de zwarte vlag wordt nooit gestreken,
Zwartbaard blijft.... Zwartbáard!’
|
|