Dagboekfragmenten 1940-1945
(1954)–T.M. Sjenitzer-van Leening– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |
Ingenieur, reserve-officier, 34 jaar - Noord-Holland
| |
‘Aan de Directie van ....., Amsterdam.
| |
[pagina 327]
| |
ren, dat onze opdrachten ooit klaar komen, zoo realiseer ik mij toch heel goed, dat mijn werk nu ten laste van anderen komt. Dit spijt mij oprecht, en ik verzoek U beleefd, mijn handelwijze te willen billijken onder de overweging, dat ik niet alleen aan werkovernemers moeilijkheden bezorg, maar dat ik zelf moeilijkheden + risico op mij heb genomen, die anderen wel is waar overbodig achten, maar die ik zelf als oorlogsnoodzaak beschouw. Voor een onopvallenden gang van zaken verzoek ik U tevens, een voortgezet ziek zijn (“overspannen zenuwen”) te willen accepteeren mèt salarisdoorbetaling. Ik beloof U hierbij uitdrukkelijk, het salaris over de aldus gemankeerde maanden later te zullen terugbetalen. Aan brenger dezes zal ik verzoeken dezen brief, na lezing ter bestemder plaatse, te vernietigen. Ontvangt U inmiddels de verzekering van mijn buitengewone hoogachting,
J.I. Verbruggen’
Ik hoop dat de fabriek, zonder verder navragen, begrip zal hebben, en dat zij geen maatregelen zullen nemen zoolang zij er niet toe gedwongen zijn. Doktersattest zou ik zoo noodig moeten laten volgen, maar is tot dusverre geen administratieve noodzaak. Men accepteert van oudsher ziektemeldingen op goed vertrouwen. Dat komt nu van pas. Meer dan wat in dezen brief staat, kan ik hun moeilijk zeggen! Ze moesten overigens eens weten, hoezéér ik reeds - wat hun betreft - het militaire standpunt boven het civiele heb laten gelden! Maar ook daar had ik geen keus. Dat was oorlogsplicht. Nog steeds is er geen luchtaanval op onze fabriek gepleegd. Vooral voor onze andere fabriek is dit onbegrijpelijk. Maar wie weet, hoe spoedig. Fokker is gegrepen, over 't IJ heerscht reeds veel paniek. Bij ons aan de kust is er reeds vele malen per dag luchtalarm. Neerkletterende granaatscherven zijn nu iets alledaagsch. Rustig de kinderen naar binnen halen als ze beginnen te schieten, het wordt al weer een gewoonte. Voor gevechten te land ligt ons huis te hoog. Mijn broer maakte een voortreffelijke schuilkelder, ik maak er nu ook een, op het diepste punt in de tuin. Flink diep, met een houten kist in een der zijwanden, voor kleine Annemarie. - Noodig is het misschien niet maar op deze manier heb ik tenminste gedaan wat ik | |
[pagina 328]
| |
kon. Het werkt bovendien psychologisch gunstig. Als er mitrailleurvuur of pag.Ga naar voetnoot*-geschut in actie komt, dan weet Poldi tenminste: als het mij te heet wordt, kan ik mooi duiken in de schuilkelder, dan gaat alles over mij heen. Het is nog niet zoover. Wel nemen de luchtgevechten snel toe. Neervallende vliegtuigen zijn ook geen bijzonderheid meer. Het blijkt nu zeer duidelijk, dat de Geallieerde vliegtuigen moderner zijn, (zij zijn later begonnen met hun reusachtige bewapeningsproductie) - dit geldt zoowel voor de vliegende forten, als voor de lichte bommenwerpers en de jagers. Er vallen meer Duitsche dan Engelsche toestellen. Maar de stemming onder de bevolking bij ons aan de kust wordt nu wel zeer overspannen - terwijl het toch nog niets beteekent in vergelijking met het uitvegen van de Duitsche steden, een taak die de Geallieerde luchtmacht nu met grondige systematiek ten uitvoer brengt. | |
2 Augustus 1943- Het valt niet mee, Poldi en Annemarie achter te laten. Zij bracht me vanmiddag naar de trein; dit vertrek leek opvallend veel op dat van 24 Augustus 1939, nu bijna 4 jaar geleden. Zij is erg moedig, en heeft veel Godsvertrouwen. Ik heb ook haar een ander adres willen verschaffen, maar zij wil niet van huis. Als Zwitsersche spreekt zij voortreffelijk Duitsch, zij zal ze wel te woord staan, als het noodig is. En verder heeft ze in de onmiddellijke omgeving veel goede vrienden, die haar niet in de steek zullen laten. Ik ben zeer dankbaar hiervoor. Toch had ik het juist háár zooveel gemakkelijker gemaakt - althans voor een tijdlang - door toe te geven op 22 Juni.Ga naar voetnoot† Ook dat is mij door talrijke wel meenende vrienden onder de neus gewreven. Maar ik kon niet anders doen dan wat ik op dat moment voor mij zag als den rechten weg. En ik geloof oprecht, dat wij de Goddelijke bescherming meer nabij zijn, wanneer we een riskant lijkende plicht vervullen, dan wanneer we ons uit angst aan deze plicht onttrekken. Poldi heeft eerst, gezien de vele vrienden die anders handelden, in groote onrust verkeerd, wij hebben het verduiveld moeilijk gehad - maar nu gelooft zij toch ook, dat ik voor mij zóó en niet anders moest kiezen. |