Voorwoord
Het hier volgende werk verschijnt op een tijdstip, waarop Indonesië en wat zich daar thans afspeelt, in het middelpunt van de belangstelling staan - heel begrijpelijk, daar het vraagstuk, waarvoor Nederland zich nu ziet gesteld, het moeilijkste en belangrijkste is, dat het de laatste eeuw heeft moeten oplossen.
Bij de onwetendheid, die hier te lande in het algemeen nog heerst met betrekking tot de toestanden en verhoudingen waarin het Indonesische millioenenvolk leeft is elke stem, die ons hieromtrent iets nieuws komt vertellen, zeker het aanhoren waard - maar toch ontlenen deze Indonesische Overpeinzingen niet in de eerste plaats hun waarde aan hun actualiteit.
Het is een klassiek geluid, dat hier tot ons komt, het geluid van den cultuurmens, dat over de gehele wereld onder alle volkeren hetzelfde is en dat ons daarom vertrouwd in de oren klinkt - maar dat ons tegelijk de sfeer en de gedachtenwereld van het Indonesische volk zo nabij brengt, dat de achtergrond van de huidige gebeurtenissen ons begrijpelijk wordt.
Het werk beschrijft de ervaringen en problemen van een jongen Indonesiër, voorman van een democratische volkspartij op Java, de P.N.I. (Pendidikan Nasional Indonesia, hetgeen wil zeggen Nationale Indonesische Scholingspartij). Zoals de naam al aanduidt, had deze partij als eerste doelstelling de opvoeding en scholing der leden - dus géén directe politieke actie, omdat zij die bij de bestaande tegenwerking der regering niet doorvoerbaar achtte. Van het begin van haar bestaan af (1930) onbarmhartig door het gouvernement vervolgd, werd het gehele bestuur in 1934 gevangen genomen en na elf maanden voorarrest, zonder proces, naar Boven-Digoel verbannen.
Behalve de twee bestuursleden, die, zoals men hierachter vindt beschreven, een jaar later als intellectuelen naar een meer ‘passend’ verbanningsoord werden overgebracht, bleven zij allen tot midden 1943 op Digoel. Eerst toen werd, bij de nadering der Japanners, het Digoel-kamp opgeheven en een deel der geïnterneerden mee naar Australië genomen.