| |
Het derde deel.
Van de dankbaarheit.
32 sondag.
86 vraa. Aangesien datwe, uit onse ellendigheit, sonder eenige onse verdienste alleen uit genaade, door Kristus verlost zyn, waarom moetenwe dan noch goede werken doen?
Ant. Daarom dat Kristus, na dat hy ons met syn bloed gekocht, ende vrygemaakt heeft, ons ook door synen heiligen Geest, tot synen eevenbeeld vernieuwt, op datwe ons gansche leeven Gode dankbaarheit voor syne weldaaden bewysen, ende hy door ons gepree- | |
| |
sen werde. Daarna ook dat elk by hem self synes geloofs uit de vruchten verseekert zy, ende dat door onsen godsaaligen wandel onse naasten ook voor Kristus aangewonnen werde.
87 vraa. Konnen dan die niet saalig werden, die in hun godloos, ende ondankbaar leeven voortvaarende, sich tot God niet bekeeren?
Ant. In geenerleije wyse: Want de H. schrift seit, dat geen onkuissche, afgoodendienaar, echtbreeker, dief, gierigaart, dronkaart, lasteraar, noch roover, noch diergelyke Gods ryke erven zal.
| |
33 sondag.
88 vraa. In hoe veel stukken bestaat de waarachtige bekeeringe des menschen?
Ant. In twee stukken, In de afstervinge des ouden, ende in de opstandinge des nieuwen mensches.
89 vraa. Wat is de afstervinge des ouden mensches?
Ant. Het is een hartelik leedweesen, datwe God door onse sonden vertoornt hebben, ende deselve, hoe langer, hoe meer, haaten, ende vlieden.
90 vraa. Wat is de opstandinge des nieuwen mensches?
Ant. Het is een hartelikke vreugd in God, door Kristus, ende lust, ende liefde, om, na Gods wille, in alle goede werken te leeven.
91 vraa. Maar wat zyn goede werken?
Ant. Alleenlik die uit waaren geloove, na Gods wet, hem ter eeren geschieden, ende niet die op ons goeddunken, ofte menschen insettingen gegrondt zyn.
| |
34 sondag.
92 vraa. Hoe luidt de wet des Heeren?
Ant. God sprak alle deese woorden.
| |
| |
| |
Exod. 20. 2. Deut. 5. 6.
Ik ben de Heere, uwe God, die u uit Egiptenland, uit den diensthuise, uitgeleidt hebbe.
| |
Het eerste gebod.
Gy zult geen andre gooden voor myn aangesigt hebben.
| |
Het tweede gebod.
Gy zult u geen gesneeden beeld, noch eenige gelykenisse maaken, [van het geene] dat booven in den heemel is, noch [van het geene] dat onder op der aarde is, noch [van het geene] dat in de waateren, onder de aarde is. Gy zult u voor die niet buigen, noch hun dienen: want ik de Heere, uwe God, ben een yvrig God, die de misdaad der vaaderen besoeke aan de kinderen, aan het derde, ende aan het vierde [lid] der geener dieme haaten, ende doe barmhartigheit aan duisenden der geener, dieme liefhebben, ende myne gebooden onderhouden.
| |
Het derde gebod.
Gy zult den naam des Heeren, uwes Gods, niet ydelik gebruiken: want de Heere zal niet onschuldig houden die synen naam ydelik gebruikt.
| |
Het vierde gebod.
Gedenk des sabbatdags, datge dien heiligt. Ses daagen zultge arbeiden, en al uw werk doen. Maar de seevende dag is de sabbat des Heeren, uwes Gods [Dan] zultge geen werk doen, noch uw soon, noch uwe dochter, [noch] uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is. Want in ses daagen heeft de Heere den heemel, ende de aarde gemaakt, de zee, ende alles wat daar in is, ende hy rustte ten seevenden daage: daarom seegende de Heere den sabbatdag, ende heiligde denselven.
| |
Het vyfde gebod.
Eer uwen vaader, ende uwe moeder, op dat uwe dangen verlengt werden in het land, dat u de Heere, uwe God, geeft.
| |
Het seste gebod.
Gy zult niet doodslaan.
| |
| |
| |
Het seevenste gebod.
Gy zult niet echtbreeken.
| |
Het achtste gebod.
Gy zult niet steelen.
| |
Het neegenste gebod.
Gy zult geen valsche getuigenisse teegen uwen naasten spreeken.
| |
Het tiende gebod.
Gy zult niet begeeren uwes naasten huis: Gy zult niet begeeren uwes naasten wyf, noch synen dienstknecht, noch syne dienstmaagd, noch synen os, noch synen eesel, noch iet dat uwes naasten is.
93 vraa. Hoe werden deese tien gebooden gedeelt?
Ant. In twee taafelen, daar van dat de eerste leert, hoe wy ons teegen God zullen houden: de andere, wat wy onsen naasten schuldig zyn.
94 vraa. Wat gebiedt God in het eerste gebod?
Ant. Dat ik zoo lief, als my myner ziele saaligheit is, alle afgooderye, tooverye, waarsegginge, superstitie, ofte bygeloove, aanroepinge der heiligen, ofte anderer schepselen, myde, ende vliede, ende den eenigen waaren God leere kennen, hem alleen vertrouwe, in alle oodmoedigheit, ende lydsaamheit, my hem alleen onderwerpe, van hem alleen alles goeds verwachte, hem van gantscher harte liefhebbe, vreese, ende eere: alzoo, dat ik eer alle schepselen afga, ende vaaren laate, dan dat ik in het allerminste teegen syne wille doe.
95 vraa. Wat is afgooderye?
Ant. Afgooderye is in de plaatse van den eenigen waaren God, die hem in syn woord geoopenbaart heeft, ofte beneeven den selven iet anders versieren, ofte hebben, daar op de mensch syn vertrouwen set.
| |
| |
| |
35 sondag.
96 vraa. Wat eischt God in het tweede gebod?
Ant. Datwe God in geenerleije wyse afbeelden, noch op geene andere wyse vereeren, dan hy in syn woord bevoolen heeft.
97 vraa. Magmen dan ganschelik geene beelden maaken?
Ant. God kan, noch mag in geenerleije wyse afgebeeldt werden, maar de schepsels, al is 't datse konnen afgebeeldt werden, zoo verbiedt doch God hun beeldenis te maaken, ende te hebben, om die te vereeren, of God daar door te dienen.
98 vraa. Maar zoudemen, in de kerken, de beelden, als boeken der leeken, niet moogen lyden?
Ant. Neen. Want wy moeten niet wyser zyn, dan God, dewelke syne Kristenen, niet door stomme beelden, maar door de leevendige verkondinge syns woords, wil onderweesen hebben.
| |
36 sondag.
99 vraa. Wat wil het derde gebod?
Ant. Datwe niet alleen met vloeken, ofte met valschen eede, maar ook met onnoodig sweeren Gods naam niet lasteren, noch misbruiken, noch ons met ons stilswygen ende toesien, aan zulke schrikkelikke sonden deelachtig maaken Ende, in 't kort geseit, datwe Gods heiligen naam anders niet, dan met vreese, ende eerbiedinge gebruiken, op dat hy van ons recht bekent, aangeroepen, ende in alle onse woorden, ende werken, gepreesen werde.
100 vraa. Is het dan zoo groote sonde Gods naam, met sweeren, ende vloeken, te lasteren, dat God sich ook oover die vertoornt, die zoo veel als hun moogelik is, het vloeken, ende sweeren, niet helpen weeren, ende verbieden?
| |
| |
Ant. Ja het gewisselik. Want daar is geene grootere sonde, noch die God meer
vertoornt, dan de lasteringe syns naams, daarom hy ook deselve met den dood te straffen bevoolen heeft.
| |
37 sondag.
101 vraa. Magmen ook godsaaliglik by Gods naam eenen eed sweeren?
Ant. Ja, als het de ooverheit van hunne onderdaanen, ofte anderssins ook de nood vordert, om trouwe, ende waarheit daar door te bevestigen, ende sulks tot Gods eere, ende des naasten saaligheit. Want sulk een eed sweeren is in Gods woord gegrondt, ende daarom ook van de heiligen in het oude, ende nieuwe testament gebruikt geweest.
102 vraa. Magmen ook by de heiligen, ofte by eenige andere schepselen eenen eed sweeren?
Ant. Neen. Want een rechten eed sweeren is God aanroepen, dat hy, als die alleen het harte kent, der waarheit getuigenisse wille geeven, ende my straffen, indien ik valschelyk sweere, welke eere geenen schepselen toebehoort.
| |
38 sondag.
103 vraa. Wat gebiedt God in het vierde gebod?
Ant. Eerstelik, dat de kerkendienst, ofte het preedikampt, ende de schoolen onderhouden werden. Ende dat ik insonderheit op den sabbat, dat is, op den rustdag, tot Gods gemeinte neerstiglik koome, om Gods woord te hooren, de sakramenten te gebruiken, God, den Heere, oopentlik aan te roepen, ende den armen Kristelikke han dreikinge te doen. Ten anderen, dat ik alle de daagen myns leevens van myne boose werken viere, den Heere, door synen Geest, in my werken laate, ende alzoo den eeuwigen sabbat in dit leeven aanvange.
| |
| |
| |
39 sondag.
104 vraa. Wat wil God in het vyfde gebod?
Ant. Dat ik mynen vaader, ende moeder, ende allen, die oover my gestelt zyn, alle eere, trouwe, ende liefde bewyse en my hunne goede leere, ende straffe, met behoorlikke gehoorsaamheit, onderwerpe, ende ook met hunne swakheit, ende gebreeken geduld hebbe, aangesien het God belieft ons, door hunne hand, te regeeren.
| |
40 sondag.
105 vraa. Wat eischt God in het seste gebod?
Ant. Dat ik mynen naasten, noch met gedachten, noch met woorden, ofte eenig gelaat, veel weiniger metter daad, door myselven, ofte door anderen onteere, haate, quetse, of doode: maar dat ik alle wraakgierigheit aflegge, ook myselven niet quetse, ofte moedwilliglik in eenig gevaar begeeve: daarom ook de ooverigheit het swaard draagt, om den doodslag te weeren.
106 vraa. Maar dit gebod schynt alleenlik van het doodslaan te spreeken?
Ant. God verbiedende den doodslag, leert ons dat hy den wortel des doodslags, als nyd, haat, toorn, ende wraakgierigheit, haat, en sulx alles voor eenen doodslag houdt.
107 vraa. Maar is het genoeg, datwe onsen naasten, alzoo voorseit is, niet dooden?
Ant. Neen. Want Godt verbiedende den nyd, haat, ende toorn, gebiedt datwe onsen naasten liefhebben, als onsselven, ende teegen hem geduld, vreede, sachtmoedigheit, barmhartigheit, ende alle vriendelikheit bewysen, syne schaade, zoo veel als ons moogelik is, afkeeren, ende ook onse vyanden goed doen.
| |
| |
| |
41 sondag.
108 vraa. Wat leert ons het seevenste gebod?
Ant. Dat alle onkuisheit van God vervloekt is, ende datwe daarom deselve van harten vyand zynde, kuisch, ende tuchtiglik leeven moeten, het zy in den heiligen houwelikschen staat, ofte buiten den selven.
109 vraa. Verbiedt God, in dit gebod, niet meer dan echtbreeken, en diergelyke schanden?
Ant. Dewyle ons lyf, ende ziele tempelen des heiligen Geests zyn, zoo wil hy dat wyse beiden suiver, ende heilig bewaaren. Daarom verbiedt hy alle onkuissche daaden, gebaarden, woorden, gedachten, lusten, ende wat den mensch daar toe trekken kan.
| |
42 sondag.
110 vraa. Wat verbiedt God in het achtste gebod?
Ant. God verbiedt niet alleenlik het steelen, ende rooven, 't welke de ooverheit straft, maar hy noemt ook dieverye, alle boose stukken, ende aanslaagen, daarmede wy onses naestens goed gedenken aan ons te brengen, 't zy met geweld, ofte schyn des rechts, als met onrecht gewigt, elle, maate, waare, munte, woeker, of door eenig middel van God verbooden: daar toe ook alle gierigheit, alle misbruik, ende verquistinge syner gaaven.
111 vraa. Maar wat gebiedt God in dit gebod?
Ant. Dat ik myns naasten nut, daar ik kan, ende mag, vordere, met hem alzoo handele, als ik wilde, datmen met my handelde, daar toe ook dat ik trouwelik arbeide, op dat ik den nooddruftigen helpen mag.
| |
43 sondag.
112 vraa. Wat wil het neegenste gebod?
Ant. Dat ik teegen niemand valsche getuigenisse getve, niemand syne woorden verkeere, geen achter- | |
| |
klapper, noch lasteraar zy, niemand lichtelik, en onverhoort oordeele, of helpe verdoemen: maar allerlei liegen, ende bedriegen, als eige werken des duivels, vermyde, 't en zy ik Gods swaare toorne op my laaden wil. Alsmeede, dat ik in 't gerichte, ende alle andere handelingen, de waarheit lief hebbe, oprechtelik spreeke, ende bekenne. Ook myns naastens eere, ende goed gerucht, na myn vermoogen, voorsta, ende vordere.
| |
44 sondag.
113 vraa. Wat eischt het tiende gebod van ons?
Ant. Dat ook de minste lust, ofte gedachte, teegen eenig gebod van God, in onse harten nimmermeer koome, maar datwe tot alle tyden van ganscher harten aller zonden vyand zyn, ende lust tot alle gerechtigheit hebben.
114 vraa. Maar konnen de geene, die tot God bekeert zyn, deese gebooden volkoomentlik houden?
Ant. Neense. Maar ook de allerheiligste, zoo lange als sy in dit leeven zyn, hebben maar een klein beginsel deeser gehoorsaamheit, doch alzoo, datse met een ernstelik voorneemen, niet alleen na sommige, maar na alle Gods gebooden beginnen te leeven.
115 vraa. Waarom laat ons dan God alzoo scherpelik de tien gebooden preediken, zoose doch niemand in dit leeven houden kan?
Ant. Eerstelik, op datwe, ons leeven lang, onsen sondelikken aart, hoe langer, hoe meer, leeren kennen, ende dies te begeeriger zyn de vergeevinge der sonden, ende de gerechtigheit, in Kristus te soeken. Daar naa, datwe, sonder onderlaaten, ons benaarstigen, ende God bidden om de genaade des heiligen Geests, op datwe, langs zoo meer, na Gods eevenbeeld vernieuwt werden, tot datwe tot deese voorgestelde volkoomenheit, na dit leeven, raaken. |
|