Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij2.Als waar myn rug een land tot vruchtgewin,
Zo heeft de ploeg van ploegers haar bereeden,
Zo toogse daar veel lange vooren in,
Ik draage noch haar teikens aan myn leeden.
| |
[pagina 333]
| |
3.Maar God, de Heer, rechtvaardig naa syn aart,
Hieuw 't ploegtouw van dat godloos volk aan stukken,
Zo week al 't schuim nu achterwaarts vervaart,
Wie Zion haat, gaat rood van schaamte bukken.
| |
4.Sy werden als het ongewortelt gras,
Dat, door veel nats, op daaken, uitgesprooten,
Van weinig sons, eer 't uitgetrokken was,
Zo draa verdort, gelyk het had geschooten.
| |
5.Waar meede dat de maaijer syne hand
Niet vullen wou, als hem van geener waarde,
Waar van noch min die kooren, op het land,
Aan garven bindt, iet in syn erm vergaarde.
| |
6.Waarom dan ook, al gaatmen daar voorby,
Nooit iemand seit, zo als wy maaijers eeren,
Dat oover u des Heeren seegen zy,
Wy seegenen u in den naam des Heeren.
|
|