Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij2.Wanneer hun toorn heet teegens ons ontstak,
Doe hadden sy ons leevend ingeslikt,
Doe had de vloed des waaters ons verstikt,
Een bergstroom ging bykans al, met een smak
Langs onse ziel, dies totter dood verschrikt.
| |
3.De moedwil van die stoute waatervloed
Had doe gewis langs onse ziel gegaan.
Men loof den Heer, die ons niet liet verslaan,
Noch aan den tand van dat hoogmoedig bloed
Ten prooije gaf, maar ons het dee ontstaan.
| |
[pagina 327]
| |
4.Myn ziel ontquam 't, als voogels reeds omsnaart,
Uit 's vooglaars strik, de valstrik brak in twee,
En zoo ontquam 't ons gansch geslachte mee.
In 's Heeren naam, die heemel, zee, en aard,
Eer heeft gemaakt, is onse hulp, en vree.
|
|