Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij2.Ik wierd onningt niet banden van de dood,
De helangst vondt , en trof my allerweegen,
| |
[pagina 296]
| |
Ik vond me bang, dies ik bedroeft, verleegen,
Des Heeren naam dus aanriep in myn nood.
| |
3.Och, Heere, red myn ziel uit deese pyn,
De Heer is doch genaadig, en rechtvaardig,
Myn God ontfermt sich onser sulx niet waardig,
De Heer bewaart die recht eenvoudig zyn.
| |
4.Ik teerde weg, was dun, en schier vergaan,
Doch hy behiel my uit die swaarigheeden,
Zo keer, myn ziel, weer tot uw rust, in vreeden,
Want God, de Heer, heeft wel by u gedaan.
| |
5.Gy redde, Heer, myn ziele van den dood,
Myn oogen van getraan, myn voet van stooten,
Dies zal ik, voor uw aansigt, onverdrooten,
Omwandelen, by 's leevens landgenoot.
| |
Pause.
| |
7.De Heere heeft alsins my welgedaan,
Wat zal ik hem nu tot vergelding geeven?
Ik wil verheugt den heilkelk op gaan heeven,
Dan roep ik zoo den naam des Heeren aan.
| |
8.Ik zal den Heer wat ik benaauwt wel eer
Beloofde, nu, by al syn volk, betaalen.
De dood van die godvruchtig naa hem taalen,
Is kostelyk in d'oogen van den Heer.
| |
9.Ik ben uw knecht, ja, Heer, ik ben uw knecht,
Uw dienstmaagds soon. Gy loste myne banden,
| |
[pagina 297]
| |
En ik bely, in 't offren van offranden,
Dies uwen lof, als dankbaar, en oprecht.
| |
10.Ik roep verplicht den naam des Heeren aan,
Wat ik den Heer belooft heb in myn quaalen,
Zal myne ziel geredt nu bly betaalen,
Daar al syn volk, het siende, by zal staan.
| |
11.In 't middelplein van u, Jerusalem,
In 't voorhof van het heilig huis des Heeren,
Zal ik den Heer, met lof, en dank, vereeren,
Gy heilig saad, een ieder loove hem.
|
|