Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 230]
| |
2.Hy redt u uit den strik, en draad,
En 's voogelvangers werken,
Verderft de pest een ganschen staat,
Hy dekt u met syn vlerken.
Gy zult syn vleugels, in gevaar,
Tot uw vertrek, bekoomen,
Syn waarheit is een beukelaar,
En sterk rondas der vroomen.
| |
[pagina 231]
| |
3.Dies zal niet schrikkelyks, by nacht,
Uw hart benaauwt doen weesen,
Gy zult den pyl, Hie onverwacht,
By daage, vliegt, niet vreesen.
De slaande pest, die onverhoedt,
In 't donker, om gaat waaren,
Noch 't woest verderf, dat 's middags woedt,
Zal uw gemoed vervaaren.
| |
4.Al vallen duisend aan uw zy,
Tot u zal 't niet genaaken,
Schoon aan uw rechterhand daarby
Tien duisenden omraaken.
Uw ooge zal slechts, sonder smart,
Aanschouwen hoese sneeven,
En dus aan meenig god loos hart
Vergeldingen sien geeven.
| |
Pause.
| |
6.Want hy beval, van u al lang,
Syn engelen, met schaaren.
In al uw weegen, steeds uw gang
Sorgvuldig te bewaaren.
Die lyfwacht zal, in tyd van nood,
U op de handen draagen,
| |
[pagina 232]
| |
Op dat uw voet sich nergens stoot,
Of ergens steenen laagen.
| |
7.Gy zult op felle leeuwen gaan,
En fier op adders stappen,
Den jongen leeuw, en draak verslaan,
En met uw voeten trappen.
Wyl hy my lief heeft, luidt Gods stem,
Zal ik hem uitkomst geeven,
Hy kent myn naam, dies zal ik hem,
Op hoogten, vry doen leeven.
| |
8.Ik antwoord hem, roept hy my aan,
Dat ik hem by zal woonen,
Ik zal syn ziel van angst ontslaan,
En braaf met eere kroonen.
Ook zal ik haar, in lange rust,
Versaadigen met daagen,
En al myn heil doen sien met lust,
Tot syn volmaakt behaagen.
|
|