Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 221]
| |
Neig tot myn noodgesch rei uw ooren,
En wil het, uit genaa, verhooren.
| |
2.Myn ziel is sat van quaad, op quaad,
Het graf raakt reeds al aan myn leeven,
Men reekent my, als opgeschreeven,
By die men kuilwaarts daalen laat.
Ik sieme, gansch vers wakt van krachten,
Ook als een krachtloos man verachten.
| |
3.Ik schyne van dit leeven vry,
En onder dooden weggedraagen,
Gelyk een lichaam dat verslaagen
In 't graf al ligt, en aan een zy,
Uit uw gedachten ooverleeden,
Door uwe hand blyft afgesneeden.
| |
4.Gy laagt my in een kuil geboeit,
In 't laagste gat, in duistermissen,
In diepten, die de sonne missen.
Uw gramschap leit op my, en gloeit.
Gy hebt, met al uw waater baaren,
My neergedrukt, en doen beswaaren.
| |
5.Gy maakte dat myn maagschappy,
En kennis my van verre schuuwen,
Ik siese schrikkig van my gruuwen,
Tot zulk een afkeer steltge my.
Ik ben beslooten, als met boomen,
En kan uit myn verdriet niet koomen.
| |
[pagina 222]
| |
Pause.
| |
7.Zult gy verrotten op doen staan:
En zullen die uw lof belyden?
Zal iemand sich in 't graf verblyden,
En daar uw goedheit roemen gaan?
Of zalmen in 't verderf der hellen
Uw trouwe waarheit naavertellen?
| |
8.Zal in de duisternis uw hand,
Door wonderdaaden, kenbaar weesen?
Werdt uw gerechtigheit gepreesen
In 't onderaardsch vergeetig land?
Dies schrei ik, Heer, tot u, met reede,
Al vroeg verschynt voor u myn beede.
| |
9.Wat is 't, dat gy myn ziel verstoot?
Wat bergtge my uw aanschyns straalen?
Ik ben bedrukt, en braak, van quaalen,
En zoo veel schokkens, vast myn dood.
Ik draag uw strafs vervaarlikheeden,
Van twyffelmoedigheit bestreeden.
| |
10.Uw barningen gaan oover my,
Uw schrik, op schrik heeft my verslaagen,
Als waater gaf hy, gansche daagen,
Sich rondom my, nooit ben ik vry,
Sy quaamen saamen my bespringen,
En kroonsche wyse dicht omringen.
| |
[pagina 223]
| |
11.Gy deed myn vrind, en metgesel
Seer verre weg van myn ellenden,
Ook zyn myn goede welbekenden,
Waarom ik my te meerder quel,
Als in een duisternis, versteeken,
Ja niemand wil my langer spreeken.
|
|