Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
En, naa uw recht, myn recht verklaaren,
Verlosme door uw groote magt.
O God, gy bron van goedigheit,
Hoor myn geklag, en noodgebeeden,
Neig eens uw ooren tot de reeden,
Die u myn mond, van harten, seit.
| |
2.Want vreemden reesen teegen my,
Met veel geweldenaars gesellen,
Die God niet voor hun oogen stellen,
Elk soekt myn ziel, door schelmery.
Sie, God myn helper quam al aan,
De Heer is onder myne schaaren,
Die, door syn magt, myn ziel bewaaren,
En, als myn steunsels, my doen staan.
| |
3.Hy zal aan 't volk, dat my verspiedt,
Wel haast dit quaad vergelden laaten,
Zo roei het uit, en maak hun staaten,
Op dat uw waarheit blyk, te niet.
Dan zal ik, uit een vry gemoed,
Een willig offer u bereiden,
Uw naam belyden, en verbreiden,
Want die, o Heer, is magtig goed.
| |
[pagina 130]
| |
4.Want die alleen heeft my geredt,
Van alle vrees, en angst ontslaagen,
Zo dat myn oogen vroolik saagen
Hoe gy myn vyand had verplet.
|
|