'Wie schaft er op de woorden?' Over de beschrijving en het beschrijvende bij Stijn Streuvels
(2002)–Tom Sintobin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
InleidingIn 1993 verscheen de opgemerkte studie van Kathryn Smits Een nieuwe kijk op de jonge Streuvels, waarin zij een oproep doet om de focus van de Streuvelsstudie te verruimen: “Wat we dringend nodig hebben zijn objectieve kritische studies over het werk van deze man, dat al te vaak in de schaduw van zijn fascinerende en bijna legendarische persoonlijkheid is komen te staan” (Smits 1993:5). Eenzelfde bekommernis lag ook ten grondslag aan het in 1995 opgerichte Stijn Streuvelsgenootschap. Dat Stijn Streuvels een fascinerend mens was, hoeft allicht geen betoog. De man slaagde er niet alleen in om gedurende zijn 98 jaar lange leven een omvangrijk oeuvre voort te brengen (het Volledig Werk, dat lang niet alle teksten bevat, telt meer dan 6000 bladzijden), hij speelde decennia lang ook een invloedrijke rol in het literaire leven, nu eens als het na te volgen model, dan weer als anti-model. Het is nochtans opmerkelijk dat zelfs de hevigste opponenten hun bewondering voor de auteur nooit helemaal onder stoelen of banken konden steken. In dit proefschrift wil ik ingaan op een gegeven dat doorgaans tot de meest karakteristieke aspecten van zijn oeuvre wordt gerekend en waarom hij beurtelings verguisd en bejubeld werd: de beschrijving. Stijn Streuvels wordt algemeen als een van de grote beschrijvers beschouwd. In recensies, literatuurhandboeken, aan zijn teksten gewijde studies en artikelen duiken de termen ‘beschrijving’, ‘beschrijver’, ‘beschrijven’ frequent op. Nochtans is er nog geen omvattend en systematisch onderzoek verricht naar het hoe en het waarom van dat label. Het voorliggende proefschrift wil een poging ondernemen om die lacune weg te werken. Ik wil bekijken hoe beschrijvingen functioneren binnen de verhalen van Stijn Streuvels; of ze een specifieke functie hebben, welke kenmerken eraan kunnen worden toegeschreven, waar ze bij voorkeur voorkomen, en dergelijke meer. Deze dissertatie valt uiteen in twee boeken. In het eerste boek probeer ik te komen tot een (werk)definitie van het concept ‘beschrijving’. Ik volg daarbij twee invalshoeken. In een eerste luik presenteer ik een aantal denkpistes uit de literaire theorie. Vooreerst komt daarbij de manier aan bod waarop de klassieke retorica met de beschrijving omging. Vervolgens besteed ik de nodige aandacht aan de (structuralistische) voorstellen van theoretici als Philippe Hamon, Jean | |
[pagina 10]
| |
Michel Adam en Mieke Bal, waarbij vooral een artikel van Jean Molino voor de nodige tegenwind zal zorgen. Voorts ga ik in op de inzichten van Seymour Chatman, een Amerikaanse narratoloog die onderzoek verrichtte naar narrativiteit in literatuur en film. Ten slotte reflecteer ik over een aantal opmerkingen van Gérard Genette en Peter Klaus, wat tot gevolg dreigt te hebben dat het onderscheid tussen beschrijving en verhaal, en dus ook de erop gebaseerde onderzoeksvragen die ik daarnet formuleerde, onhoudbaar dreigen te worden. Omdat geen van deze voorstellen mij echt kon voldoen, schakel ik vervolgens over op een andere invalshoek. De vaststelling dat het niet mogelijk zou zijn om beschrijvingen van verhalende passages te onderscheiden, is immers klaarblijkelijk tegenintuïtief. Waarop berust het onderscheid anders dat zo vaak voorkomt in het Streuvelsonderzoek en in de Streuvelskritiek? In het tweede luik van dit boek onderwerp ik deze teksten dan ook aan een gedegen analyse. Ik probeer ook te demonstreren hou oud de erin voorkomende kwesties vaak zijn. Waar dat relevant of interessant lijkt, illustreer ik de voorgestelde kwesties met behulp van de lectuur van (fragmenten van) Streuvelsteksten. Het tweede boek bevat vijf omstandige en nauwgezette lecturen van bekende of minder bekende Streuvelsteksten. Achtereenvolgens lees ik Langs de wegen (1902), Minnehandel (1903), De vlaschaard (1907), De blijde dag (1909) en ‘Het leven en de dood in de ast’ (1926). In het tweede boek valt de klemtoon op typische verhalende teksten. Streuvels' talrijke autobiografische geschriften blijven daarbij buiten beschouwing. Op de laatste tekst na gaat het ook om werk uit Streuvels' beginperiode, de “Eerste (grote) kreatieve periode (1901/1909)” om het met de woorden van Speliers (1968:5) te zeggen. ‘Het leven en de dood in de ast’ zou diezelfde auteur, samen met De teleurgang van den Waterhoek (1926) en enkele novellen, in de “Tweede (grote) kreatieve periode (1926/1930)” (Speliers 1968:5) plaatsen, na en voor een mindere periode dus. De belangrijkste reden voor mijn keuze is het feit dat het hier om teksten gaat die algemeen als de belangrijkste verhalende werken worden beschouwd. Dat ik geen lectuur opneem van enkele andere teksten die daar nochtans voor in aanmerking kwamen, ik denk daarbij aan ‘Lente’ uit Lenteleven (1899) en De teleurgang van den Waterhoek, is toe te schrijven aan het feit dat over die teksten al interpretaties werden gepubliceerd - respectievelijk van de hand van Smits (1993:57-69) en De Geest (1998:15-36) - die vertrekken vanuit een leesmanier die ik tot op zekere hoogte aan de mijne verwant zou willen noemen, en dan ook vergelijkbare resultaten opleveren. Ondanks deze opwerping geef ik toe dat er nog altijd verscheidene teksten uit de boot | |
[pagina 11]
| |
vielen die dat niet hadden mogen doen. Dit bezwaar wordt gedeeltelijk opgevangen door de ruime focus die ik hanteer in het eerste boek, en waarbij ik aandacht besteed aan veelsoortige teksten uit het gehele oeuvre. Ik ben bij dit onderzoek steevast uitgegaan van de teksten zoals die zijn opgenomen in Stijn Streuvels' Volledig Werk, dat tussen 1971 en 1972 in vier delen verscheen. In het eerste boek verwijs ik naar het betreffende deel door het paginanummer te laten voorafgaan door de letters ‘VW’ en een Romeins cijfer tussen I en IV. Mijn keuze voor deze uitgave is aanvechtbaar. Dat is des te meer het geval omdat het hier om een auteur gaat die het belangrijk vond om voortdurend aan zijn teksten te sleutelen en er soms radicale wijzigingen in aanbracht. Bovendien bevat het Volledig Werk, het ene deel al meer dan het andere, nogal wat tikfouten. Dat ik er desondanks toch voor kies, is om praktische redenen. Een eerste voordeel zijn de woordverklaringen onderaan de tekst. Weliswaar zijn ze mijns inziens bij wijlen misleidend of al te zeer interpreterend, maar ze kunnen toch een grote hulp betekenen voor lezers die niet zo vertrouwd zijn met Streuvels' eigenzinnige taal. De eerste drukken van Streuvels' boeken bevatten geen verklarende woordenlijsten; we zullen nog zien dat hieraan een bewuste keus van de auteur ten grondslag lag. Voor wie aan deze woordenlijsten niet genoeg heeft, verwijs ik naar het herhaalde malen herdrukte Westvlaamsch Idioticon van L.L. de Bo en naar het ongepubliceerde Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels van Lemaire. Ten tweede is het Volledig Werk vrij gemakkelijk te vinden; alle delen, behalve het eerste, kunnen trouwens nog besteld worden in de boekhandel. Exemplaren van de eerste drukken van Stijn Streuvels daarentegen zijn door verzamelaars zeer gegeerd en daarnaast ook nog eens vrij schaars. Het enige boek waarvan de eerste druk goed verkrijgbaar is, is De teleurgang van den Waterhoek, dat enkele jaren geleden in een tekstkritische editie werd heruitgegeven bij Manteau. Daarvan heb ik dan ook dankbaar gebruik gemaakt. Ik ontken beslist niet dat het belangrijk is voor de Streuvelsonderzoeker om aan de eerste drukken de nodige aandacht te schenken. Dat een vergelijking van drukken interessante resultaten kan opleveren, mag blijken uit mijn analyse van Minnehandel. Dit is eens te meer een bewijs dat de geannoteerde heruitgave van Streuvels' eerste drukken zeer wenselijk is. Iets dergelijks kan tevens gezegd worden over de drukke briefwisseling die de auteur voerde met Emmanuel De Bom. Zoals ook | |
[pagina 12]
| |
al bleek uit de eerder genoemde studie van Smits zijn deze brieven onder menig opzicht beslist interessant genoeg om te worden uitgegeven.
***
most people don't
know there are
angels whose only
job is to make sure
you don't get too
comfortable, she said.
they know how easy
it is to fall
asleep & miss your
Ik weet niet hoe mijn proefschrift er zou hebben uitgezien zonder een schaar engelen die mij op tijd en stond grondig dooreen schudde. Misschien zou het er niet eens geweest zijn. Mijn dank gaat eerst en vooral uit naar mijn promotor Dirk de Geest, voor zijn enorme steun en onwaarschijnlijke enthousiasme. Hij bleek de zeldzame gave te bezitten om iemand ervan te overtuigen dat de dingen goed opschoten, ook al liep die iemand zelf met het idee rond dat hij hopeloos in die dingen aan het verdwalen was.
Ik bedank voorts mijn collega's van de vakgroep Nederlandse Literatuur en Volkskunde en van het departement Literatuurwetenschap, en alle anderen die ooit bereid waren om te luisteren naar de speculaties van een warrige geest of om delen van zijn productie door te lezen. Zeker An, Bart, Elke, Eveline, Geert, Jan, Joost, Koen, Lieve, Nele en Peter verdienen hier een afzonderlijke vermelding. Stijn leidde mij doorheen het AMVC-labyrint, Mia doorheen dat van de tekstverwerking en langs de onvoorspelbare printer van de derde verdieping, waarvoor mijn oprechte dank. | |
[pagina 13]
| |
Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen was zo vriendelijk om mij de kans te geven vier jaar lang te doen wat ik wou doen. Mevrouw Isa Baert-Lateur gaf mij bereidwillig de toestemming om de briefwisseling van haar vader in te kijken. Paul Thiers bezorgde mij een inventaris van onder meer de Lijsternestbibliotheek, Jozef Van de Maele een bundel artikelen uit de KULAK-bibliotheek, Karel Porteman, Joris Vlasselaers, Piet Couttenier, Piet Thomas en Ortwin de Graef een aantal interessante referenties.
Mijn vriendin, mijn ouders en mijn broer ben ik dankbaar omdat ze er altijd voor mij zijn, mijn vrienden voor hun trouw en moed, en sommigen voor hun kookkunst. Sarah, Jeroen, Liselotte, Mikhael, Goele, Eva, Koenraad, Dominique, Lieve, Yves en de rest: dank je wel!
Ten slotte dank ik al wie ik onderweg verloor of vond. Zij zullen zelf weten waarom. |
|