Woord vooraf
Hierbij betuig ik mijn oprechte dank aan allen die materiaal hebben aangedragen voor dit boek. In de eerste plaats denk ik aan de Limburgers aan de andere oever van de Maas, lic. Robert Celis te Bree en lic. Jos. Vencken te Genk, uit wier manuscripten ik putten kon, voornamelijk voor de sagen der Bokkenrijders.
Ook dank ik Prof. Dr. Gerh. Heilfurth en Dr. Anna Maria Greverus van de Philip-Universität te Marburg, waar ik dagenlang kon zoeken naar bepaalde sagenmotieven in het Zentralarchiv der deutschen Volkserzählung.
Tenslotte mocht ik van Dr. P.J. Meertens, toentertijd secretaris van de dialect- en volkskundecommissie van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, sagen voor latere publikaties overnemen.
Slechts voor Noord-Brabant verscheen, mede met behulp van het materiaal uit de eerste twee volkskundelijsten van bovengenoemde commissie, een vervolg op mijn Noord-Brabantsch Sagenboek in het tijdschrift Eigen Volk in 1938. Het is er nooit van gekomen om voor Limburg een dergelijke publikatie te doen verschijnen.
Tenslotte gaat mijn dank uit naar de velen, die mij zeer verplichtten door mij verhalen te vertellen of voor mij op schrift te zetten.