| |
| |
| |
I.
Door de glazen deuren viel het grijze licht van den Decembermorgen in de kamer, waar Schüler zijn muzieklessen gaf.
Het was een groot en hoog vertrek, wat hol door de spaarzame meubileering, doch die holheid werkte gunstig op de acoustiek.
Op den vloer lag effen bruin linoleum en daarover, onder de eikenhouten tafel, een koeharen karpet in dezelfde tint met een wijnrooden Griekschen rand.
Tegen een der wanden was een planken kast opgeslagen, steeds proppensvol geladen met muziek; twee rood-sitsen gordijnen, met ringetjes bevestigd aan een ijzeren roe, konden den inhoud voor het oog verbergen.
Dit laatste deden ze nooit, hetzij dat Schüler te dikwijls in dien chaos moest zoeken, en het te omslachtig zou zijn ze dan telkens open en dicht te schuiven, hetzij dat hij opzettelijk die rommelige
| |
| |
massa van ongelijke stapels, waar overal gescheurde vellen bij hingen, ten toon wilde stellen als symbool van zijn artistieke nonchalance.
Voor de rechtertuindeur stond een rooktafeltje; de linker was vrij, maar de groote vleugel, schuin gezet tegen den hoek van de kamer, sprong daar ver naar voren, zòòver, dat het volle licht van buiten steeds op den lezenaar viel.
Boven den vleugel hing een portret van Beethoven, uit het licht, tegen den buitenmuur; een photogravure in zwarte lijst was het, die den meester voorstelde in een van zijn sombere, onvriendelijke buien.
De dikke lippen schenen toornig gezwollen, de wenkbrauwen waren gefronst, de oogen staarden met een uitdrukking van verachting en misnoegen naar den wand schuin daar tegenover, waar in een glanzend gouden lijst het portret in olieverf van Schüler zelf prijkte, hem door zijn vrienden en vereerders aangeboden bij een of ander jubileum. Een stoffige lauwerkrans hing er om met verbleekte paarse linten.
Boven den schoorsteen was een spiegel; op dien schoorsteen stond een bronzen pendule, een lier tokkelende Orpheus voorstellend, geflankeerd door candelabres zonder kaarsen; voorwerpen, die blijkens een zilveren plaatje met inscriptie, onder Orpheus' sandalen bevestigd, eveneens op zekeren datum aan
| |
| |
den ‘Hooggeachten Directeur der Zangvereeniging Kunstmin’ waren aangeboden.
In het open haardje knetterde een lustig houtvuur.
Schüler zat aan den vleugel.
Hij was een man van circa veertig jaar, tamelijk gezet met een dik, pafbleek, gladgeschoren gezicht en lang blauwzwart haar, dat naar achter gekamd, stond op den kraag van zijn fluweelen colbert en daar even òm-golfde.
Hij droeg een liggend boord, dat zijn dikken witten hals ver bloot liet; over het even zichtbare front zwierde een Byron-das van zwart gaas.
Zijn opvallend kleine, wasbleeke handen grepen met makkelijke zekerheid in de toetsen.
Hij accompagneerde.
Mevrouw Conradi zong.
Ze was een rijzige, forschgebouwde vrouw; het goudblonde haar lag in een weelde van zware vlechten en sierlijke, licht sprenkelende krulletjes om het fijngevormde hoofd, dat alleen wat te klein was voor die groote torse.
De fijne oortjes waren als rozeroode schelpen; in het zuiver ovale gelaat stonden de groote grijze oogen, die wonderlijk wild en schril keken, nu ze zong.
De mond was 'n beetje kinderachtig klein, popperig, maar 't was alles nog jeugdig frisch, de vochte roode lippen, de witte tanden, het sierlijk licht gebogen neusje.
| |
| |
De stem schalde hoog en wat krijschend door de kamer, de melodie steeg, ze opende haar mond wijder, kneep even de oogen dicht... dan snerpte het eensklaps valsch tegen de begeleiding in.
Schüler hield op.
‘Nee, nee... nog eens die fis... dat was niet heelemaal zuiver.’
Zijn gezicht was even pijnlijk vertrokken geweest, maar nu glimlachte hij weer.
‘Hoor, zoo... g - c - fis... g - c - fis.’
Hij zong het zelf met zijn week tenorgeluid.
‘Ja... 't is 'n lastige interval... 't ligt niet in 't gehoor... nog eens... begint u maar bij: “Und er sprach...” Valt u maar in...’
Hij begon eenige maten vroeger, gaf de beginnoot aan.
Mevrouw Conradi's stem schalde opnieuw.
Weer trok er iets pijnlijks om Schüler's oogen maar hij onderbrak niet meer, begeleidde 't lied ten einde.
‘Zoo... mooi...’ sprak hij dan, den liederbundel op den lezenaar dichtslaande.
Mevrouw Conradi had er een kleur van gekregen.
‘Mooi... maar moeilijk,’ zuchtte ze, haar lippen even drukkend tegen een kanten zakdoekje en dan, half smeekend, half lachend: ‘Maar 't gaat toch heusch al beter hè?’
Hij knikte, stond op van de kruk.
| |
| |
‘Zeker gaat 't beter... alleen, ik mis nog altijd iets in de voordracht.’
Ze had zich naar de tafel gewend, schoof den liederbundel in haar muziekportefeuille.
‘Ik gaf nu toch geluid genoeg...’ zei ze, 'n tikje pruilend.
Hij lachte, trad op haar toe, zijn kleine zwarte oogen glinsterden.
‘Ja geluid... geluid genoeg, maar... passie! Ik hoor nog maar steeds niet den hartstocht, die die vrouw beheerscht, nu ze haar geliefde ziet naderen; niet waar, het hart klopt onstuimig, de zinnen verwarren... ze strekt haar armen uit... wil hem omvatten, hem kussen... met brandende lippen... dàt zingt ze.’
Mevrouw Conradi's oogen werden even onrustig, dan sloeg ze ze neer voor de zijnen.
‘Dat is ook nog al zoo iets...’ sprak ze met een lachje.
‘En toch kùnt u het...’ vervolgde Schüler die nu vlak bij haar stond, ‘uw gezicht... uw oogen... uw oogen vooral zijn zoo heerlijk expressief; daaraan zie ik ook, dat u 't voelt, terwijl u 't zingt... maar dan...’
Hij lachte, kneep zijn oogen bijna dicht.
‘Dan?’ vroeg ze, 'n beetje verlegen triefelend aan haar portefeuille.
‘Dan komt de vrouwelijke pruderie... en die
| |
| |
houdt de stem terug... is 't niet zoo?’ en hij lachte met korte schokjes van zijn dik hoofd.
Ze bloosde.
‘Nu ja, maar dat spreekt toch ook vanzelf... dergelijke gevoelens schreeuw je niet uit!’
Hij maakte een beweging van schrik sloeg zijn handen in theatrale wanhoop boven zijn hoofd.
‘Schreeuw je niet uit! Schreeuwen... nee... nee... nee...! Maar je kunt het zingen en je moogt het zingen. Juist door de muziek en speciaal door den zang kun je iedere passie heiligen; dat is het groote voorrecht van den muzikalen mensch boven den niet begaafde, dat hij zwelgen mag in ongebreidelden hartstocht, zonder zijn stoffelijk ik te bezoedelen... dat is goden- wellust!’
Ze zag hem nu aan, stak haar hand uit ten afscheid.
‘Maar je blijft toch bij alles mensch,’ sprak ze met 'n glimlach.
Hij hield haar hand even in de zijne, zweeg 'n oogenblik, sprak dan:
‘Daar hoef je toch ook niet bang voor te zijn... om mensch te blijven: 't is welbeschouwd nog de vraag of zuiver menschelijke passie niet grootscher is dan die half-goddelijke, waar ik 't zoo even over had.’
Ze keek nu verwonderd, bijna verschrikt.
‘Maar u bedoelt toch... als je zingt?’
| |
| |
Er lachte iets in zijn oogen, die hij kleintjes toekneep, dan werd hij eensklaps ernstig.
‘Ja, dan òòk...’ sprak hij met op elkaar geklemde tanden.
Op 't zelfde oogenblik liet hij haar hand los.
De kamerdeur was plotseling geopend en op den drempel stond een jong meisje met een vioolkist in de hand.
‘Daar hebben we Non,’ sprak Schüler, wat onnatuurlijk luid, ‘wel Non, is 't nog koud buiten? Betoel betoel koud ja?’ imiteerde hij haar Indisch accent.
Het meisje lachte, met heel even 'n kirrend keelgeluid en 'n leelijke opensplijting van de droge lippen, waarachter veel bleek tandvleesch boven 't zuivere gebit bloot kwam.
De platte neus werd er nog breeder door.
Doch de donkere oogen wonnen er mee, werden van dof eensklaps glanzend met 'n tintelend sterretje in elk.
‘Betoel, betoel koud ja!’ herhaalde ze, quasi verontwaardigd met haar keelstem, ‘zoo zeggen wij in Inje heel niet... u kunt geen Maleisch... u kunt alleen slecht Gollandsch en Mofrikaansch ja! Wat seg u mefrou?’ en ze lachte nu helder op.
Mevrouw Conradi, die haar handschoenen aantrok, glimlachte even wat stroevig, zei dan, lichtelijk corrigeerend:
| |
| |
‘Meneer Schüler plaagt je maar 'n beetje, kun je daar niet tegen, Non?’
‘O ja... best, geef ik niets om... niets!’ antwoordde 't meisje, haar vioolkist losknippend.
Mevrouw Conradi vertrok na een vluchtige buiging voor Schüler, die de kamerdeur voor haar opende, en een hoofdknikje voor Non, die al stemmend met een lachje terugneeg.
‘Goed gestudeerd, Non?’ vroeg Schüler terwijl hij naar 't raam trad en een blik wierp in den ondergesneeuwden tuin.
‘Vreeselijk hard, ja. Ma die zegt, o, dat gezaag van jou, ik krijg hoofdpijn van... Ma 's zoo lastig...’
Schüller mompelde iets onduidelijks, keek nog in den tuin, scheen met zijn gedachten elders.
Non trad met de viool in de hand op den vleugel toe, sloeg een a aan, stemde.
‘Lager die a...’ riep Schüller, zich nu eensklaps omwendend.
‘Nee, het is suiver... hoort u maar!’ protesteerde ze.
‘Wou je 't beter weten dan ik?’ vroeg hij streng. ‘Of hoor je zoo slecht van daag? - Lager die a zeg ik je!’
‘'t Is toch suiver...’ hield ze onwillig vol.
‘Non, als je weer zoo'n koppige bui hebt, geef ik je geen les hoor!’ sprak Schüler op haar toetredend.
| |
| |
Het bloed vloog haar naar 't hoofd en haar oogen fonkelden.
‘Als ik mefrouw Conradi maar was, dan zou u niet spreken van koppig zijn, ja...’
Ze beefde.
‘Pak in die viool... ik geef je geen les,’ beval hij kort, ‘'t is hier geen bewaarschool voor koppige kinders...’
Nog fonkelden haar oogen, maar ze zweeg, wendde zich om, trad toe op den stoel, waar de leege vioolkist stond: daar bleef ze even staan met den rug naar hem toe.
Schüler volgde haar bewegingen met iets loerends in zijn blik.
Non wendde zich eensklaps weer om, kwam naar hem toe: haar oogen lachten nu en haar stem vleide:
‘Ik ben een koppig, dom kind ja, maar ik vraag vergeving, ik zal de a hooger draaien... wilt u mij alstublieft dan les geven?’
Hij greep met beide handen in haar mollige bovenarmen, schudde haar heen en weer, dat haar lichaam telkens het zijne raakte.
‘Nest, dat je bent... voor dezen keer dan nog es... om je mooie oogen!’
Ze sloeg ze neer met een half schuwen, half blijden lach.
Dan liet hij haar los.
Even later begon ze een étude te spelen.
| |
| |
Schüler stond vlak bij haar, was vol aandacht voor haar spel en houding.
Haar lange bruinige vingers, meer slap dan lenig, klommen en daalden over de snaren.
‘Haaksch... die vingers,’ beval hij, toen bij een lastige passage de derde en vierde vinger plat sloegen.
‘Die afstand is soo groot...’ klaagde ze.
‘Zijn dat ook vingers!’ spotte hij. ‘'t Lijkt wel stopverf.’
Non lachte.
't Was waar, ze kon haar vingers draaien en buigen of alle gewrichten gebroken waren; haar duim legde ze zonder inspanning achterover, plat op den pols en de twee bovenste vingerleden kon ze zoover naar achter buigen, dat ze rechthoekig stonden op het onderste lid.
Maar hierdoor ook kwam het wel, dat ze er dikwijls het stuur over kwijt was en er onder 't spelen een wanstaltigheid van onmogelijke standen ontstond.
Schüler verplaatste haar vingers dan met een lachend woord, kneep meteen even in haar hand. Dan kon ze soms plotseling kort rillen, terwijl 'n bloedgolf naar haar hoofd steeg.
Toch had 't dikwijls den schijn of ze 't er om deed.
‘Nee... dat weet je wel... vierde vinger die c,’ riep Schüler.
| |
| |
Hij vatte haar pink aan, plaatste hem haaksch in den gerekten stand, liet dan los. ‘Zoo...’
Hij liep om haar heen.
‘Uitstrijken... heelemaal uitstrijken... onderarm... bovenarm... pols... zoo... nu op, nee ik houd je arm vast... alleen met den pols die zestienden...’
Hij drukte zijn hand zacht in 't weeke vleesch van haar arm.
‘Adoe!...’ riep ze, eensklaps ophoudend en dan bloedrood wordend: ‘He... wat falsch, u knijpt fijntjes...’
‘Nonnie... Nonnie...!’ sprak hij vermanend.
‘Ja... Nonnie Nonnie...’ herhaalde ze. ‘Nonnie Nonnie weet ook wel, waar Apram de mosterd haalt, ja... als u soo aan m'n handen triefelt en aan mijn arm, dan maakt u mij zenuwachtig...’
‘Maar kindje, ik moet je toch wijzen,’ sprak hij.
‘Wijzen... ja, maar u doet meer als wijzen, ja...’
‘Speel maar door...’ sprak hij zacht.
Hij maakte er nu 'n grap van, wees telkens met zijn eigen vingers, hoe zonderling ze de hare plaatste, hield zijn hand dan demonstreerend vlak bij haar oogen, kneep schertsend in haar wang.
‘Adoe!...’ riep ze weer, onder 't spelen door, maar haar oogen schitterden.
| |
| |
‘Nu de sonate,’ zei Schüler, toen de étude een paar maal was doorgenomen en hij ging weer voor den vleugel zitten, sloeg het sonatenalbum open.
‘O... mijn partij ligt erin... even krijgen,’ sprak Non, over hem heen bukkend naar den lezenaar.
Hij sloeg een arm om haar heen, drukte haar tegen zich aan.
‘Onbeleefd nest... kun je niet vragen, als je wat hebben moet...?’
In de eene hand had ze de viool, met de ander deed ze even een zwakke poging om los te komen, dan viel de hand slap neer.
‘Zeg nu es: Kassi tjoem!’ sprak hij wat heesch.
‘Als ik gek ben, ja!’
Met katachtige lenigheid had ze zich los gewrongen uit zijn sterken greep en hem gevoelig in zijn neus geknepen.
Dan vluchtte ze naar 't andere einde van de kamer, waar ze staan bleef en in 'n hoog zenuwachtig schaterlachen uitbarstte.
Schüler keek wat beteuterd, wreef met een hand aan zijn gezicht.
‘Pijn gedaan... lekkerr... lekkerr... net goed... als u soo gemeen is om mij te knijpen, ja...! Dat is wat anders dan kassi tjoem...!’
Ze gierde het uit; hij stond op van de kruk.
‘Nonnie... als ik je nu te pakken krijg, dan
| |
| |
neem ik wraak hoor!’ dreigde hij, een paar stappen in haar richting doende.
Ze week achteruit, draaide om de tafel; hij volgde haar met groote stappen, zijn oogen glinsterden.
Non, hijgend van 't lachen, bleef hem ontwijken: ineen was hij bij haar, strekte zijn hand uit, maar ze bukte zich, dook weg onder de tafel, rees bliksemsnel aan de andere zijde weer op, sliepte hem uit.
‘Mis... lekkerr!’
Maar Schüler zette nu door; in wilden ren vloog hij haar achterna, een stoel smeet ze voor z'n voeten, een lessenaar tuimelde om, het rooktafeltje vloog tegen de pianokruk.
Ineens liet Non zich vallen, Schüler kon zijn vaart niet stuiten, viel over haar heen; ze was al weer op, vloog gierend van den lach den anderen kant uit; haar donker haar zwierde in losse vlijen om het verhitte gezichtje, haar oogen schitterden.
Maar Schüler, weer opgestaan, net doende of hij de jacht nu staakte, deed een paar schreden met afgewend gezicht naar de piano, schoot dan plotseling op haar af, trok haar in zijn armen.
Haar stem smoorde in zijn kussen.
| |
| |
Eensklaps liet hij haar staan, trad toe op den vleugel, begon vlug iets te spelen.
Hij had plotseling stemmen gehoord in de gang. Er werd op de deur geklopt en die deur ging tegelijkertijd open.
Non zette in der haast den omgevallen stoel overeind, hield met een hand haar losgesprongen haar bijeen, greep met de andere de viool.
Ze zag er opgewonden en warm uit, haar oogen schitterden.
Ineens schaterde ze luidop.
‘Gò... Pa! Wat komt u doen? U stoort de les!’
Schüler hield op met spelen, zag verbaasd om, stond dan op van zijn kruk.
Er waren drie heeren binnengekomen.
‘Meneeren?’ zei Schüler, nogal erg verwonderd met een voelbare nuance van gemelijkheid.
‘Ja Schüler, we begrijpen, dat we storen, maar we komen om een zeer dringende reden, niewaar heeren?’ en de spreker, een klein mannetje met een keurig gekapt hoofd en een paar fonkelende zwarte oogen achter 'n so-easy lorgnet, wendde zich met 'n zichtbare bede om instemming tot de twee anderen.
‘Zeer...’ zei de lange magere meneer, met het gele gezicht, die Beelmans heette en Non's vader was.
‘Zeer dringend...’ bevestigde ook de derde,
| |
| |
een dikke blozende man, wiens gemillimeterd haar als een witte weerschijn op zijn kogelrond hoofd lag.
‘Dan zal 't wel zoo zijn,’ sprak Schüler, ‘maar je weten anders, dat ik er 'n vervloekten hekel aan heb, als ik met lesgeven gestoord word,’ en meteen zette hij het omgevallen rooktafeltje weer op zijn pooten, raapte de sigaren op, die overal verspreid lagen.
‘Dat ding is topzwaar,’ mompelde hij.
‘Gut ja, zoo'n gek ding, valt soms zoo maar van self om...’ lachte Non en dan tot Schüler: ‘Zal ik dan maar gaan menirr?’
Schüler keek op de pendule.
‘We hebben nog twintig minuten,’ sprak hij op bedenkelijken toon.
‘Nu ja...’ zei Non's vader, ‘die twintig minuten nemen wij dan over.’
‘Vooruit dan maar...’ stemde Schüler toe en dan tot Non: ‘maar denk nu als je studeert es aan die polsbeweging hè... alleen de pols... de verdere arm heelemaal stil!’
‘Ja,’ zei Non, terwijl ze haar viool in de kist legde en met een vlugge beweging achter de ruggen der drie heeren, het haar weer wat beter bevestigde.
Schüler gaf stoelen.
‘Atieu...!’ riep Non, de kamer uitsluipend.
‘Jullie zetten net gezichten, of je m'n doodvonnis komen aankondigen,’ sprak Schüler, op veel makke- | |
| |
lijker toon, nu zijn leerlinge het vertrek verlaten had.
‘'t Scheelt ook niet veel...’ zei Beelmans grimmig en dan tot den kleinste van hun drieën.
‘Vertel maar op Vergeer.’
Jhr. Vergeer was de President der Zangvereeniging ‘Kunstmin’.
Ongehuwd, muzikaal - hij speelde voortreffelijk cello - en zeer bemiddeld als hij was, leefde hij bijna geheel voor zijn muzikale liefhebberijen en was een der trouwste vazallen van Schüler.
‘De kwestie is niets meer of minder,’ sprak hij, ‘dan dat de kliek van Mertens op denzelfden datum als wij een concert wil geven, eveneens ten bate van het Roode Kruis.’
Schüler's gezicht betrok.
‘Zoo... hoe weet je dat?’
‘Hier, Holkens, kwam met het nieuwtje,’ antwoordde Vergeer, op zijn dikken metgezel wijzend.
‘Ja,’ bevestigde deze, ‘dat kwam zoo, onze meid is een zuster van de meid van Mertens en zoo hoorden wij, dat Mertens met al zijn kinderen dagelijks aan het studeeren is voor een uitvoering voor een liefdadigheidsconcert.’
‘En ze studeeren een koortje in ook,’ vulde Beelmans aan.
‘En op 22 December willen ze concerteeren?’ vroeg Schüler.
‘Ja,’ knikte Holkens, ‘want Meneer had nog
| |
| |
gezegd, dat dat net viel op den jaardag van Mientje... en dat zou geluk aanbrengen.’
‘Ja, dat denk ik ook!’ riep Schüler schamper, waarna hij even zijn oogen sloot en blijkbaar nadenkend zachtjes zei: ‘Zoo... zoo... zoo...’ En dan ineens: ‘En wààr willen ze concerteeren?’
‘In de Zalm,’ sprak Vergeer.
‘In de Zalm?’ herhaalde Schüler verwonderd. ‘Kiest Zijlmans, de kastelein uit de Zalm dan partij voor dat zoodje van Mertens?’
‘Dat kan hem wat schelen,’ riep Beelmans uit, ‘als hij z'n zaalhuur maar krijgt... of dat van den duivel komt of van z'n moer!’
‘Zoo...? Dat mocht wel anders zijn, met al de égards die wij bewijzen aan z'n dochter Bertha!’ sprak Schüler.
‘Dat heb ik wel gezegd!’ zei Vergeer, ‘nu zal dat meisje bij ons als soliste optreden en de vader werkt ons tegen!’
‘Och, we wilden dat kind wat helpen hé...’ sprak Schüler. ‘'t Was 'n muzikaal ding maar ze is in Frankfort totaal verknoeid en... e...’
‘Nu ja, doet allemaal niets ter zake!’ riep Vergeer uit. ‘'t Is en blijft een stomme onhebbelijkheid van d'r vader om zijn zaal disponibel te stellen op denzelfden datum van ons concert in de groote societeitszaal.’
‘Natuurlijk...’ zei Holkens, ‘twee concerten
| |
| |
op een avond, dat's bespottelijk... dan is 't op allebei leeg.’
‘O... pardon... ik zou anders die concurrentie niet vreezen!’ zei Vergeer met een kort lachje, ‘maar met 't oog op 't liefdadige doel... de recette...’
‘Natuurlijk, dàt is 't!’ sprak Beelmans. ‘Je moet 'n financieel resultaat van beteekenis zien en daar komt onder die omstandigheden niets van terecht.’
‘Maar...’ begon Schüler peinzend, terwijl hij Vergeer aanzag... ‘maar... weet Zijlmans dat wij ook een concert geven op dien dag?’
Vergeer haalde zijn schouders op.
‘Kijk,’ vervolgde Schüler, ‘wel beschouwd kunden we het toch moeilijk kwalijk nemen, dat die man zijn zaal verhuurd voor een liefdadigheidssoirée!’
‘Daar hebben we de zachtmoedige Schüler weer, die altijd alles maar goedvindt en zich door iedereen zou laten bedotten en in een hoek dringen, als wij er niet waren!’ riep Vergeer uit.
Schüler maakte een gebaar van ‘ja, zoo ben ik nu eenmaal,’ lachte even wat verlegenachtig om Vergeer's bemerking.
Deze laatste vervolgde:
‘Bertha Zijlmans weet drommels goed op welke datum ze bij ons concerteeren moet en dan zal
| |
| |
haar vader er ook wel niet onkundig van gebleven zijn.’
‘Ja, dàt is zoo...!’ riep Beelmans.
Schüler schudde zacht het hoofd.
‘'t Is toch de vraag of de man nu bij het bespreken van de zaal door Mertens dadelijk aan dien datum gedacht zal hebben.’
Vergeer grijnsde cynisch.
‘Ja, dat 's mogelijk, de stumperd... hij heeft zooveel aan z'n hoofd!’
Schüler begon te lachen, zag Holkens en Beelmans met een wenk naar Vergeer, hoofdschuddend aan, dreigde dan met zijn vinger.
‘Vergeer... Vergeer... wat ben je toch een booze man! Maar...’ vervolgde hij wat krachtiger, ‘ik ben 't volkomen met jullie eens, dat de zaak ernstig is! Hm... 's kijken, daar zijn hier maar twee zalen, die zich voor zulke dingen. leenen. Dat is de onze in de societeit en die in de Zalm. Tja... maar me dunkt, als we Zijlmans aandacht er op vestigen, dat op die manier 't concert van “Kunstmin” een fiasco wordt, zoowel voor de zangvereeniging als voor z'n dochter... die voor den eersten keer concerteert in haar geboortestad... dat dan...’
Hij zweeg en ook de drie anderen zwegen.
Eensklaps stond Vergeer op.
‘Ik ga dadelijk naar Zijlmans toe,’ sprak hij,
| |
| |
‘ik zal es met dat heer praten en zwicht hij niet,’ vervolgde hij opgewonden, ‘dan geeft hij daardoor blijk van zooveel onwelwillendheid jegens Kunstmin, dat ik als President me gedrongen voel voor te stellen om juffrouw Zijlmans aan te schrijven, dat ze dan maar zien moet elders te debuteeren, want dat Kunstmin haar medewerking niet langer op prijs stelt.’
Ook de anderen waren opgestaan.
‘Nou, nou...’ suste Schüler weer met 'n goedigen lach. ‘Zoo'n vaart zal het wel niet loopen!’ en hij klopte Vergeer op den schouder.
‘Zeg Beelmans,’ sprak hij dan tot dezen, ‘wil je dit meenemen voor je dochter, dat heeft ze door jullie stoornis vergeten,’ en hij reikte hem een muziekboek toe, ‘en ze moet er uit studeeren.’
‘Hoe maakt Non het?’ vroeg de vader,
‘Goed, maar ik zou haar nog wel 'n uur in de week extra willen geven; ze heeft bepaald talent maar ze studeert te onmethodisch en dat kan ik haar in dat eene uur niet leeren!’
‘Ik vind 't goed,’ sprak Beelmans, ‘ik zal er es met m'n vrouw over spreken.’
Schüler bracht de heeren al pratend tot aan de buitendeur.
Op de stoep zei Beelmans nog: ‘Maar Non is
| |
| |
zoo vreeselijk ongedisciplineerd weet je... precies 'n jongen!’
Schüler lachte, knikte toestemmend.
‘Ja, dat vind ik ook, precies 'n jongen!’
Dan groette hij met 'n handbeweging de vertrekkenden en sloot de deur.
|
|