wanneer zij langer moest werken, was hij bij mij. Bij mij hing zijn schommel, had hij zijn emmertjes en schepjes, waren zijn zandvormpjes ondergegraven. Op mijn balkon lagen zijn bouwblokken verspreid. Ging ik een dagje uit, naar familie op Saramacca of Commewijne, dan ging hij mee. Ze vond het goed, ook al hadden zij en ik elkaar voortaan minder te zeggen. Rudy en ik zeiden altijd te veel.
De buren noemden Boyke ‘die jongen van Tilly’. Maar even vaak zeiden ze ‘Mara's kind’.
Het was na zo'n familiebezoekje, een zondag, dat koorts in Boyke was gekomen. Ik gaf hem een stroopje, Tilly waste hem met lauw water waarin ze blaw had gedaan. Voor enkele uren verliet de koorts het kleine lichaam, maar keerde de volgende dag heviger terug. Tilly legde een bijbel open in zijn bedje. Ze zei ‘voor de zekerheid’. Ik haalde een dokter en Boyke kreeg een ander stroopje. De geneesheer beloofde: ‘Uw jongen zal morgen vast al iets beter zijn.’
De dag was nog niet ontwaakt toen er iemand uit de straat voor mijn poort stond te roepen ‘klop klop... buurvrouw Mara, kom vlug, Tilly laat je roepen!’ Ik liep niet, ik rénde. In slaapjurk verliet ik mijn huis. Het ging niet beter met Boyke. Koorts speelde een geniepig spel. Ik wou hem meteen naar het ziekenhuis brengen.
‘Nee!’ zei Tilly, ‘hij gaat nergens. Wat hem scheelt is niet normaal. Vannacht heb ik duidelijk Owrukuku horen roepen. Om mijn huis hoorde ik voetstappen gaan. Wat heeft dát te betekenen, Mara?’ riep ze beschuldigend. ‘Waar ben je mee bezig, hij was zondag bij jou. Wát heb je met hem gedaan!’
‘Ik weet niet wat hem scheelt Tilly’, probeerde ik rustig te zijn, ‘zal ik de dokter nog eens laten komen?’ Ik reikte naar Tilly's jongen, mijn peetzoon. Wilde hem over zijn hoofd strijken, maar schrok terug want hij trok met zijn lijf en begon te beven.
Tilly gilde. ‘Dokter? Dokter? Welke dokter! Meisje, ga van hier, donder op, je moet hier niet meer komen. Die dokter van jou zei dat mijn kind vandaag béter zou zijn!’ Ik ging niet naar het werk, bleef de hele morgen op mijn erf onkruid trekken, in de aarde wroeten. Smeekte de hemel mijn Boyke weer goed te laten zijn.