‘Zuster...’
‘San na yu nummer?’
‘Nee zuster, ik...’
‘Da' go tek' wan nummer. I mus' tek' wan nummer fosi.’
‘Ma' zuster...’
‘Wie heeft 32? Nummer 32! Suma abi 32? Niemand met 32? 33, 34, 35. San na yu nummer meneer! Mek' mi si yu nummer. 48? No man, ach... a no yu beurt ete, ach man. Go s'don m' o kar' i so direct. 36, 37... 38 mag ook naar binnen.’
‘Zuster, ik verzoek zuster... luister even toch zuster...’
‘Jaja, je bent zo direct aan de beurt, ga zitten.’ De verpleegster verdween sneller dan ze gekomen was. Er stond haar niets anders te doen dan te wachten totdat ze weer naar buiten zou komen. Ai mijn God, als ze dit geweten had... Liever had ze toenie van d'r toch maar meegenomen. Ze voelde haar ogen branden, haar keel dichtknijpen. Ze stond op. Ze moest drinken, plassen, nodig naar de wc. Nee, ze ging toch maar niet. Stel je voor dat zuster haar juist kwam roepen. Ze ging weer zitten. Achter haar huilde een baby. Ze verstijfde. O God, had ze haar toch maar naar Shuntji gebracht. Wie weet hoe lang ze hier nog zou moeten wachten. Stel je voor dat... Nee, Shuntji hield een oogje. Misschien was ze haar toch maar gaan halen. Zo'n tijd was Shuntji haar natúúrlijk allang gaan halen.
De zinkplaten dakbedekking knapte toen de regen aarzelend zijn eerste druppels losliet. Tjrrrp tjrrrp tjrrrp. Als waterspetters op hete olie. Toen werd het zwaarder, luidruchtig geroffel. Regen speelde poku, danste patyanga op het dak.
‘Heb je al een nummer gehaald?’ Voor een moment staarde ze de zuster verdwaasd aan, drong het niet door wat haar werd gevraagd. ‘Je nummer!’
‘Ik kom voor uitslag zuster. Alleen uitslag’, klonk het toonloos.
‘Oh, voor resultáát kom je! Niet hier toch meisje. Is niet hier moet je zijn. Kijk, ga bij zuster daar, dan vraag je.’ Ze sprong op, liep haastig naar het loket waar ze haar kaartje eerder had laten zien. Er zat nu een ander.
‘Ik kom voor uitslag zuster, ik verzoek zuster mijn uitslag...’