daarbij is de oude schrijfstijl niet gevallig. ‘Daarom geloof ik’, zoo besloot Deknatel, ‘mijnen mede-broederen, en een ieder, die er liefde toe heeft, dienst te doen, dat ik dat werkje uit zijne schriften bijeenverzameld heb.’
In 1753 kwam hiervan de eerste en in 1758 eene tweede druk uit.
Ruim eene eeuw later bezorgde J. Manhardt, Doopsgezind Leeraar te Dantzig, eene dergelijke uitgave en noemde haar: ‘Gedenkblätter zum dreihundertjährigen Todestage Menno Symons, den 13 Janùar 1861.
Het is ook eene verzameling van korte stukken uit Menno Simons' geschriften, eerst door eene vrouwen hand bijeengebracht, en nu door J. Manhardt geordend en uitgegeven.
De lezing van beide geschriften gaf mij vrijmoedigheid, hetzelfde te beproeven; want, inderdaad verdienen Menno Simons' geschriften nog gelezen te worden, wegens hunne duidelijkheid van uitlegging, degelijkheid van inhoud en vastheid van overtuiging, die er uit spreken.
Zoo voegde ik dan bij Menno Simons ‘Uitgang van het pausdom’, dat ontleend is aan zijn geschrift tegen Gellius Faber, Hervormd predikant te Embden, en voor het eerst uitgegeven in 1554, de volgende tractaten:
‘Over den Doop en des Heeren heilig Nachtmaal’, die beide eene plaats vonden in het eerste geschrift, waarmede Menno Simons naam maakte als schrijver; n.l. ‘Een Fundament en klare aanwijzinge van de zaligmakende leere Jezu Christi’, en dat reeds in het jaar 1539 het licht zag.
Daarop volgt een tractaat over het ‘Eed-zweren’, waarover Menno Simons eerst veel later zijn gevoelen uitsprak, en dat wij ontleenen aan het geschrift: ‘Een grondelicke ende klare bekentenisse der arme en ellendige