De moderne Helicon
(1792)–Arend Fokke Simonsz– AuteursrechtvrijEen droom
[pagina 59]
| |
Ophelderingen.(a) Phoebus Apollon de Delos, of Phoebus Apollo van Delos, om dat 'er, buiten dezen nog drie Apollos door de oude Fabelschrijvers genoemd worden, was een Zoon van Jupiter en Latona, die eene dochter was van den Titan, of geweldigen Vorst Coeus. Hij werdt, ter eener dragt, met Diana, op het eiland Delos, waar Latona zig ophieldt om de minijverige vervolgingen van Juno te ontwijken, gebooren. Men hieldt hem voor den vinder der Dicht- Toon- en Geneeskunst; en deedt hem Godlijke eere aan, daar men in Delphos, eene Stad in Beotië, een' Tempel ter zijner dienste stichtte, en Priesteressen aanstelde, die, als door zijnen invloed bezield, voorzeggingen en oraculen uitspraken. Ons oogmerk niet zijnde om dit Mythologisch beeld verder te ontwikkelen, zullen wij hier alleen zeggen dat de Apollo der grieken, allerwaarschijnelijkst, niet anders dan een navolging van den Horus der Egyptenaars is,Ga naar voetnoot(*) welke Volken gewoon zijnde den Landlieden wegens het overvloeijen van den Nijl, door hunne Priesters openbaare waarschuwingen te laaten doen, wegens den tijd der overvloeijing en weder af loop van de wateren des Nijls, daartoe het beeld van Horus bezigden, welke bij hen bestendig de aarde verbeelde, terwijl Osiris de Zon en Isis de Maan voorstelde; dit beeld werdt om den afloop der wateren aantewijzen met een Lier en Boog voorgesteld, om aanteduiden dat de land rust ieder tot Jacht en Snaarenspel uitlokte, en hem werden negen Isissen tot gezellinnen gegeeven, verbeeldende de negen | |
[pagina 60]
| |
nieuwe Maanen, bij welker verschijning de wateren afliepen; welke negen vrouwen beelden den naam van Muzen verkreegen, van het woord Mosché, dat, uit het water getogen, beduidt; men gaf deze beelden eenig speeltuig of werktuig, tot de bezigheeden in die maanden geschikt, in handen; en hier van hebben de Grieken, die de betekenis dier beelden niet kenden, hunne Negen Zanggodinnen gesmeed, die zij met Apollo op den berg Helicon in Aoniën plaatsten, op welken berg een bron door den Hoefslag van het Paard Pegasus verwekt werdt, welke de Hippokrene genoemd werdt, en den vloed Permessus veroorzaakte; men hieldt het daarvoor dat elk groot Dichter als 't ware den hoogen Helicon beklommen, en, in gezelschap van Apollo en de negen Zanggodinnen, uit die bron gedronken hadde, wier water men voor het geschiktste middel hieldt om het brein Dichterlijk te versterken. (b) Tenedos en Cilla waren twee Steden in de Nabuurschap van Troije, welke inzonderheid onder de bescherming van Apollo stonden. - Smintheus is een eertijtel van dien God welken hij verkreeg van de Mysiers, in wiens landstreek hij welëer, om zekeren, hem aangedaanen, hoon, eene plaag van Muizen zondt, die al de veldvruchten verteerden; doch welken hij, op het gebed der inwooners, ook weder zelve door zijne pijlen verdelgde, waarom de Mysiers hem, in hun dialect, van het woord σμινθαι, dat bij hen Muizen beteekende, den bijnaam Smintheus, of den Muisgod, gaven, even gelijk Hercules somtijds den Vlieggod, overeenkomstig met den Baal Zebub der Phoeniciers, genoemd wordt. - (c) Piërinnen, of Piëriden, waren negen dochters van Picrus, een voornaam man in Macedonie; deze meisjens, die zig op de Zang- en Dichtkunst bevlijtigden, waren zodanig verwaand, dat ze het eindelijk waag- | |
[pagina 61]
| |
den met de Zanggodinnen zelve in Zangstrijd te treeden, welke ten heuren naadeele, volgends de uitwijzing der Vliet Nymphen, die men onderling tot Rechters gekoozen hadt, uitviel; waarom de Zanggodinnen deze heure vermetenheid straften, met haar in exters te doen veranderen. Sedert bleeven zij Apollo en der Zanggodinnen geduurig nijdig, en hinderden hen op allerleie wijzen, door hen in hunne rust met heur extergeklap te komen stooren, dat is een valschen smaak intevoeren. Men vindt deze fabel omstandig verhaald bij Ovidius Metam. Lib. V. (d) Honderd Ossen. Dit getal van slachtbeesten gelijk te offeren was een blijk van groot vermogen en tevens van groote dankbaarheid voor een ongemeene gunst van de Goden ontfangen. Zij werdt Hecatombe εκατομβη, van de grieksche woorden εκατον dat honderd en βους dat ossen beteekent, geheeten, Pythagoras schonk zulk een offer aan de Goden toen hij gevonden hadt, dat het vierkant van de spanzijde van eenen regthoekigen driehoek, zo groot is als de beide vierkanten op de regthoekszijden te samen. Apollo zag echter liever geld, of munten, dan deze geweldige slachtingen; gedachtig aan 't zeggen van Demosthenes: Δει χρηματων, και ανευ τουτων ουδεν εςι γενεσται τωι δεοντων. dat is:
Geld moet 'er weezen; want zonder dat kan 'er niets goeds uitgevoerd worden. - Constantinus Magnus, of de Groote, was A. Chr. 312 de eerste Christen Keizer en schafte den Afgodendienst en Afgoden geheel af, waarom Apollo ook niet gunstig over hem denkt, en hem den toenaam de Groote, met moeite, geeft. - | |
[pagina 62]
| |
(e) Orichalcum, of Corinthisch koper, was een mengsel van verscheide kostelijke metaalen, als Goud, Zilver, en zuiver Koper, veroorzaakt door het samensmelten der kostelijke vaten en standbeelden, welke deze Stad inhieldt, toen dezelve, wegens eene hooggaande belediging die heure inwooners den Romeinschen Gezanten aangedaan hadden, in het Jaar der waereld 3827 door den Consul L. Mummius, op last van den Roomschen raad, belegerd, ingenomen, en in brand gestoken werdt: naa deze zo geweldige verwoesting, vondt men deze kostbaare metaalen tot klompen saamgesmolten; waarvan men eenige ten blijk van dankbaarheid aan de Goden wijde en 'er hunne tempels mede versierde, door dit toeval kan Apollo 'er ook de gebouwen zijner Warande mede gesierd hebben. (f) Groote beeld. Het Zonnebeeld ter eeren van Apollo door de Rhodiërs, boven de haven van hun eiland, opgerigt, was zeventig elboogen hoog, en diende ter vuurbaak, daar het in de regte hand een Pharo of vuurhaard hieldt, welke, des nagts, verre in zee gezien kon worden; tevens diende dit beeld als tot een poort der haven, terwijl de schepen onder deszelfs beenen door konden vaaren; het werdt voor een der wonderen van de waereld gehouden; doch is naaderhand door de Saraceenen verbroken en gesloopt. - Het eiland Rhodus hieldt men als inzonderheid door Apollo begunstigd, wijl men 'er van verhaalde dat 'er geen dag omging zonder dat de zon op dit eiland gezien werdt. (g) Herculanum, of beter Herculaneum, was, tevens met Pompeji en Stabiae, een over oude Stad, mooglijk door Hercules of zijne naazaaten gebouwd, in de nabijheid van den berg Vesuvius, en door een groote vuurbraaking onder een Lava stroom bedolven, ten tijde van Keizer Titus, A. Chr. 79 en die nu in den jaare 1739. | |
[pagina 63]
| |
toevallig weder ontdekt, en door den Koning van Napels, Carel IIIe, naaderhand Kon. van Spanje, verder opgegraven werdt; als wanneer men deze Steden, nog genoegzaam in hunne geheele gedaante onder den grond vondt, en 'er zo veel merkwaardigheeden als men konde uitnam, en in des Konings Paleis te Portici, in de nabijheid dezer verzonken Steden gelegen, overbragtGa naar voetnoot(*). (h) Aristophanes, geboortig van 't Eiland Rhodus, bloeide te Atheenen Ao. M. 3550 en stichtte aldaar de oude Comedie, welke zig niet ontzag de voornaamste persoonen van Atheenen met naamen te hekelen en in persoon ten tooneele te voeren; welk lot Socrates mede ondergaan moest; doch deze wijze van doen, door den Atheenschen Raad eindelijk verboden zijnde, stichtte Menander de nieuwe Comedie, en hekelde alleen de ondeugden met bescheidenheid, zonder naamen of persoonen te kwetsen. - (i) Seraph en Wurm. Deze bij elkander gevoegde beelden, kunnen, spaarzaam en met groote omzichtigheid gebezigd, en somtijds in eene andere spreekwijze veranderd wordende, eene groote kracht aan een Dichtstuk van een verheven en ernstigen inhoud, bijzetten; doch dezelve al te dikwijls en bij alle gelegenheeden bij te brengen; ja, zelfs in onderwerpen van een' gantsch daarmede onoverëenkomstigen aart, gelijk zijn Minnedichten, Veldzangen, enz. is zeer aanstootelijk; hier komt de les van Horatius niet te onpas, in arte Poetica. Nec Deus intersit, nisi dignus vindice nodus. Geen God kome in uw spel, dan om den knoop te ontbinden. | |
[pagina 64]
| |
De Theraphim waren afzichtelijke afgodsbeelden bij de Oosterlingen. (k) Zilte Traanen is eene uitdrukking, die, wijl ze van den smaak der traanen ontleend is, mij steeds oneigen voorkomt; immers, wij worden meer aangedaan door 't gezicht van vloeijende Traanen, dan wij door hunnen smaak zouden bewogen worden. (l) Eén Traan, nog minder beduidend, schijnt mij de onnatuurlijke bepaaling van één traan toe. Zeldzaam zoude het zijn, dat 'er slegts één traan den diep bedroefden ten ooge uit leekte; 't is echter in enkele gevallen te verdedigen en schoon; maar hier geldt alweder het ne quid nimis! Eén heete traan is minder te verdeedigen, alzo de hette der traanen door het menigvuldig uitvloeijen en verhitten der oogleden veröorzaakt wordt, waarom 'er dus nooit één' heeten traan, maar wel veele heete traanen tevens geweend worden. Apollo vindt het daarom zeer bezwaarlijk om dezelve te vervaardigen. (m) Zangdrift Stooven. Wanneer men zeide: Gij stooft mijne Zangdrift! enz. zoude ik dit voor een oneigene en triviale; uitdrukking houden; oneigen, om dat een drift niet gestoofd kan worden men kan geen drift onderstellen, die niet reeds heet genoeg uit zig zelve is, en triviaal, om dat het onze gedachten afleidt naar de keuken waar de spijzen gestoofd worden; op dien voet houden wij de uitdrukkingen gerooste Indiaan en Vruchten in 't vuur der zon gestoofd, mede voor onaanprijsselijk. (n) Lillend Ingewand, kan in sommige, gevallen, een zeer schilderachtig beeld opleveren; in veele gevallen echter, wordt het verkeerd gebezigd, inzonderheid, wanneer het van stilliggende lijken op een slagveld gebruikt wordt; want het ingewand lilt niet, dan door uiterlijke | |
[pagina 65]
| |
beweeging; maar in alle gevallen levert het een walgelijk denkbeeld op, dat de schoone kunstenaar zorgelijk behoorde te vermijden. (o) Angstig, jaagend en kloppend hart, kan, met zeer veel vrucht, op deszelfs plaats gebezigd worden, en is sterk genoeg om eene geweldige, doch nog eenigzins regelmaatige beweeging des harten aan te duiden; om geringe oorzaaken nogthands, gelijk dikwijls gebeurt, een hart te doen jaagen en kloppen, is verwerpelijk; Apollo echter, kan deze harten nog na maaken, ten blijke dat ze niet geheel verwerpelijk zijn. (p) Bonzend Hart. Het woord bonzen, drukt, in deszelfs eigen klank, het geluid uit van twee logge massive lighaamen, welke elkander een' geweldigen wederstand bieden, bij voorbeeld, een Stormram tegen een Muur; of iets diergelijks, door welk bonzen zo een muur ten laatsten omgerameid werdt, en eene bres voor het aanrukkend Krijgsvolk vormde; in dit geval kan men het woord bonzen, om deszelfs onomatopée, of klanks-uitdrukking, met smaak bezigen, bij voorbeeld: Het stormtuig bonsde en kraakte op de afgestreede muur. Maar van het menschelijk hart, dat in een zeer zacht bekleedsel gewikkeld is, en tegen de vleezige en zachte bekleedselen van de borst klopt, te zeggen, dat het daar tegen bonst, is alleronnatuurlijkst en overdreeven; beter noemt men de ongeregelde en springende beweeging des harten, in zeer zeldzaame gevallen, een schokking; men zoude dus veel eigenaartiger en natuurlijker, in die enkele zwaare aandoeningen, de uitdrukking, schokkend hart, bezigen; Apollo kan daarom ook geen bonzend hart maaken; alhoewel de Piëriden dezelve bij douzainen afleveren. | |
[pagina 66]
| |
(q) Mercurius ontvreemdt Apollo zijn Juweelen. Mercuur is de God der Redenaars; hoe dikwijls ontvreemden dezen de Dichterlijke uitdrukkingen van Apollo, en sieren 'er, somtijds zeer te onpas, hunne Redevoeringen mede! En dit zijn wel meestal Oriëntaalsche Agaaten, of overdreevene Oostersche spreekwijzen. - (r) Al wat tot het minnedicht behoort. Wij verwerpen deze instrumenten niet, bij aldien ze juist en met smaak gebezigd worden; een albaste boezem echter levert een doodsch denkbeeld op, wijl daardoor tevens zo wel het denkbeeld der blankheid als der koude van 't albast opgewekt wordt; de overige vergelijkingen zijn doorgaandsch onnatuurlijk. Vondel echter zegt, met veel smaak, van den boezem van een maagden Lijk, den pijl aanspreekende die den boezem van Ursula getroffen hadt: O wreede schicht, te wreed op zoo een teêre spruite!
'T was wonder dat uw punt niet weder af en stuite,
Of stomp werd, op 't gezielt en levendigh albast
Der Kalidoonsche Maeghd.
Maeghden, Vde Bedr. 3e Toon.
In zulk een' zin kan men den boezem albast noemen, om dat ze den Dichter alzo toeschijnt, bezield en leevend albast is hier fraai en eenen Vondel waardig. (s) De Cyclopen waren zoonen van Neptunus en Amphitrite; zij hadden slegts één oog te midden van 't voorhoofd, drie voornaame worden in de fabelen genoemd, Brontes, Steropes en Pyracmon, zij hielpen Vulcanus, Jupiters Blixems smeeden; Apollo schijnt dezelve, buiten de gemelde reden, ook in dienst genomen te hebben, om den geweldigen arbeid tot het slegten | |
[pagina 67]
| |
van den Helicon, des te gemakkelijker te bevorderen, en om dat de hedendaagsche Dichters somtijds zulke reusachtige beelden bezigen, dat 'er wel Reuzen noodig zijn om dezelve te vervaardigen. (t) Vulcanus, Volicanus, Fulganus of Mulciber, betekenende luchtig, blinkende en smeedbaar, was de God des vuurs, en Zoon van Jupiter en Juno. Een fabelbeeld genomen van den alouden Tubal Caïn der oosterlingen. (v) Gloeijende harten, aderen enz. de oneigen- en overdreevenheid dezer uitdrukkingen behoeft geene nadere aanwijzing. Apollo moet ook ijzeren harten en aderen bezigen, om dezelve behoorlijk gloeijend te kunnen maaken. (x) Gloeijend puin enz. is geen verwerpelijke uitdrukking; echter ik zoude liever rookend puin bezigen, wanneer ik 'er bloed en traanen mede vermengen wilde, alzo de traanen en het bloed den gloed welhaast zouden verdooven en in een' rook doen veranderen. Gloeijend en doorweekt kan een zaak niet tevens zijn. (y) Rijmwoorden verleezen. 'Er zijn bestendig op elkander sluitende en gebezigd wordende rijmklanken, welke ook de dichtgedachten van den Dichter na hunnen eisch dwingen: deze behoorde men zorgvuldig te vermijden: de dichter moet vrij zijn, en hier wordt hij in de boeijen van het rijm gekneld; Boileau klaagt met recht. Epitre II. à Moliere.
Si je pense exprimer un Autheur sans defaut
La Raison dit Virgile et la Rime Quinaut.
Dat de Zanggodinnen bij elken rist rijmwoorden ook een pakjen streepjens en verwonderingstekens voegen, is | |
[pagina 68]
| |
zeer voorzichtig; want, bij voorbeeld, in zodanig een' regel zijn die onmisbaar: Wat zie ik! - Hemel! - ach! - ontzinde! - ken mij nader!!
Vlieg aan dit bonzend harte! - omärm! - omärm! uw' vader!!!
Men kan veele misbruiken dezer Dichtdwingende Rijmklanken verzameld vinden in J.O. Hoffham's schrandere ironie betijteld: Theorie der hedendaagsche PoëzyeGa naar voetnoot(*). (z) Suikerzoete woordjens, hier onder verstaan wij de laffe al te dikwijls herhaalde verkleinwoordjens, als voetjen, handjen, oogjen enz. welker te groote ophoopingen een Dichtstuk ten eenemaal smaakeloos maaken. (aa) Lauërboom. Apollo gaat denzelven stilzwijgend voorbij, en wordt aangedaan op deszelfs gezicht, om twee redenen: 1e. om dat 'er zijne Minnaaresse Daphne in veranderd werdt, en ten 2e. om dat de uitmuntende Dichters der vroegere Eeuwen met deszelfs bladen gekroond pleegen te worden. Apollo is, gelijk alle bejaarde lieden, volgends Horatius: --- Laudator temporis acti Het smert hem dus natuurlijk derzelver verval zig te moeten herinneren! (bb) De Eekhof te Antwerpen, zijn eenige Pakhuizen aan de Schelde waarin de toestel en groote beelden tot de groote Processie bewaard worden. | |
[pagina 69]
| |
(cc) Collectie van Satans, Apollo was wel bekend met den Satan, Sathan of Draak der Oostersche oudheid, hij zelf hadt hem verslagen; want de draak Python dien hij versloeg, was niets anders dan de Oob der Egyptenaaren, of het teken van de overvloeijing des Nyls, welke als een' vijand, tegenstreever, Sathan, Typhon en Python, aangezien werdt, om deszelfs verwoesting; volgends de geleerde verklaaring van Pluche, in zijne Hemelgeschiedenis, Iste deel. - Ook was hij met de Miltoniaansche en Hoogduitsche Sathans, Doods en Wurg-Engelen wel bekend: Het Pandaemonium van Milton, heeft zijne Collectie niet weinig versierd; echter het kleinste Sathantjen is hem ontgaan en in handen van de Piëriden gekomen; niemand van eenigen smaak zal thands meer een' gebrekkigen Sathan bezigen. (dd) Azuure gewelven en Purperroode kimmen zijn schilderagtig en schoon; maar door het menigvuldige gebruik, even als oude vloerzijlen, wat te zeer versleeten om meer te behaagen. (ee) Honderd jaarige Eik, een gepast beeld van een hoogen ouderdom; echter wanneer een nietsbeduidend grijsaart, bij zijn sterven, een honderd jaarige eik, die door de blixem getroffen is, genoemd wordt, gelijk in gewoone Lijkzangen dikwijls gebeurt, dan wordt die boom zo gek in de voeten gelegen, dat men gevaar loopt om 'er over te struikelen. (ff) Bruisschend Pekelveld, voor de Zee, is niet zeer fraai. De Zee een veld en wel een pekelveld en bruisschend veld te noemen, is zeer oneigenaartig, daar een veld, juist het tegenovergestelde van de Zee is. (gg) Schraagen ons op het denkbeeld brengende van die werken welke de Timmerlieden bezigen om 'er planken op door te zaagen en tot andere gebruiken van | |
[pagina 70]
| |
dien aart, verleiden des leezers aandacht te veel op triviaale zaaken; het zij dan ook dat van het woord Schraagen 't naamwoord Schraag ontleend ware, het blijft hetzelfde, men zal altijd eer op gewoone dan op verheven zaaken denken. (hh) Bloedig Moordschavot. Dit onëdel beeld wordt zeer dikwijls als een schoonheid in de gedichten gebezigd; ja, in omstandigheeden en tijden waar het volstrekt niet gepast is, bij voorbeeld: Zo stierven Brutus Zoons op 't bloedig Moordschavot. (ii) Fransch Univers. De Franschen bezigen dit woord doorgaandsch om een groote schaare, een groote menigte uit te drukken; men heeft deze vreesselijke overdreevene Hyperbole, in onze vertaalingen hunner Tooneelstukken, van hen ontleend, en speelt thands met het Heeläl in de versen of 't maar een beuzeling ware: doch dan hebbe men in 't oog te houden, dat men een zeer klein Heeläl, een Heelälletjen van eenige weinige mijlen in den omtrek, bedoelt, bij voorbeeld, in dit geval:
Wie was ooit grooter dan Carthagos Hannibal,
Die de Alpen over trok ten aanzien van 't Heeläl.
Doch wanneer 'er het woord groot bijgevoegd wordt, dan eerst hebbe men zulk een groot Heeläl voor al wat is te neemen; schoon veele Dichters alleen ons Zonnestelsel, dien alles bevattenden naam geeven; menigvuldigemaalen breeken zij dit groot Heeläl dus in kleine stukken, door 'er niet wel mede te kunnen omgaan. Dat het een vreeslijk geweld moet geeven als het groot Heelal ter neder stort, dat toch dikwijls in zeer sterke Gedichten gebeurt, zal niemand tegen spreeken; wij laaten echter de moogelijkheid der instorting van 't Heeläl, voor rekening van de zo vreesselijk sterk denkende Dichters! |
|