Het versierde woord. De Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
(1999)–Anthoni Smyters– Auteursrechtelijk beschermdDe Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
paard(peerdt) oorlogs-, moedig, licht, edel, ronkend [snuivend], springend, krijgs-, gevederd [gevleugeld], vuurspuwend, smekend [vriendelijk], trots, gewreven, temmelijk, gruwzaam, wreed, onhandelijk [onhandelbaar], zweetachtig, gebardeerd [geharnast], gewapend, schoonvoetig, teugeldragend, gesierd, aardig, vaardig, wakker, strijdbaar, haastig, vliegend, omspringend, vurig, ijverig, schuimend, levendig, stuivend [stof opwerpend], rokend [dampend], fraai, mooi, lichtvoetig, begerig, gierig [gretig], roerend [beweeglijk], gemaand [met manen], langharig, geharnast, stampend, stout [driest], jaag-, dartel, huppelend, hoogmoedig, vluchtend, dreigend, gezadeld, verschrikkelijk, zuiver, sterk, doorluchtig, geroskamd, dravend, omdraaiend, haastig [snel], waardig, genoopt met sporen, bekwaam, machtig, krachtig, dat hem wel zadelt [dat goed een zadel draagt], geestig [fraai], vlijtig, snel, omgaand, molen-, lastdragend, furieus, sledde- [slede-], ren-, rugdragend, gevleugeld, gruwzaam, vollijvig [gezet], straf [stijf], stuur [woest], post-, trek-, ongelukkig, der mensen slaaf, neiend [hinnikend], stallend [pissend], pissend, behaverd. | |
paardentuiser[paardenhandelaar] (peerdttuysscher) bedriegachtig, onbeschaamd, zweerder [vloeker], doortrapt. | |
paardenvlieg(peerdts-vlieghe) vuil, hommelend [gonzend], zwart, gevleugeld, veld-. | |
pachtenaar[invorderaar] (pachtenaer) straf [streng], bijtend, onhandelijk [onhandelbaar], wreed, gruwzaam, stuur [stuurs], hard, ruw, scherp, droevig, bitter, kwellijk [lastig], trots, dwars, hatelijk [verafschuwd], moeilijk, oud. | |
pachter of pachtenaar[huurder, invorderaar] (pachtere ofte pachtenaer) accijsenaar [belastinginner], gierig [hebzuchtig], openbaar, konings, landpachter, hatelijk [verafschuwd], scheerder, gehaat, onbarmhartig, burgersverdriet, ruw, tributenaar [schatplichtige], onverbiddelijk, zorgvuldig, werkelijk [ijverig], tollenaars, wakker, moeilijk, ongenadig, kwellijk [lastig], bezig, lanterfantig, arbeidig, boerachtig, naarstig, boers. | |
pad(padde) gezwollen, gebuikt, vet, groen, zorgelijk [gevaarlijk], tandeloos, venijnig [giftig], dodelijk, zeverend [kwijlend], vuil, kruipend, springend, moeras-. De pad heeft veel giftige dingen die de mensen doen sterven, namelijk haar snot, slijm, pis en bloed. Hoewel ze geen tanden heeft, vergiftigt ze degene die ze bijt met haar tandvlees, dat scherp en hard is, en laat haar speeksel doordringen in degene die ze heeft gebeten. | |
page(pagie) edel, geschakeerd [(met) geruit(e kleren)], gedienstig, volgend, eerbaar, ras [snel], wakker, heren-, dartel, gekleurd, naarstig, brooddronken, gedienstig. | |
pak(pack) geladen [vol], zwaar, onmatelijk, wegend, gewichtig [zwaar], massief, lastig, plomp, ondraaglijk, gebonden, moeilijk, verdrukkend, groot, kwellijk [lastig], zwaarwegend, arbeiders-, onverdraaglijk, bewonden [omwikkeld]. | |
pakhuis(packhuys) breed, rijk, overwelfd, wijd, droog, donker. | |
paleis(palais) konings-, heerlijk, excellent, wonderbaar, oud, groot, eerbaar, kostelijk [prachtig], eergierig [eerzuchtig], overvloedig, uitgenomen [voortreffelijk], gouden, hovaar- | |
[pagina 157]
| |
dig, gewagenschot [met planken bekleed], trots, stout [groots], verheven, marmeren, getorend, keizers-. Wanneer men hier rechtszaken houdt [dus: Paleis van Justitie], dan kan men er de volgende epitheta aan toevoegen: beurspletterplaats, geruchtmakend, tierend, ellendig, tempeestig [stormachtig], bekommerd, zuiverbeurs, twistig, kijfachtig, bedwingend. | |
Pales(Pales) groot, boers, vruchtbaar, godin, gewijd, bergachtig, velds. Dit was de godin van de herders, die haar ieder jaar op 22 mei een offer brachten, opdat zij het vee behoedde voor ziekten en voor wolven en ook opdat het vruchtbaar zou zijn. | |
Palinurus(Palinurus) slaperig, schipper, Jasiaanse aard, slaper, ontslapen, stuurman, Jasids [zoon van Jasius]. Hij was de zoon van Jasius en de stuurman van het schip van Aeneas. Toen hij eens in slaap gevallen was, viel hij in zee en na vier dagen spoelde hij aan in de haven Velia en werd zo gered, maar de buren van dat land, die meenden buit bij hem te kunnen vinden, besprongen hem en nadat ze hem gedood hadden, wierpen zij hem terug in de zee. | |
Pallas(Pallas) wijs, oorloogster, geleerd, maagd, kuis, der soldaten leidsvrouw, Minervisch, Atheniaans, reuzendoodster, strijdbaar, machtig, gewapend, kloekmoedig, straf [streng], voorzichtig [wijs], furieus, ervaren ter oorlog, Jupijns dochter [Jupiters dochter], pijldraagster, zinrijk, scherpzinnig, geweldig [gewelddadig], godin der oorlog, Thraciaans. Zij wordt ook genoemd Minerva. Zij is de dochter van Jupiter en volgens de dichters uit zijn hersenen geboren. Zij werd geëerd als de godin van de kennis en van alle wetenschappen. Haar naam is haar gegeven ofwel omdat zij opgevoed is op een eiland in Thracië genaamd Pallas, ofwel omdat zij de reus Pallas heeft gedood, of om een andere reden die te lezen valt in het verhaal van Minerva. | |
palm(palm) van de hand, hol, schoon, slinker- [linker-], rechter-, kletserend, wit, breed, teer, scepterdragend, gemarteld, smekend [aanlokkend], rood, hard, gestreept, zacht, geweerd [eeltig]. | |
palmboom(palmboom) Indisch, gebladerd, groen, gelukkig, Kandisch [van Kandia of Kreta], edel, victorieus, Egyptisch, eerbaar, bloeiend, triomfant, daverend [trillend], wijnachtig, lommerachtig, bladerachtig, Idumees [van Idumea, gebied in Palestina]. De vruchten van deze boom zijn dadels, waaruit de Moren, Indiërs en andere volkeren wijn persen wanneer zij vers geplukt zijn. Zij gebruiken de wijn nadat ze gekookt is, zodat hij niet zuur wordt. De palmboom in Italië draagt geen dadels maar sterft onvruchtbaar. Die in Spanje zijn altijd bitter en worden nooit rijp. Deze boom wordt hoger en rechter naarmate men hem meer terneerdrukt of wil buigen. Om deze reden vereert men helden die een zege behaald hebben met palmtakken, om daarmee hun standvastigheid en trots te tonen. | |
Pan(Pan) gehoornd, bergig of bergwoner, Arcadisch, god van de herders, bosachtig, bokkenvoet, de dryadenvrees, boers, dubbelhoornig, geitenvoet, Arcadisch, Maenalisch [van het gebergte Maenalus in Arcadië], wild, bokkig, rood, vervaard [schuw], vreesachtig, licht, velds, Lycaeaans [van de aan Pan gewijde berg Lycaeus], ruwharig, mal, fluiter, schuifelaar [fluiter]. De dichters beweren dat Pan de god van de herders was, ja zelfs van de hele wereld. Zij beelden hem zo uit dat hij lijkt op de zon, de maan, de lucht en op alles wat onder het hemelrond is. Zij zeggen ook dat hij geboren is uit het zaad van de vrijers van Penelope en dat hij de eerste is geweest die de fluit uitvond. | |
pan(panne) braad-, breed, keuken-, frijt- [bak-], handelijk [handelbaar], berookt, beroest, kwalijkrijzend [slechtrijzend]. | |
pand(pandt) bewezen, kostelijk [kostbaar], meubelen, verobligeerd [verschuldigd], trouw, zeker, hypotheek, verborgen. | |
Pandora(Pandora) mal, zot, besmet, gruwelijk, maagd, boos, vulkanisch [door Vulcanus geschapen], excellent, van god verordend. Hesiodus zegt dat zij de eerste vrouw was die Vulcanus maakte. Op Jupiters bevel schonk iedere god aan haar datgene wat hij het meest waardevol achtte. Venus gaf de schoonheid, Pallas de wijsheid, Mercurius de welsprekendheid enz. En om die reden werd aan haar de naam Pandora [Al-begaafde] gegeven. In die tijd leefden de mensen zonder zorg en zonder werk omdat de aarde alles wat zij nodig hadden voortbracht, zonder dat ze bewerkt moest worden. De mensen waren nooit ziek en verouderden niet. Maar | |
[pagina 158]
| |
Jupiter gaf Pandora een vat waarin de ziekten, de ouderdom, de zorgen en dergelijke andere gebreken en ongelukken opgesloten zaten. Daarna zond hij haar naar Epimetheus, een dom mens, die, nadat hij haar opgenomen had, het vat opende en de hele wereld met alle genoemde dingen vervulde. [Volgens het verhaal was het Pandora en niet haar echtgenoot Epimetheus die het vat opende.] | |
pannenkoeken of struiven[flensjes] (pannekoecken ofte struyven) lekker, zoetachtig, vet, gebakken, gesuikerd, delicaat [smakelijk], bemeeld, honingzoet, gesmeerd, geboterd, smeerachtig, lichtgebakken, dun. | |
pansier[pantser] (pantsier) zie krijgsrok. | |
panterdier[panter] (panther-dier) geplekt [gevlekt], wild, gruwelijk, Afrikaans, gespikkeld, wreed, geverfd [gekleurd]. Dit is een wild wit beest, heel wreed en vol zwarte vlekjes waarmee hij als oogjes bezaaid is. Zijn geur vinden alle andere beesten lekker, maar zijn afschuwelijk gezicht maakt hen bang. Daarom verbergt hij zijn kop door zijn hoofd en zijn gezicht omlaag te houden, wanneer hij andere dieren wil betrappen en vangen. Het enige verschil tussen de panter en de luipaard is dat de panter witter is. | |
pantoffel(pantoffel) gekurkt [van kurk], warm, vrouwen-, juffrouwen-, aardig, trijpen, leren, fluwelen, gevoederd [gevoerd], winter-, geboord [met boord], breed, hoog, geborduurd. | |
pap(pap) voedend, murw [zacht], week, meelachtig, dik, wit, zoet, kinder-, lijmachtig, gesuikerd, geklonterd. | |
papegaai(papegaey) Indisch, groen, smekend [aanlokkend], geschilderd [heel mooi], stom [zonder spraak], hooggezeten, leerbaar [geschikt om te leren], klappend [kletsend], vriendelijk, schuifelend [fluitend], lieflijk, krombekkig, koninklijk, grauw, groen, schoon [mooi], edel, vreemd [uitheems], raar [zeldzaam], troetelaar, vrolijk, zinger, wijnminner, zeldzaam [merkwaardig]. Deze vogel wordt uit Indië gebracht en is meestal helemaal groen, op een rode halsring na. Hij doet de menselijke taal na en zegt wat men hem leert. Hij is een groot liefhebber van wijn en hij is vrolijk als hij gedronken heeft. Zijn kop is even hard als zijn bek, zodat men hem met een koperen of ijzeren roede op de kop moet slaan als men hem leert spreken, anders zou hij het niet voelen. Als hij naar zijn nest vliegt, dan haakt hij zich met zijn bek vast en steunt daarop totdat hij zijn voeten neergezet heeft. Zijn voeten en zijn benen zijn namelijk heel teer. De papegaai is er heel handig in zijn nest zo te maken dat de slangen, die zijn vijanden zijn, er niet bij kunnen. | |
papier(papier) wit, journaal-, dun, geel, sneeuwwit, effen [glad], gepolijst, gelijmd, schrijf-, beschreven, kopieer-, druk-, grauw, post-, klad-, blauw, grof, hard, fijn, dik, schoon. | |
paradijs(paradijs) hemels, zalig, onsterfelijk, schoon [mooi], heerlijk, oneindelijk [oneindig], eeuwig, heilig, aards, lustig, zielhaven. Dit was een plek op de aarde die bijzonder prachtig, plezierig en aangenaam was. Het was aan alle kanten omringd door stromende wateren en rivieren, en het was de plek waar onze eerste voorouders woonden. Nu wordt onder dit woord verstaan het eeuwige leven en de plaats van alle vreugde en zaligheid. | |
Parcae[schikgodinnen] (Parcae) wreed, nijdig [jaloers], moorderssen [moordenaressen], zwart, overlastig, bleek, fel, gerimpeld, hovaardig, hatelijk [verafschuwd], doodvervig [doodkleurig, doodsbleek], onmenselijk, spinsters, verraderssen [verraadsters], spijtig [trots], onverbiddelijk, oud, ongerechtig [onrechtvaardig], trotsig, straf [streng], vijandinnen, ongerechtig [onrechtvaardig], gruwelijk, ongenadig, schadelijk, Stygiaans [van de Styx], wreeksters, kwaad, afgrijselijk, verslindsters, onbarmhartig, droef, van god geordineerd [door god bevolen], geweldig [gewelddadig], boos, nachtdochters. De dichters vertellen dat er drie Parcae zijn, namelijk Clotho, Lachesis en Atropos, en zij beweren dat ze de dochters zijn van Erebus en van de Nacht. Zij noemen hen ook dochters van Fata, omdat zij het leven van de mensen spinnen, en daarom worden zij ook spinsters genoemd. | |
parel(peirle) kostelijk [kostbaar], Indiaans [Indisch], fijn, dierbaar [kostbaar], wit, zonderling [bijzonder], kristallijn, rijk, blinkend, zilveren, schoon [mooi], Indisch, bleek, uitgelezen, gezocht, rond, oriëntaal, effen [glad], lang, klaar [helder], uitgezocht, aardig, rein, edel, vrouwen-, -ring, verheven, zwaar. De waarde van de parels hangt af van de witheid, dikte, rondheid, gladheid en zwaarte. De parels die niet aluinachtig zijn maar schoon en helder als | |
[pagina 159]
| |
water, zijn de beste. Men zegt dat ze in de paarlemoer groeien, die zich opent om de dauw van de hemel te ontvangen. De dauw is het zaad waaruit de parel voortkomt, even groot of klein als de druppel dauw die de paarlemoer ontvangen heeft. Ook zijn ze helder, donker of bleekachtig, al naargelang de tijdsomstandigheden. | |
parelmoer(peirle-moeder) zilverachtig, slijmig [modderig], schelpachtig. | |
Parijs(Parijs) een stad in Frankrijk, werelds koningin, groot, waardig, ontemmelijk, kunstenmoeder, nieuwe Pandora, schoon [mooi], geleerd, koopstad, zonder gelijke, vermaard, overvloedig, goed, edel, wonderlijk, allerrijkst, oud, hovaardig, volkrijk, koningsstoel, bloeiend, loffelijk, werelds sieraad. | |
Parijzenaars(Parisianen) loos [doortrapt], hovaardig, koppig, vals, geweldig [machtig], moedig, leugenachtig, schalk [schurkachtig], oproerig, onkuis, helers, krijgers, strijdbaar, verschrikkelijk, Scythen, machtig, furieus, boogschieters, vliedend, oorlogs, rijders, ridderlijk. | |
Paris(Paris) Frygiaan, ongetrouw, Trojaan, blond, koningskind, Priamidisch, overspeler, soldaat, amoureus, Dardanisch [Trojaans], geparfumeerd, onkuis, Ideaan [van de berg de Ida bij Troje], Trojes fakkel, oordeelder der liefde, vrouwachtig [vrouwengek], bedrieger, ellendig, wellustig, gemijterd, trouwbreker, halfman, van god verordend, bloedschender, trouw, schutter. Wordt ook wel Alexander genoemd en is de zoon van Priamus, de koning van Troje en van Hecuba. Nadat zijn moeder gedroomd had dat zij een toorts zou baren, vertelde de waarzegger haar dat het kind waarvan zij zwanger was het verderf van de Trojanen zou veroorzaken. Toen Priamus dit hoorde, beval hij zijn dienaar Archelaüs om direct nadat zijn vrouw het kind gebaard had, het voor de beesten te werpen. Maar Hecuba liet het enerzijds uit moederlijke genegenheid en ook omdat het kind zo bijzonder mooi was in het geheim door herders naar de berg Ida brengen. Toen Paris groot was geworden, werd hij verliefd op een jong meisje dat Pegasa heette, ook wel Oenone. Hij kreeg bij haar twee kinderen, waarna hij haar verliet. Hierna werd hij zeer verliefd op de bijzondere schoonheid van Helena, die hij schaakte. Dit veroorzaakte het verderf van de stad Troje en de bloedige oorlog. Ten slotte schoot hij, een bijzonder uitnemende schutter, Achilles zo behendig neer in de tempel, dat deze stierf. Hijzelf werd gedood door Pyrrhus, de zoon van Achilles, of door Philoctetes. | |
parlement(parlement) Parijs, het sieraad van Frankrijk, eerwaardig, het geëerde, statig, opperst, heerlijk, gevreesd, eerbaar, richterstoel, gemeen [openbaar]. | |
Parnassus(Parnasus) geheiligd, harig, dubbelbergig, vorkachtig, Muzen-, heilig, tweehoornig, hoog, sneeuwig, Phoebeaans, bergachtig, goddelijk. Dit is een berg in het land Phocis, met twee toppen, genaamd Thitoreus en Hyampus. Hij is gewijd aan de goden Bacchus en Apollo; volgens sommigen zijn de Muzen op die berg geboren. | |
part[streek] (parte) spel, loos [doortrapt], oorlogs, snood, schelms [schurkachtig], arg [kwaadaardig], bedrieglijk, vriendelijk, schalk [schurkachtig], verraders. | |
Parthen(Parthen) loos [doortrapt], schalk [schurkachtig], hovaardig, obstinaat, koppig, vals, moedig, geweldig [gewelddadig], leugenaars, subtiel, oproerig, onkuis, secreet [geheim], strijdbaar, verschrikkelijk, Scythianen, machtig, furieus, schutters, vlieders, krijgers, ruiters. De Parthen stammen af van de Scythen. Zij waren zo dapper en gelukkig in de strijd dat zij in hun oorlogen met de Romeinen (hoewel die toch de hele wereld overheersten) grote en roemrijke overwinningen behaalden. Men zegt dat zij ook de alleenheerschappij van de Oriënt bezaten, alsof zij de heerschappij en het keizerrijk met de Romeinen deelden. Plinius zegt voorts dat zij veertien koninkrijken onder hun heerschappij hadden. Zij vechten al lopende, te paard, of vluchtend, want soms doen ze alsof ze op de vlucht slaan, om dan hun vijand te bespringen, zodat die in verwarring raakt. Dit volk geeft niet om goud of zilver, maar zij worden zozeer door hun wellust beheerst dat het heel gewoon is als zij veel vrouwen hebben. | |
Parthenopaeus(Parthenopaeus) kloek, moedig, Arcadiaan, oorlogs, jong, vurig, krijgsman, stout [dapper], strijdbaar. Zoon van Mars en Medalippa of van Meleager en Atalanta. Toen hij nog jong was, nam hij deel aan de oorlog tegen Thebe; later werd hij gedood bij de belegering van Troje [hij stierf in de oorlog tegen Thebe]. | |
Parthenope(Parthenope) amoureus, schoon [mooi], Sireniaans [van de Sirenen], zingster | |
[pagina 160]
| |
[zangeres], smekend [vleiend], aardig, zoet, aanlokkend, listig. Zij was een van de meerminnen [Sirenen] die zich in zee stortten uit verdriet omdat Ulysses met zijn gezellen voorbijgevaren was, en zij hen niet met hun zoete zang hadden kunnen bekoren. De stad Napels heeft vroeger deze naam gehad omdat haar lichaam daar begraven werd gevonden, derhalve wordt met Parthenope soms Napels aangeduid. | |
partrijs[patrijs] (pertrijs, partrijs) warm, lekker, snip, onkuis, loos [verborgen], delicaat [smakelijk], goed, stijf [stevig], blode [weerloos], haastig [snel], alleenwezend. Zie veldhoen. Plinius vertelt ongelooflijke dingen over de onkuisheid van deze vogel. Hij bedekt zijn eieren met een dun laagje aarde, en bedekt ze later nooit meer waar hij ze eerst gelegd heeft, ook niet op plaatsen waar hij denkt dat veel mensen wandelen. Wanneer de vogelvanger recht op het nest afkomt, dan doet het vrouwtje of ze kreupel is, ze vliegt een klein stukje omhoog en laat zich dan weer vallen alsof ze een vleugel gebroken heeft, om de vogelaar bezig te houden en haar patrijsjes de tijd te geven om te vluchten. Zo houdt ze de jager bezig met op en neer te vliegen en houdt ze hem weg van het nest. Wanneer de patrijs geen jongen heeft en als er geen gevaar is, dan gaat ze in het wagenspoor op haar rug liggen en bedekt zich met een kluit aarde, die ze met haar klauwen vasthoudt, om gemakkelijk te rusten. | |
Pasen(paesschen) hoog, beloken, christen-, Israëlitisch, hoogtijds, goed. | |
Pasiphaë(Pasiphae) Minods [van Minos], der zonnen dochter, overspelig, onkuis, wonderdierdraagster [monsterdraagster], Gnosiaans [van Gnosus, stad op Kreta], bloedschendster, onbeschaamd, onrein, vilein. Dochter van de Zon en gemalin van Minos, koning van Kreta, was volgens de dichters verliefd op een stier. Door een list van Daedalus werd zij in een houten koe opgesloten, waarna aan haar verlangen werd voldaan. Uit dit gruwelijke samenzijn is de Minotaurus geboren, die half mens en half os was. Hij werd in het labyrint van Kreta gedood door Theseus, die hulp had gehad van Ariadne. Volgens Servius was Minos' secretaris, die Stier genoemd werd, degene op wie Pasiphaë verliefd werd en met wie zij lijfgemeenschap had in het huis van Daedalus. | |
Pasithea(Pasithar) goddelijk, de eerste begaafde, smekend [vleiend]. Dit is een van de drie Gratiën, ook Euphrosyne genoemd. | |
Paskwil(Pasquille) uitzinnig, beroemd, vermaard, Rooms [uit Rome], doof, oud, onroerlijk [onbeweeglijk], marmeren, blind, stom. Dat is de naam van een oud marmeren beeld in Rome. Men was gewoon daar aan te plakken alle uitspraken, grappen, zotternijen, gedichten en andere spotbedenksels tegen de voornaamste mensen van de stad. Daarom worden zulke schimpschriften paskwillen genoemd. | |
paspoort[vergunning, vrijbrief, reispas] (paspoorte) afscheid-, brief, vrij, getekend, gunstig, gepriviligeerd, verzekerd, volkomen, lastvrij, los, tolvrij. | |
passage of doorgang(passagie ofte doorganck) open, bewandeld [bezocht], gemeen [openbaar], twijfelachtig, kwaad, verkeerd, afkerend, zwaar, gemakkelijk, moeilijk, enig [eenzaam], heimelijk, listig, bezijden, openbaar, slijkerig, aangetekend, ordinarisch [gewoon], beslijkt, gebroken, betreden, gebaand, gevaarlijk, allemans-, gewoonlijk, scrupuleus, kruis-, vreselijk, oud, heerstraat-, voetgangers-, recht, doorgaand. | |
passement[boordsel, band] (passement) Frans, Italiaans, breed, smal, zijden, fluwelen, satijnen, koorden, boord-, gemengd, behendig [fijn], fijn, mooi, gekleurd, doorluchtig, aardig, verscheiden, geweven, kostelijk [kostbaar], gemaakt, getand, lelie, trens. | |
passer(passer) gemeten, recht, rond, rondmakend, vast, onfaalleerlijk [onfeilbaar], toegaand [die dicht kan], effen [vlak], draaiend, geregeld, sferisch, omkerend. | |
passie van de geest(passien des gheests) beroering, kwelling, genegen, menselijk, dagelijks, veranderlijk, geestelijk, vrij, onmatig, blij, armhartig [bedeesd], vreesachtig, gedurig [standvastig], uitzinnig, twijfelig, toevallig, smartelijk, geveinsd, beroerlijk [bewogen], dodelijk, zoet, verzoet, gematigd, zedig, geweldig [heftig], bijster [uitzinnig], verwekt, verborgen [heimelijk], versierd [verzonnen], overvloedig, bevangen, kwellijk [kwellend], aangrijpelijk, aangenaam, sterk, krachtig, ellendig, zot, ongestadig, ongeregeld [onbetamelijk], wreed, onontvliedelijk, pijnigend, blind, tovenaars, betoverd, haastig | |
[pagina 161]
| |
[plots opkomend], minnaars, ongeduldig, ontemmelijk, streng, wonderlijk, razend, machtig, dul [dol], uitzinnig. | |
pastei(pasteye) gedekt [bedekt], kalfs-, kuiken-, venezoen- [wildbraad-], lekker, rond, warm, gekruid, gehoornd [hoekig]. | |
pasteibakker(pasteybacker) lekker [van lekker eten houdend], obliebakker, doend, bezig, arbeidig, cabarettier [herbergier], vleesbrader, ovenkijker. | |
paternoster[rozenkrans] (paternoster) devoot, gitten [van git], jaspen [van jaspis], ivoren, rond, kristallijn, vrouwen-, kralen-, geteld, blinkend, schoon [mooi], geparfumeerd, ammeren [van amber], benen, zilveren, hol, geëmailleerd, ebben, gegaat [met gaten], parelen, agaten, gouden, kostelijk [kostbaar], getekend, geschorst [opgebonden], gekwispeld [met kwastjes], gesnoerd, hangend, lang, glazen, blauw, aardig, mooi, porselein, klaar [schitterend], marmeren, rood, gekleurd, albasten. | |
patiëntie of geduld(patientie ofte ghedult) hard, gestadig, standvastig, geweldig [krachtig], vreedzaam, verdraaglijk [verdraagzaam], onverdraaglijk, deugdelijk, traag, lankmoedig, verborgen [heimelijk], lang, onnozel [onschuldig], onschuldig, geleden, heilig, sterk, verdragend. | |
patrimonie of vaderlijk goed(patrimonie ofte vaderlijck goedt) kostelijk [kostbaar], rijk, aangeërfd, blij, veel, nagelaten, vaderlijk, moederlijk, verstorven [bij overlijden nagelaten], testamentelijk [testamentair], gezet [bepaald]. | |
Patroclus(Patroclus) Menoetiaan [zoon van Menoetius], medelijdend, ridder, edel, doorluchtig, manlijk, Achilles' gezel, getrouw, krijgsheld. Was de zoon van Menoetius en Sthenela. Hij werd samen met Achilles bij Chiron opgevoed, waardoor zij zeer op elkaar gesteld waren. Daarom gingen zij samen naar de belegering van Troje. Daar heeft Patroclus in Achilles' wapenrusting tegen Hector gevochten en is ter plaatse gedood. Toen Achilles dat vernam is hij van gedachten veranderd, hoewel hij zich voorgenomen had niet meer ten strijde te trekken omdat Agamemnon zijn lief Briseis weggevoerd had. Hij nam andere wapens van zijn moeder Thetis, gesmeed door Vulcanus, en trok ten strijde. En hij rustte niet voordat hij met veel geweld de dood van zijn goede vriend gewroken had. | |
paus(paus) H. Kerkhoofd, devoot, godvruchtig, aardsgod, roomse bisschop, godvruchtig, hemelsportier, stadhouder, geëerd, stadhouder Gods, opperste herder, oud, opperpriester, St. Pieters stadhouder, Gods dienaar, waardig. | |
pauw(pau) hovaardig, Junonisch [van Juno], blinkend, kostelijk [prachtig], gestaart, koninklijk, schoon [mooi], moedig, gekamd [met een kam], nijdig, rondstaartig, geschilderd [heel mooi], spijtig [trots], trots, onkuis, Inachisch [van Inachus], gespiegeld, gewelfdstaartig, bepareldstaartig, geveerd, pralend, fier. De pauw breekt de eieren die de pauwin heeft gelegd, omdat hij niet wil dat zij zich bezighoudt met het bebroeden ervan. Daarom legt zij haar eieren 's nachts en verbergt ze voor de pauw. Deze vogel is zo onkuis dat hij, als hij maar een of twee vrouwtjes heeft, ze zo weinig rust gunt dat ze niet bevrucht worden en ook geen eieren kunnen leggen. De pauw is gewijd aan Juno. | |
paviljoen of veldkoets[tent, veldbed] (pavillioen ofte veldtkoetse) lustig, overdekt, gouden, heren-, besloten, mooi, veld-, gespannen, overwelfd. | |
peer(peire) zoet, lang, zuur, steenachtig [met pitten], blozend, sappig, smakelijk, hard, maagden-, ruw, wild, rond, mals, dor [droog], waterachtig, rood, haast [vroegrijp], vroeg, spade [laat], geel. Wij hebben velerlei peren, en het zou te ver voeren om te verhalen waar de diverse namen ervoor vandaan komen: ze heten naar degenen die ze het eerst uit andere plaatsen hierheen gebracht hebben, of naar de plaatsen waar ze groeien, of ook naar hun kenmerken of kleuren, of naar het seizoen waarin ze voorkomen. En omdat ze allemaal verschillend zijn, beoordeelt men ze naar de smaak, net zoals men bij appels doet. | |
Pegasus(Pegasus) vliegend, gevleugeld paard, Meduseaans, licht, ruggevleugeld, Neptunisch, wakker, gevederd, Gorgonisch, Medusa's gevleugelde zoon, Bellerophontiaans, vluchtig [snel], gepluimd [met veren]. Men zegt dat hij een vliegend paard was, zoon van Neptunus en Medusa, of dat hij alleen voortkwam uit het bloed van Medusa, die door Perseus werd | |
[pagina 162]
| |
gedood. Dit paard heeft door met zijn voet op de berg Helicon te slaan de bron Pirenae [Hippocrene] doen ontspringen. Met dit paard bracht Bellerophon het monster de Chimaera om. | |
pek(peck) dun, olieachtig, harsachtig, teerachtig, dik, zwart, traag, hard, zacht, lijmachtig, lopend [vloeiend], druppend, Indisch, ruw, scheeps-, traanachtig, vochtig. | |
pekdraad(peckdraet) gewast [met was bestreken], gedraaid, schoenmakers-, geteerd, gepekt, geharst, zwart, klevend, gesponnen, bindend, geborsteld. | |
pekel(pekel) zout, vuil, vet, slijmachtig, ros. | |
pelgrim(pelgrim) devoot, dwalend, reizend, vreemd, getrouw, vreemdeling, bedelend, ver, passerend, gestaft [met een staf], geschelpt [met schelpen op hun kleding genaaid], onbekend. | |
Pelias(Pelias) wakend, Thessalinisch, Aesons broeder, Neptunisch. Was koning van Thessalië, zoon van Neptunus en Tyro, de dochter van koning Salmoneus. Omdat hij bang was voor Jason, de zoon van zijn broeder [Aeson], raadde hij die aan om de reis naar Colchis te ondernemen om het Gulden Vlies te halen, in de hoop dat Jason daarvan niet zou terugkeren. Uiteindelijk wordt hij door zijn eigen dochters gedood, op advies van Medea, die hun wijsmaakte dat hij op die manier weer tot de eerste bloei van zijn ouderdom zou weerkeren. | |
pelikaan(pelicaen) Egyptisch, enig [solitair], gebekt, zuchtend. | |
Pelops(Pelops) Dardanisch [Trojaans], Tantalidisch, trouwbrekend, Frygisch. Hij was de zoon van Tantalus, koning van Frygië, en van Taygete. Toen deze de goden te gast had, liet hij Pelops koken en opdienen, om hun goddelijkheid te beproeven. Maar niemand wilde ervan proeven behalve Ceres, die er de linkerschouder van pakte. Toen heeft Jupiter hem weer levend gemaakt en hem een schouder van ivoor aangezet. Toen Pelops een man geworden was, voerde hij oorlog tegen Oenomaüs om diens dochter Hippodamea, op wie hij zeer verliefd was, als bruid te verkrijgen. Toen hij Oenomaüs overwonnen had, beloofde die haar te geven, op voorwaarde dat Pelops hem in een wagenwedren zou verslaan. Pelops overreedde Myrtilus, de wagenmenner van Oenomaüs, om zwakke staafjes voor de wagenassen te maken die makkelijk konden breken, en dat deed die, met als gevolg dat de wagen waar Oenomaüs op zat, brak en hij vermorzeld werd. Aldus verkreeg Pelops Hippodamea en het koninkrijk Elis. | |
pels[bont] (pels) pelterij [bontwerk], zacht, slecht [glad], verachtelijk, arm, verwarmend, bont, zwart, zoet, teder [zacht], winter-, delicaat, blinkend, fluwelen, dubbel. | |
pen(penne) schrijf-, zoet, scherp, stijf [stevig], ganzen-, zwanen-, klerks-, schrijver, gouden, grof, fijn, ras [snel], licht, geleerd, vaardig, edel, vliegend, schilder, wakker, smekend [vleiend], zacht, slap, teer, vast, gestoord [ontstemd], beschrijfd [waarmee geschreven is]. | |
Peneleos(Peneleus) Grieks, kloek, Beotiaan, stout [dapper], strijdbaar. Hij was het die 's nachts bij de verwoesting van Troje Koroibos doodde, denkende Cassandra te helpen die door enkele Grieken bij de haren uit de tempel van Minerva werd gesleept. | |
Penelope(Penelope) Icariaans [dochter van Icarius], zuiver, getrouw, Grieks, prijswaardig, eerbaar, schoon [mooi], listig, deugdelijk [deugdzaam], zuur, stuur [stuurs], naarstig, vlijtig. Zij was de dochter van Icarius en de vrouw van Ulysses, een toonbeeld van reinheid en eerbaarheid. Tijdens de twintig jaren dat haar man afwezig was, probeerden velen haar te verleiden. Zij hield ze aan het lijntje en bedroog ze door te beloven dat ze hun ter wille zou zijn als het kleed waaraan ze zat te werken af was. Maar ze was geslepen, en 's nachts rafelde zij uit wat zij overdag gemaakt had. Op die manier liet zij hen naar haar verlangen totdat haar man thuiskwam. Deze werd hierover ingelicht, verkleedde zich als een bedelaar, en toen hij door haar was ontvangen, doodde hij alle hunkerende minnaars. | |
pennenmes(pennemes) snijdend, scherp, gewet, edel, zoet van snede, geslepen, pennensnijder, puntig, aardig, vlimmig [scherp]. | |
penning(penninck) gods- [handgeld], arrespenning [handgeld], drink-, pot-. | |
pens(penssen) vet, zoet, warm, teer [zacht], vroeg, vuil, snood [van geringe waarde], gezouten, glad, slijmig, gebakken, gevlochten. | |
penseebloem[driekleurig viooltje] (penseelbloeme (sic)) dun, violet, geel, wit, blauw, edel, aardig, scheel. | |
penseel(pinceel) dun, schilder-, fijn, effen [glad], zacht, gemoeiig [zacht], verlichters- | |
[pagina 163]
| |
[verluchters-], zoet, kleur-, behendig, schilderend, werk-, scherp, grof, ruw. | |
pensioen of jaargeld(pensioen oft iaerghelt) schuldig [verschuldigd], zwaar, dagelijks, beneficiaal, erfelijk, tijdelijk, koninklijk, rentelijk [periodiek]. | |
Penthesilea(Pentasilea) strijdbaar, manwijf, furieus, razend, uitzinnig, Amazonisch, wreed, oorlogs, moedig, kloek, rijkzinnig. Zij was de koningin van de Amazonen als opvolgster van Orithyia; zij was zo strijdbaar dat men haar vergeleek met de sterkste man die men had kunnen vinden. Zo vreesde zij niet om de Trojanen met een groot leger te hulp te komen. Plinius zegt dat zij als eerste de hellebaard heeft uitgevonden. | |
Pentheus(Pentheus) zot, stout [driest], Echionidisch [zoon van Echion], hovaardig, Thebaans, ellendig, trots. Was de zoon van Echion en van Agave. Omdat hij de offerdienst aan Bacchus verachtte, werd hij door zijn eigen moeder in stukken gehouwen en door haar zuster meegevoerd in de bacchantische razernij. | |
peper(peper) bijtend, sterk, zwart, bitter, Indisch, lang, grof, graan, gestoten [gestampt], wit, braziel-, gerimpeld. Peper groeit aan dunne takjes, net als de wingerd en het windkruid. Ze hechten zich aan bomen vast en groeien om planten in de buurt heen, om zich daaraan vast te houden. Hun bladeren zijn als die van citroenbomen. De peper krijgt trossen als de wilde wingerd, maar de korrels staan dichter opeen en zijn vaster gesloten. Ze rijpen in de maand oktober. Dan laat men ze drogen op palmtakken totdat ze zwart en gerimpeld zijn. Dit gebeurt in minder dan drie dagen. Wat betreft de lange peper: die groeit op een ander soort bomen, en de vruchten hangen gelijk schelpjes bijeen als hazelnoten, ze zijn lang als wormen, maar ze veranderen nooit van vorm. | |
perikel(perijckel) zorgelijk, schadelijk, doods, droevig, onbedacht [waarop men niet bedacht is], onvliedelijk [onontkoombaar], gevaarlijk, ongelukkig, zees [van de zee], schipbrekig, tegenspoedig. | |
Perillus(Perillus) ongelukkig, subtiel, wreed, kunstig, werkman, zinrijk, ellendig, onmenselijk, onbarmhartig, Cecropiaan [Athener, naar de bouwer van Athene, Cecrops]. Perillus was een smid in Athene, die nog wreder was dan de tiran Phalaris. Hij bedacht een metalen stier om de ter dood veroordeelden in te braden, opdat als het vuur eronder gestookt werd, men geen medelijden met hen kreeg, want als het slachtoffer luid schreeuwde, klonk dat als het geluid van een brullende os. Maar hij werd beloond voor zijn werk zoals hij verdiend had, want hij werd, om zijn uitvinding te beproeven, als eerste zelf erin gestopt en verbrand. | |
perkament(parckement) wit, vacht-, stijf, hard, langdurend, ruw, dun, maagden-, schapen-, kalfs-, hoorn- [soort perkament van kalfsvel], klaar [schitterend], gelijmd, gekrijt, gekalkt, blinkend. | |
pers(persse) wijn-, drukkers-, laken-, lijnwaad-, dringend, vast, vijzel-, sterk, sluitend, krijtend [piepend], kalander [mangel]. | |
pest(peste) dodelijk, dood, brandend, wreed, zorgelijk [gevaarlijk], vurig, geweldig [krachtig], besmettelijk, koortsig, mensenvijand, loodvervig [loodkleurig], overvallend, zuids, verrassend, doodsgezellin, grijpend, ontstoken, verslindend, vijandelijk, droevig, ellendig, vuil, dreigend, verraderlijk, haastig [plots opkomend], hatelijk [verafschuwd], boos, moorddadig, gruwelijk, bloedig, geweldig, schadelijk, straf [wreed], scherp, ruw, donker, zwart, karbonkel-, kwaad, verschrikkelijk, gemeen [algemeen], ongenadig, moordend, schuwelijk [afschuwelijk], slapend, razend, dul [dol], verheven, onverbiddelijk. | |
Phaëthon(Phaethon) stout [driest], mal, Clymenaan [zoon van Clymena], stoutmoedig, ellendig, onversaagd, der zonnen zoon, dolend, verdronken, opgeblazen. Hij is de zoon van de Zon en van Clymena. Eens kreeg hij van zijn vader toestemming om de zonnewagen te mennen; maar omdat hij niet wist hoe hij die moest besturen, zou hij de hele wereld verbrand hebben, als Jupiter hem niet met zijn bliksem eruit geslingerd had. Toen viel hij in de rivier de Po en verdronk. Onder dit woord wordt ook wel ‘ontbranding’ of ‘vuur’ verstaan. [Het betekent letterlijk ‘stralende’.] | |
Phalaris(Phalaris) tiran, wreed, Siciliaan, ellendig, onmenselijk, geleerd, onbarmhartig, ongelukkig. Was koning van Agrigentum en uitzonderlijk wreed: hij beleefde veel plezier aan een veelheid en verscheidenheid van instrumenten die bestemd waren om terdoodveroordeelden te pijnigen. Ene Perillus kwam bij hem, in de hoop veel dank en geld van hem te ont- | |
[pagina 164]
| |
vangen. Hij maakte een metalen stier waarin de arme slachtoffers die erin opgesloten waren, gebraden werden als het vuur eronder ontstoken was. Maar op bevel van de tiran stopte men die aardige werkman erin en gaf hem een proefje van de pijn die hij anderen wilde doen lijden. De bevolking kon de wreedheid van Phalaris niet langer verdragen. Zij besprongen hem, sloten hem op in de metalen stier, nadat zij hem eerst de tong uitgesneden hadden, en lieten hem er levend in zitten tot het einde van zijn dagen. | |
Phasis(Phasis) Colchidisch, allergrootst, gebrugd [met bruggen], golvend, barend [golvend], breed. Dit is een rivier in Colchis [aan de Zwarte Zee] waarover 120 bruggen liggen. | |
Philomela(Philomela) droevig, Pandions dochter, vogel, klappei [praatster, kwaadspreekster], Procnes zuster, stomme dochter, klachtig, Attisch, Atheniaans, schuifelend [fluitend]. Zie wat over tereus geschreven is. | |
Phineus(Phineus) ongelukkig, Agenors zoon, tranend, betraand, rijk, blind, voorzegger [voorspeller], Thraciaan, ellendig, Agenoridsch [zoon van Agenor], waarzegger, Bithyniaan [uit Bithynië]. Dit was een koning in de Bithynische landen en in Paphlagonië, een man die heel bekwaam was in het voorspellen van komende gebeurtenissen. Omdat hij de mensen te veel van de geheimen der goden verteld had, werd hij eerst door Jupiter met blindheid geslagen. Daarna werd hij gekweld door de Harpijen, die telkens als hij wilde gaan eten op zijn voedsel neerstreken. Soms verslonden zij dat helemaal, soms lieten zij een beetje voor hem over, maar dat stonk dan zo door hun aanraking dat niemand de stank verdragen kon. Ten slotte hebben Zetes en Calaïs, kinderen van Boreas, die als vogels door de lucht vlogen en die familie van Phineus waren, medelijden met hem gekregen. Zij vervolgden de Harpijen zo hardnekkig dat zij ze in stukken gereten zouden hebben als een stem uit de hemel hen er niet van weerhouden had om ze verder te vervolgen, met de verzekering dat de Harpijen niet meer terug zouden komen om Phineus te kwellen. | |
Phlegyas(Phlegyas) Lapithisch, ellendig, Mars' kind, ongelukkig, furieus, grimmig, ongelukkig. Hij was een zoon van Mars en vader van Ixion en van de nimf Coronis, en was koning van de Lapithen, het Thessalische volk. Toen hij vernam dat zijn dochter door Apollo verkracht was, ontstak hij terstond in woede en stak hij diens tempel in Delphi in brand. Apollo, daardoor zeer verstoord, doodde hem met pijlen en zond hem naar de onderwereld, waar hij gekweld wordt door onder een grote steenrots te moeten zitten die op het punt staat te vallen, en Phlegyas vreest voortdurend dat die op hem zal vallen. | |
Phoebe(Phoebe) maagd, Latoniaans [van Latona], bleek, jagersse [jageres], van het bos, verguld, pijlkokerdraagster, zuiver, maandstondig [maandelijks], dolend, Titanisch, roodachtig, zilverig, vochtig, moeder van de maanden, lichtachtig. Zo wordt de zuster van Phoebus genoemd, zij is Diana of de Maan. | |
Phoebus(Phoebus) geleerd, Cynthiaan [van de berg Cynthus, waar hij geboren werd], geloktharige god, schoon [mooi], dolend, ingespannen [voor een wagen gespannen], Latoniaans geslacht, harig, Deliaan [van Delos], vader van de sterren, blond, Cyriaans [van de stad Cyrene, waar een aan Apollo gewijde bron was], alziend, vriend van de Trojanen, goddelijk, bestraald, klaar [schitterend], gouden, Titanisch, voorbeduider [voorspeller], lauwerkransdrager, Parnassidisch, vurig, rood, rodend [rood wordend], grootgetalig. Dit woord duidt Apollo aan, de zoon van Jupiter en Latona, en de broer van Diana die ook Phoebe genoemd wordt. | |
Phorcyden(Phorcyden) oud, gerompeld [gerimpeld], Gorgonen, gruwelijk, wit. Met deze naam worden de zes dochters van Phorcys aangeduid. Drie van hen werden ‘de ouden’ genoemd omdat ze met wit haar geboren waren, terwijl de anderen ‘Gorgonen’ heetten omdat ze zo'n afschuwelijk uiterlijk hadden. [De naam Gorgonen is afgeleid van Grieks gorgos ‘huiveringwekkend’]. | |
Phorcys(Phorcys ofte Phorcyn) zeegod, Neptunisch, vader van de Gorgonen, Corsidisch [van Corsica]. Was de zoon van Neptunus en Toota [Pontus en Gaia], koning van het eiland Corsica en Sardinië. Hij werd door Atlas met een oorlogsarmada overwonnen en verdween onder de golven; zijn metgezellen zijn ontkomen. Men zegt dat hij een zeegod geworden was, die ook tevoren al geacht en geëerd werd. Hij kreeg een aantal kinderen, onder wie Medusa. | |
[pagina 165]
| |
Phyllis(Phyllis) van Thracië, ellendig, Rhodiaans [van Rhodos], ongeduldig, amoureus, rijk, moedig. Was de dochter van Lycurgus, koning van Thracië. Toen Demophoön, zoon van Theseus, terugkeerde van de Trojaanse oorlog, ontving zij hem zeer liefderijk, alsof hij haar man was, nadat hij haar eerst beloofd had dat hij met haar zou trouwen als hij zijn huiselijke besognes afgehandeld had. Demophoön is toen vertrokken. Phyllis merkte dat hij niet op de afgesproken tijd terugkwam, omdat hij door allerlei dingen werd opgehouden. Uit ongeduld vanwege de liefde die ze voor hem voelde en door al te grote smart overmand, meende Phyllis dat zij bedrogen was en toen heeft zij zich opgehangen, en veranderde ze in een bladerloze amandelboom. Vervolgens keerde Demophoön terug, en toen hij begreep wat er was gebeurd, heeft hij de stam van die boom omarmd. De boom kreeg terstond bladeren, alsof hij voelde dat de bruidegom gekomen was. | |
Picardiërs(Picardianen) getrouw, ruw, bot, hittig, koppig, stout [driest], ijverig, trouw, haastig [snel], moedig. | |
piek(pijcke) zie lancie. | |
pij(pije) ruw, harig, winter-, warm, lang, dik, schippers-. | |
pijl of schicht(pijl ofte schicht) geschoten, scherp, dodelijk, moordend, geweldig [gewelddoend], raslopend [snellopend], gevederd, oorlogs-, wrekend, doordringend, sterfelijk [ombrengend], stijf [stevig], geijzerd, onoverwinnelijk, krijgs-, daverend [trillend], doorschoten, haastig [snel], gevleugeld, onwederhalijk, geveterd [met een band], toegeschoten, schadelijk, vulkanisch [van Vulcanus], gevenijnd [met vergif besmeerd], verstaald, lang, kwetsend, gelooid, geslepen, schuifelend [fluitend], bloedig, gevaarlijk, geweldig, Turks, kletterend, ongelukkig, ras [snel], moorders, gebusseld [als een bosje gebonden], bloot, bebloed, -koker, vergift, wreed, stekend, flitsend, hard, beslagen, Kretisch, vliegend, gedrukt, licht, scherp, ruisend, snel, Scythisch, gelood, vallend, gevlamd, kwaad, periculeus, dolend, stekend, zwak, boud [zeker], weerbottend [terugkaatsend], doordringend. | |
pijlkoker(pijlkoker) pijldragers, opgeschorst [opgebonden], licht, krakend, verguld, lustig, jagers-, geschilderd [beschilderd], getrouw, Amazonisch, hangend, dreigend, vol, Scythisch, voorzien [gevuld], Phoebeaans, sagittarisch [boogschutters-]. | |
pijn(pyne) bitter, smartelijk, droevig, zinnelijk [met de zinnen waarneembaar], doornig, onverdraaglijk, hard, moeilijk, zuchtend, beklaaglijk, bezuchtelijk, onuitsprekelijk, zwaar, ziekelijk, catarrisch, groot, deerlijk, troostnodig, troostbehoevend, troostwaardig, verergerlijk, gedurig, furieus, zuur, wreed, bezurend, scherpend, straf [sterk], krachtig, benauwend, bloedig, beweenlijk [te bewenen], beschreielijk, veroud [langdurig], onzeker, stekend, nijpend, zorgelijk, ondraaglijk, ruw, grof, ongeneeslijk, ingeworteld, tormenterend, kwelend [lijdend], kwellijk [kwellend], ellendig, onmatig, flerecijnig [jichtig], kort, ongeduldig [ondraaglijk], doods, brandend, vurig, verdrietelijk, pokkig, heftig, straffend, gemelijk, stom [stil], doof, blind, hatelijk [verafschuwd], haastig [plotseling], dodend, marteriserend [martelend], lang, onverwacht, kolieks, gepassied [folterend], traag, wijvelijk [vrouwelijk], gruwelijk. | |
pijnbank(pijnbanck) smartend [pijnlijk], hard, geweldig [gewelddoend], waarachtig [de waarheid aan het licht brengend], ondervragend, kwellend, straffend, pijnigend, forcerend, vragend, benauwend. | |
pijnboom(pijnboom) bergs of bergachtig, verheven, wild, dicht [vol naalden], stout [fors], spitsharig [ruig], recht, gomachtig, hoog, gezegend, getakt, besdragend, bosseneer, appeldragend, riekend [geurig], Cybelisch [gewijd aan Cybele], gebloeid [bloeiend], harig, groen, ruw, zee-, vet, rivier-. Deze boom kent vele soorten die, afhankelijk van klimaat en omstandigheden, hout en vruchten voortbrengen. De Duitsers waarderen de planken van dit hout zeer, vooral van de bomen die witte bessen hebben en welriekend zijn, niet alleen vanwege de tekening, die heel mooi is, maar ook omdat ze lekker ruiken. Deze boom is aan Cybele gewijd. | |
pijnier[pionier: soldaat die schansen graaft] (pynier) krijgs, oorlogs, gravend, arm, ellendig, sterk, geschokkeerd [geschakeerd], gravers, mijners, hukkend [hurkend], krom, ruw, onbarmhartig. | |
pijp[inhoudsmaat van olie, wijn en bier] (pype) olie-, wijn-, Rijns, Frans, Spaans, bodemloos, ledig, gebonden. | |
[pagina 166]
| |
pijper[fluiter] (pypere) aardig, bedrieglijk, smekend [lokkend], vogelaars-, loos [bedrieglijk], schuifelend [fluitend], bootsig [grappig], zoet, arglistig, mal. | |
pijpje[fluit] (pypken) zie uit. | |
pijpje[hol buisje] (pypken) stro- [strohalm], zwak, dun, blaas-, halm, lang, pijpend [fluitend], rond, slecht [glad], licht, mager, geel, veld- [veldfluit], krakend, dor, drogend, knopend, orgel-, vogelaars-. | |
pilaar(pilaer) hoog, machtig, sterk, marmeren, vast, staand, verheven, opgericht, geheel, lang, gulden [gouden], gouden, geschilderd [beschilderd], gemarmerd, ivoren, zeker, dik, rond, onbeweeglijk, doorstreept, schoon [mooi], jaspen [van jaspis], wonderlijk, tegenhoudend, onderstuttend, effen [glad], glad, blinkend, gespikkeld, machtig. | |
pimpernel of bevernel[plantengeslacht] (pimpernelle ofte bevernelle) gekarteld, groen, gekamd [met een kam], salade-, gekerfd. Dit kruid is bij iedereen genoegzaam bekend, omdat men het gewoonlijk in de sla doet. Sommige artsen waarderen het zeer, omdat het goed is tegen de pestkoortsen. | |
Pindarus(Pindarus) Thebaan, lyrisch, statig, Dirceaans [van Dirce, bron bij Thebe], Griek, sententieus [spreukrijk], onnavolgelijk, vermaard, goddelijk. Pindarus is een dichter uit Thebe, prins der negen Griekse lyrische versvormen, waarin hij geweldig uitblonk. Horatius zei over hem dat als iemand wilde proberen om hem na te volgen, dat een geheel onmogelijke onderneming zou zijn. Men zegt dat hij een zang ter ere van de god Pan heeft gemaakt waarin de god zo'n genoegen schepte dat hij die zelf op de bergen zong. Toen de Lacedaemoniërs de stad Thebe plunderden, wilde geen mens zijn huis betreden om het te plunderen, uit eerbied voor hem. Valerius zegt dat hij stierf op de schoot van een kind dat hij bijzonder liefhad. | |
piramide(pyramide) trotsig, excellent, hoog, stenen, Egyptisch, wonderlijk, hooggepunt, gewenkbrauwd [hoog], ijdel, fariaans [van de farao's], breed, hovaardig, gepunt, vermaard, wonderlijk, kostelijk [prachtig], mal, Indiaans [Indisch], verheven, ledig. Dit is een vierkante massa, die zich zeer hoog verheft, daarbij steeds smaller wordend tot aan de top. In Egypte zijn er veel, maar drie zijn er de belangrijkste, die zijn in de hele wereld beroemd omdat ze van alle kanten te zien waren. De grootste en hoogste daar was van Arabische steen gemaakt, en men zegt dat 300.000 mannen twintig jaar bezig zijn geweest om hem te bouwen. | |
pis(pisse) klaar [helder], troebel, graveelachtig [met blaasgruis], verdorven [bedorven], bleek, deluw [bleek], vuil, ras [snel], vet, dun, smartig, gepist, wit, drabbig, ros, onklaar [onhelder], stil, goudgeel, bloedig, schuimig, rood, bruin, geel, stinkend, vochtig. | |
plaaster[pleister] (plaester) wit, zacht, ruw, trek-, zalf-, heel-, corrosief [bijtend], verzachtend, zwart, gouden. | |
plaat of zandplaat(plate ofte zandtplate) periculeus, hinderlijk, schadelijk, zorgelijk [gevaarlijk], zandachtig, opgehoopt, driftig [drijvend], keisteenachtig, rotsstenig. | |
plakkaat(placcaet) aangeslagen [aangeplakt], schand-, lasterlijk, gelibelleerd [in een libel of schotschrift genoemd], kort, lang, vroeg, lezelijk, openbaar, hatelijk [verafschuwd], schimp-, dagend, schandaal, geplakt. | |
planeetster(planeetsterre) klaar [helder schijnend], schoon [mooi], blinkend, rein, lichtend, brandig [brandend], zuiver, stralend, glinsterend, gensterend [fonkelend], schijnend, verlichtend, omlopend. | |
plank(plancke) smal, daverend [trillend], stap-, effen [vlak], steunend, ruw, stellage-, stellingen-, overhangend, gemarmerd, geschaafd, effen [glad], geweerd [verweerd], hard, dennen, eiken, stijf [stevig]. | |
plant(plante) gevoed, levend, jong, geworteld, verplant, verzet, nieuw, kaal, vruchtbaar, teer, krachthebbend. | |
plasregen(plasreghen) haastig [plotseling], geweldig, vochtig, buiend [buiig], wolkig, kort, spartelend, koud, sterk, ras [snel], nevelachtig, voorjarig [lente-], lauw, vallend. | |
platijnen[patijnen, tripklompen] of klompen (plattijnen ofte klompen) mooi, houten, hoog, zwaar, beslagen, aardig. | |
Plato(Plato) de goddelijke, Cecropisch [Atheens], wonderbaar, geleerd, wijs, degelijk, Athenisch, diepzinnig [geleerd], welsprekend, prins der filosofen, Socratisch. Heette oorspronkelijk Aristoteles [lees: Aristocles], maar werd door Ariston Plato genoemd omdat hij zeer brede schouders had. [Plato is een afleiding van | |
[pagina 167]
| |
Grieks platus ‘breedgeschouderd’.] Hij is in Athene geboren, op dezelfde dag als Apollo op het eiland Delos. Hij was geleerd in alle kunsten en wetenschappen, maar hij hield zich voornamelijk bezig met de filosofie. Hij is een leerling van Socrates geweest, bij wie hij zulke vorderingen maakte dat men hem daarna ‘de goddelijke Plato’ noemde en ‘de Homerus van de filosofen’. Zelf zeiden die (omdat hij zo welsprekend was) dat als Jupiter Grieks zou willen spreken, dat dan wel Platonisch moest zijn. Hij stierf toen hij 81 was, aan een ziekte die men voetflerecijn [voetjicht] noemt. | |
Plautus(Plautus) oud, bootsig [grappig], ellendig, komieks, spotter, arm, gebrekelijk, welsprekend. Deze blijspeldichter is de grappigste Latijnse dichter geweest. Hij was zo arm dat hij, om de kost te verdienen, de molensteen draaide, en als hij tijd had, hield hij zich bezig met het dichten van blijspelen, die we nu nog kennen. | |
plaveisel of vloersel(plaveysel ofte vloersel) effen, oneffen, koud, hard, gemarmerd, plat, stenen, estriken [van plavuizen]. | |
plein(pleyne) veldplaats, ontdekt [onbedekt], gegraafd, schoon [mooi], breed, levendig, vruchtbaar, wijd, vochtig, zandachtig, lommerachtig, wild, open, verstreken [aangeharkt], groen, stofachtig, vermakelijk. | |
plicht(plicht) schuldig [verschuldigd], behoorlijk, dienstelijk, gedienstig, gehoorzaam, getrouw, vaardig, ootmoedig, dienstbaar, geneigd [onderworpen]. | |
Plinius(Plinius) natuurbeschrijver, Veronisch edelman, zwaar [moeilijk], historieschrijver, mensenvriend, diepzinnig [geleerd], geleerd, arbeidig. Plinius de Oudere, van Verona [Como], leefde ten tijde van keizer Vespasianus, wiens zaken hij beheerde. In de tijd die hij 's nachts doorwaakte, zegt hij, heeft hij de systematisch geordende Historie der Natuur geschreven. Bij een onderzoek naar de oorzaak of de oorsprong van het voortdurend branden van de berg Vesuvius in Campanië stikte hij in de rook en damp van die slechte berg. | |
ploeg(ploech) arbeidend, laag, kerend, boeren-, handelijk [handelbaar], gekouterd [met een kouter of ploegschaar], zwaar. | |
ploegijzer(ploech-yser) scherp, snijdend, krom, hard, arbeidig, zwaar, versleten, ruw, aardwroetend, bot. | |
pluimen[veren] (pluymen) zacht, donzen, licht, vaardig, vogel-, wit, gemoeiig [zacht], ganzen-, zwanen-. | |
pluimstrijker(pluymstrijcker) vleiend, smekend [flemend], tafelvriend, teljoorlikker [bordenlikker], gulzig, nademondsprekend [naar de mond sprekend], leugenachtig, mondfluiter, brokvolger, klappaard [kletser], snood, hoveling, beroemer [pocher]. | |
Plutarchus(Plutarchus) Chaeronenzer [uit Chaeronea in Beotië], vermaard, geleerd, filosoof, historisch, historieschrijver, welsprekend, kroniekschrijver, getrouw, vloeiend. Zijn bloeitijd was onder de keizers Trajanus en Hadrianus. Hij werd zeer geëerd om zijn grote en wonderbaarlijke geleerdheid. Hij droeg zijn boek van de Apophthegmata [Spreuken] op aan keizer Trajanus, en dientengevolge werd hij door de Raad geëerd en naar Slavonië gezonden, waarbij alle gouverneurs van het land bevel kregen om niets te ondernemen zonder zijn advies. | |
Pluto(Pluto) Saturnisch, zwart, hels [onderwerelds], gruwelijk, wreed, onbarmhartig, uitzinnig, rover, god des afgronds, verschrikkelijk, koning van de rijkdommen, gierig [hebzuchtig], donker, trots, onverbiddelijk, Elysiaan [van het Elysium, de onderwereld in het westen van de aarde], vlammend, duister, straf [streng], Clymeneaans [van Clymenus (bijnaam van Pluto)], koning der duisterheid, hard, Stygisch [van de Styx], onverzoenlijk, overdadig, sulferig [zwavelachtig], onderdeaardig, helse koning. Zoon van Saturnus en Ops, was de broer van Jupiter en van Neptunus. Toen zij de hele wereld verdeelden, viel hem, de jongste, het westelijk stuk ten deel, dat bij de verste zee gelegen is. Hieruit hebben de dichters geconcludeerd dat hem de onderwereld ten deel gevallen is. De Romeinen noemen hem Dis, waarmee de rijkdommen worden aangeduid die verborgen liggen in de spelonken van de aarde. [Het Latijnse dis betekent ‘rijk’.] Men zegt dat Proserpina zijn vrouw was. | |
poëet(poeet) redelijk, stichtelijk, vermengd [alledaags], Aesopisch [als Aesopus], Lydisch, gelauwerd, Sybarisch [van de Sybarieten, verwijfd], Cypers [van Cyprus], oorkittelig, stadig [bedaard], verbeeldend, bereded [met rede begaafd], lusttemmend, gemoedstillend, gaverijk, goddelijk, geheiligd, welzeggend [welbespraakt], beuzelaar, facteur [dichter van een | |
[pagina 168]
| |
rederijkerskamer], komiek [komisch] of tragisch, amoureus, edel, ijdel, geleerd, bijtend, bootsig [grappig], lofpost, welsprekend, profeet, profeterend, furieus, eeuwig, Phoebus' zoon, nutzoet, mal, geheiligd, geest, schilderijbeminner [liefhebber van schildering met woorden], zinrijk, luidroeper [grootspreker], der Muzen priester, muziekbeminner, Pallas' soldaat, curieus [zorgvuldig], lauwerknauwer, zanger, voedsel der negen gezusters [namelijk de Muzen], heilig, fabeldichter, Piërids [van de Piëriden, de Muzen], der goden dienaar, waardig, beduider der goden, welzingende zwaan, uitroeper van de lof, Apollo's zoon, der Muzen voeder, der goden vriend, heroïsch, trompet [rondbazuiner], edel, hemelskind, troetelaar, Parnassisch, aandachtig, geestig, versierder [verzinner], diepgrondig, vernuftig, werkelijk [ijverig]. | |
poel(poel) slijkerig, drabbig, stilstaand, stinkend, breed, vuil, vochtig, slapend, hol, veld-, modderig, paddig, moerig [drassig], broekig [moerassig], pestig [verderfelijk]. | |
poel of staand water(poel ofte staende water) breed, wijd, diep, stil, vis-, slijkerig, blauw, koud, golvend, vochtig, slaperig, opwerpend [van de bodem naar de oppervlakte brengend], staand [stilstaand], vlietend, hol, nat, vloeiend, hangend, slijmig [modderig], ontdekt [onbedekt], levend, fontein [bron], regenachtig, schuimend, stinkend. | |
poëterij[poëzie] (poëterije) de kunst van verzen te dichten, verzen-, lustig, zoet, grof, mal, geleerd, kittelig [dartel], schoon [mooi], versierd [verzonnen], amoureus, goddelijk, Homerisch, onkuis, bootsig [grappig], heerlijk, heroïsch, edel, lustig, aardig, koninklijk, fabelachtig, vrolijk, tragisch, statig, diepzinnig, Ronsards, Marots [als de Franse dichter Marot], smekend [verlokkend], satirisch, beuzelachtig, onsterfelijk, gematigd, duisterzinnig. | |
pokhout(pockhout) vreemd [uitheems], Indiaans [Indisch], medicinaal, bitter, riekend [geurig], heilighout, verdrogend, harsachtig, gezond, pokkendrank, massief, opperste remedie. Het komt uit Indië, zowel uit Oost- als uit West-Indië; er zijn drie soorten van. Dit hout is bijzonder goed voor de pokken. Het beste pokhout is dat wat vers gehakt is, en wit zowel vanbuiten als vanbinnen, zonder scheuren of spleten, en dat massief is en zwaar, welriekend, scherp en enigszins bitterachtig, helemaal zuiver en niet wormstekig. | |
pokjes[puistjes] (pocxkens) kinder-, zwerend, puistig, geplekt [gevlekt], drogend, schorsig. | |
pokken(pocken) ongelukkig, ellendig, Napels, Frans, Spaans, kruipend, hatelijk [verafschuwd], hoerachtig, vervloekt, groot, flerecijnig [jichtig, reumatisch], ongeneeslijk, kwaad, ontstoken, Lazarus' dochter. | |
pokkige(pockighen) iemand die de pokken heeft, opgeblazen, kwelend [lijdend], bleek, zwerig, schandig, mager, zweetachtig, neusloos, mismaakt, droevig, hoerenjager, onkuis, onschamel [schaamteloos], ellendig, smartig, leelam [lam in de leden], puistig, waggelend, schuddend, bevend, geschend, verdorven [verrot], catarreachtig, vreselijk, ijselijk, ziekelijk, treurig, gelittekend, katijvig [rampspoedig], verveloos [kleurloos, bleek], zeverend [kwijlend], smartig, gebocheld, rochelend, deluw [vaal, bleek], ontvleesd, kankerig. | |
poleikruid[plant] (pouleyen-kruydt) bloeiend, wild, riekend [geurig]. | |
politie of stadsregiment(policije ofte stadts regiment) wijs, gerechtig, vrededochter, gereguleerd [geordend], vreedzaam, rechtvaardig, redelijk, openbaar, geordineerd [benoemd]. | |
Pollux(Pollux) Oebaliaan [nakomeling van koning Oebalus van Sparta], Leda's zoon, Tyndaridsch [zoon van Tyndareüs], behendig, Laconisch [van Laconië, streek rond Sparta], onsterfelijk, Amycleaans [van de Laconische stad Amyclae], kloek, schermer, Ledisch [van Leda], Spartaans, krijger, hartelijk [moedig], loos [slim], handig. Toen Jupiter ziek was van verliefdheid op Leda, veranderde hij zich in een zwaan om zijn begeerte aan haar te vervullen; uit zijn zaad werd Pollux ontvangen. Toen Pollux zag dat zijn broer Castor met toestemming van Jupiter gedood was, maakte hij hem deelgenoot van zijn onsterfelijkheid. | |
Polymnia(Polymnia) zoet, Thespiaans [van de stad Thespiae, waar de Muzen werden vereerd], zangster of zangersse [zangeres]. Dit is een van de negen Muzen. Zij heet zo vanwege haar grote memorie. [Polymnia of Polyhymnia bete- | |
[pagina 169]
| |
kent letterlijk ‘hymnenrijk’, maar de moeder van de Muzen heet Mnemosyne, en dat betekent ‘memorie, geheugen’.] | |
Polyphemus(Polyphemus) eenogig, wreed, gulzig, dronkaard, Neptunus' kind, moeilijk, Siciliëgruwel, groot, blind, afgrijselijk, sterk, Siciliaan, grof, Etneaan [van de Etna], Cyclops. Was een van de Cyclopen, zoon van Neptunus en Thoosa. Hij was zeer groot van lichaam en woonde in de berg Etna. Hij had maar één oog in het midden van zijn voorhoofd, en hij leefde van mensenvlees. Op een keer toen hij dronken was, maakte Ulysses hem blind. Hij beminde de nimf Galatea zeer. Toen hij zag dat zij hem verachtte en meer hield van het jonge kind Acis, deed hem dit zoveel verdriet dat hij een steen naar hem wierp en hem doodde. | |
Polyxena(Polyxene) zuiver, Priamidisch [dochter van Priamus], Trojin, moedig. Toen Achilles op Polyxena verliefd was, beloofde hij de Trojanen dat hij het leger van de Grieken zou laten wegtrekken van hun stad, als men hem haar tot vrouw wilde geven. Zij deden alsof zij hem ter wille wilden zijn. Toen hij in goed vertrouwen naar de tempel van Apollo ging om het meisje te trouwen, werd hij met een pijl doodgeschoten. Polyxena werd, zogenaamd om een bevel van Achilles uit te voeren, op zijn graf onthalsd. Als bewijs dat zij rein stierf, zorgde zij ervoor dat haar schaamdelen toen zij viel niet onbedekt waren. | |
Pomona(Pomone) fruitgodin. | |
pompeusheid(pompeusheyt) prachtig, groot, victorieus, heerlijk, werelds, hovaardig, bereid, toegemaakt [opgesierd], ijdel, koninklijk, trotsig, eergierig [eerzuchtig], moedig, gouden, rijk, overdadig, triomfant, eerlijk [prachtig], statig. | |
pompoen(pompoen) zoet, groot, lang, vochtig, dik, zoetriekend, groen, wit, koud, dicht [stevig], delicaat [smakelijk], geel, waterachtig, rond. | |
pompoen(pompoen) zoetachtig, suikerzoet, vochtig, groot, dik, zoetriekend, koud, dicht, delicaat [smakelijk]. Is van nature koud en vochtig en veroorzaakt slechte gemoedsgesteldheden, vooral als hij niet goed verteerd wordt in de maag, zodat hij dan een ziekte veroorzaakt die men cholera of geelzucht noemt. | |
pond(pondt) gewicht, zwaar, tegenwichtig, waag [gewicht], loden, hangend, oprecht [echt], vals. | |
ponjaard[korte degen] (poegniaert) kort, breed, lang, scherp, moorders, bloedig, periculeus, dodend, stijf [stevig], hinderlijk. | |
poort of deur(poorte ofte deure) gegrendeld, gespied, vast, sterk, gewerveld, geboomd [met een sluitboom], sluitend, toegedaan [gesloten], geijzerd [beslagen], krakend, klinket [klein deurtje in grote deur], winket [loket], gespijkerd, gesloten, gebarreerd. | |
poot(poot) zie klauw. | |
poot[loot] of scheut (pote ofte scheute) verworpen [onaanzienlijk], krachtig, wild, ruw, gezuiverd [veredeld], recht, sterk, gesnoeid. | |
pop(poppe) mooi, edel, aardig, schoon [mooi], lustig, lieflijk, getooid, kinder-, juffrouwen-, fraai, proper [fijn]. | |
populier(poplier) getorst [gedraaid], tranend, waterachtig [aan het water levend], gebladerd, gomachtig, wit, katoenachtig, hoog, geschokkeerd [geschakeerd], bebladerd, blauw. | |
porfiersteen(porphiersteen) aderachtig [aderrijk], gespikkeld, schoon [mooi], rood, Egyptisch. De porfier die uit Egypte komt, neigt naar het rood, en de soort die witte vlekjes heeft, wordt in vierkante stukken gehouwen en tot grote stenen gemaakt. | |
porselein[postelein] (porceleyn) kruid, koud, vochtig, slepend [over de grond groeiend], verkoudend, slijmachtig [modderig]. | |
portaal(poortael) geschrijnwerkt, heerlijk, geberdwerkt [met planken bewerkt], heren-, mooi, statig, kostelijk [prachtig], hovaardig, magnifiek. | |
posje, postje[kleine baarsachtige] (postken) visje dat zo heet, gehoofd [met een (dikke) kop], dun, hom, dunachtig. | |
post(poste) vliegend, ras [snel], gevleugeld, Rooms [Romeins], lopend, rijdend, licht, Mercurius' kind, naarstig, haastig, vlijtig, gepluimd [met veren], gevederd [gevleugeld]. | |
pot(pot) aarden [aardewerken], tinnen, tuit-, drink-, zied-, water-, pis-, olie-, boter-, stenen, verlood [met loodglazuur], koperen, wijd, eng [nauw], bier-, wijn-, gebuikt, melk-, sproei-, gatig, schijt-, schenk-, drink-. | |
potage[soep] (pottagie) gekookt, substantieus, zuip-, uitgelezen, ziedend [kokend], bereid, gesaffraand, voedend. | |
pottenbakker(potbacker) vuil, snood, | |
[pagina 170]
| |
behendig, ambachtsman, draaier, aardkneder, nijdig. | |
praat[geklets] (praet) zie klapping. | |
praktizijn[rechtsgeleerde] (practisijn) ervaren, expert [ervaren], oud, wijs, voorzichtig [wijs], allerbest, subtiel, kloek, geoefend, geleerd, naarstig, gestileerd [geoefend]. | |
prebende[geestelijke inkomsten] (prebende) beneficie of prove [jaarlijkse toelage], kanunniklijk, dagelijks, gelukkig, dubbel, slecht [eenvoudig]. | |
preceptor[onderwijzer] (preceptor) zie meester. | |
predikanten(predikanten) katholiek, dienaars van het goddelijke woord, eenvoudig, geleerd, zedig, welsprekend, wijs, zondenstraffers, waarachtig, theologen, mooisprekend, uitleggers, vermaanders, beminners, kettersvijand, ijverig, heftig, heilig, vermaard, excellent, wonderlijk, vloeiend, sterk van memorie, aandachtig [vroom], zinrijk, tekstrijk. | |
predikatie[preek] (predikatie) openbaar, heilig, gemeen [gewoon], aandachtig [vroom], christelijk, heerlijk, geleerd, waardig, heftig, bearbeid, uitgesproken, statig, geestelijk, goed, evangelisch, ijverig, gepredikt, katholiek. | |
preservatief[voorbehoedend geneesmiddel] (preservatijf) medicinaal, hartelijk [krachtig], gezond, krachtig, haastig [snelwerkend], zonderling [bijzonder], beschermelijk, opperst, nodig, lijfbewaarster, gezondhoudend. | |
president(president) opperraadsheer, statig, gedenkwaardig, wijs, het sieraad van de raad, eerwaardig, eerbaar, de god van het Hof, gevreesd, oud, geleerd. | |
Priamus(Priamus) Dardanisch [Trojaans], koning van Azië, machtig, Trojaan, heerlijk [vorstelijk], Laomitidisch [zoon van Laomedon], schoon [mooi], rijk, held, krijger. Zoon van Laomedon, koning van Troje, de stad die door Hercules geplunderd werd. Deze doodde ook Laomedon. Priamus volgde zijn vader op als koning, nadat Hercules afgekocht was; hij herbouwde de stad zo goed dat hij niet alleen koning van Troje leek te zijn, maar van heel Azië. Om zijn vijanden beter weerstand te kunnen bieden sloot hij een verbond met Cisseus, koning van Thracië, wiens dochter Hecuba hij tot vrouw nam. Bij haar kreeg hij zeventien kinderen, naast drieëndertig kinderen bij zijn bijvrouwen of concubines. Een van Hecuba's zonen was Paris, die Helena schaakte, waarom de Grieken tien jaar lang oorlog voerden tegen de Trojanen. Tijdens deze oorlog werden alle kinderen en ook Priamus zelf omgebracht, en daarenboven werd de stad Troje ingenomen. | |
Priapus(Priapus) rood, onkuis, der tuinen god, oud, Lampsacids [uit Lampsacus], vrolijk, uitspruitende vader, schandelijk, roodmakend, koning der generatiën [koning van de verwekkingen], bacchisch, amoureus, onrein, hoerachtig, beschaamd, antiek, vuil, hovenier, ontdekt [onbedekt]. Was de zoon van Bacchus en Venus, werd als god van de tuinen geëerd in de bijgelovige oudheid. Hij had zijn tempel in Lampsacus, een beroemde stad aan de Hellespont, waar hij naar men zegt geboren was. Men wijdde aan hem de ezel, omdat hij een liefdesbetrekking wilde aangaan met de nimf Lotis, die op het gras lag te slapen; maar per ongeluk maakte de ezel waar Silenus op reed zo'n lawaai dat zij wakker werd en luid om hulp riep, en met haar handen Priapus van zich af duwde. Alle mensen die te hulp gesneld waren, moesten hierom vreselijk lachen. | |
priester(priester) oud, gezalfd, dienaar Gods, rein, langrokkig, offeraar, heilig, kapdrager, geestelijk, gezegend, grijs, kaal, koor-, ijverig, eerwaardig. | |
priesterschap(priesterschap) priesterlijk, heilig, gematigd, gemanierd [geordend], statig, eerbaar. | |
prij[aas, kreng] (prije) stinkend, vuil, dood, infect [bedorven], oud, verrot, veracht, verworpen, zwart, wormig, verschimmelend, maaiachtig [madeachtig]. | |
prins(prince) edel, doorluchtig, opperst [overst], overst, hertog, heerlijk [vorstelijk], wijs, machtig, mild, gebiedend, stout [dapper], hoogmoedig, onoverwinnelijk, deugdelijk [deugdzaam], krijger, dapper, kloekmoedig, grootdadig, goedertieren, gespraakzaam, gemeen [gewoon], oorlogs, held, excellent, ontemmelijk, grootmoedig, rechtvaardig, gerechtig, goeddadig, hooggeacht, ridderlijk, gevreesd, eergierig [eerzuchtig], eerbetrachtend, hovaardig, trots, pompeus, allerhoogst, aardig, vroom [dapper], kloekmoedig. | |
[pagina 171]
| |
prior(prioor) monniken-, klooster-, religieus, eerzaam, convents, gekapt [met een kap], vet, regulier [tot een orde behorend], onder-, opper-, ijverig, devoot, eerstzittend. | |
privaat[wc] (privaet) stinkend, vuil, strontig, heimelijk, gemak, gebrild, gemeen [openbaar], donker. | |
privilege(privilegie) koninklijk, zonderling [bijzonder], authentiek, gunstig, burgers-, klerken-, particulier, generaal [algemeen]. | |
proces[rechtszaak, gerechtsstukken] (proces) twistig, verward, verblekend, bleekvervig [bleekkleurig], geknoopt, herknoopt, vernieuwd, kijf-, verbaal, woorden, kwellijk [lastig], zwaar, moeilijk, raadgenomen, ellendig, gruwelmonster, oud, principaal [de hoofdzaak uitmakend], geveinsd, arbitraal, stijvend [aanmoedigend], kwellend, tergend, verrezen, scheurbeurs [een aanslag op de portemonnee], twijfelig, kostelijk [duur], sommaris [summier], bewonden [waarin men verwikkeld is], crimineel [strafrechtelijk], wel of kwalijk [goed of slecht], gefundeerd, oorlogsschaduw, geconcludeerd, uitgedeeld, verdraaid, slapend, vast, erfelijk, aangehecht, wederroepend, oneindelijk [oneindig], gehaakt, verderfelijk, uitgeroepen, avontuurs, geleid, geoordeeld, hangend, geaccordeerd, onderricht, ijdel, gunstig, overzien, eisend, ordinaris [gewoon], extraordinaris [buitengewoon], civiel, wederopgeworpen, gekruist.
Een goede oude man verzocht eens aan het Hof
Of het besluit, het vonnis voor het gerecht
Van zijn proces, kort en gelubd [gecastreerd] mocht zijn.
Waarop de Raad besloot hem te ontbieden
En weten wou wat lubben kon bedieden ?
De man heeft hun de betekenis uitgelegd,
Hij zei: Ik heb gekregen, lang geleden,
Een vonnis lang, daaruit zijn voortgekomen
Processen veel, veel onkosten en bezwaren
Dus vraag ik u of men nu uit wil spreken .
Een vonnis dat niet meer van hetzelfde kan verwekken.
| |
processie(processie) heerlijk, devoot, openbaar, generaal [algemeen], vermaard, waard [waardig], volkrijk, ordinarisch [gewoon], extraordinarisch [buitengewoon]. | |
procureur(procureur) arglistig, subtiel, geldsnapper [geldwolf], vanger [die vervolgt en arresteert], arbeidig, loos [listig], bezig, gesubstitueerd, spitsvondig, procesvindend, zorgvuldig, getrouw, wakker, naarstig, klapper [kletser], kwellend, gekweld, ongerust [rusteloos]. | |
proefstuk(proefstuck) goed, voldaan, zeker, merkelijk [opmerkelijk], getuigd, gevisiteerd [onderzocht], vast, waarachtig, getrouw, geprobeerd [beproefd]. | |
proever(proevere) flesdrager, wijnproever, credenceerder [voorproever], naarstig, doend, spijskoper. | |
profeet(propheet) heilig, Gods, waarachtig, leugenachtig, oud, vals, geïnspireerd, geheiligd, gewijd, uitlegger, voorzeggend [voorspellend], zeker, vast, secretaris Gods. | |
profetie[berekening omtrent toekomstige dingen] (prophetije) gelijk, ongelijk, gemeten, recht, passend, effen [gelijkmatig], gelimiteerd. | |
profetie[voorspelling] (prophecije) goddelijk, des hemels voorbode, toekomend [toekomstig], twijfelachtig, voorlopend, voorzeggend [voorspellend], astronomisch, wonderbaar, onzeker. | |
profijt of voordeel(profijt ofte voordeel) woekeraars-, verkregen, bekwaam [voldoende], bearbeid, nut [nuttig], oorbaar [nuttig], vruchtbaar, ingebracht. | |
prognosticatie(prognosticatie) astrologisch, onzeker, voorzegging, leugenachtig, waarzeggend, Nostrodams [van Nostradamus], liegend, voorzeggend [voorspellend], profetisch. | |
prolixiteit[wijdlopigheid] (prolixiteyt) langheid van woorden, mildheit, lang, groot, moeilijk, ongeneuglijk [ongenoeglijk, onaangenaam], verdrietelijk, hatelijk [lastig], walgelijk, overvloedig, onnodig. | |
Prometheus(Prometheus) klaagachtig, kwelend [lijdend], ellendig, Japetus' zoon, ongelukkig, dief, waarzegger, gekneveld, gebonden, straatschender, droevig, loos [doortrapt], heiligvuurrover, Kaukasisch, wijs. Was de vader van Deucalion en de zoon van Japetus. Omdat hij het vuur uit de hemel had gestolen, werd hij aan een berg geketend die Kaukasus heette. Daar pikte een arend voortdurend zijn lever uit. En opdat zijn pijn eeuwig zou duren, groeide 's nachts weer net zoveel lever aan als de arend overdag had verslonden. | |
[pagina 172]
| |
Nadat hij deze ellende lange tijd had geleden, kwam Hercules, die met Jason door Scythië reisde om het Gulden Vlies te halen, daarlangs, op bevel van Jupiter. Ze maakten hem los, nadat ze eerst de arend met pijlen gedood hadden. | |
propoost[uiteenzetting] (propoost) zie rede. | |
Proserpina(Proserpina) koningin van de hel [onderwereld], hoogmoedig, rein, spijtig [trots], hels [onderwerelds], Plutoniaans, hatelijk [verafschuwd], wreed, gruwelijk, Stygiaans [van de Styx], nijdig [jaloers], driehoofdig, Siciliaans, weggevoerd. De dichters van deze fabel zeggen dat zij de dochter was van Jupiter en Ceres, die Pluto ontvoerde toen ze aan het bloemenplukken was. Sommigen verstaan onder deze naam de maan, of ook het zaad van vruchten. | |
Proteus(Protheus) wankelbaar, monsterig, tovenaar, oud, Egyptisch, zeegod, groengrauw, hemelvervig [hemelkleurig], twijfelachtig, wonderlijk, voorzegachtig [voorspellend], Oceaans. Proteus was de zoon van Oceanus en Tethys. Hij was, zoals de dichters ons verhalen, een zeegod en een groot profeet van Neptunus, die hem in elke vorm en gedaante veranderde die hij maar wilde. Zo kon hij gemakkelijk de mensen misleiden die naar hem toe kwamen om de toekomst te vernemen. Om iets van hem te vernemen moest men hem eerst met geweld aan handen en voeten binden, dan kreeg hij weer zijn natuurlijke gedaante en verkondigde de toekomst aan wie dat van hem verlangde. | |
protocol(protocol) formulaar [volgens voorschrift], voorschrift, kopijboek, nut [nuttig], notariaal, minuutboek, secretarische les, bekwaam [gepast]. | |
Provinciën: de Zeventien --[Bourgondische kreits] (de 17 provintien) ver, eerbaar, moeilijk, bouwelijk [bebouwbaar], vreedzaam, zwaar, koophandelrijk. | |
provisie of voorraad(provisie ofte voorraedt) huiselijk, bezorgd [waar voor gezorgd is], nodig, benaarstigd [vlijtig bijeengebracht], bekwaam [gepast], tijdig, goed. | |
provoost(provost) rechtvaardig, rode roede [gerechtelijk ambtenaar die een rode staf droeg], eerbaar, gebiedend, machthebbend, geweldig [machtig], hard, straf [streng], crimineel [strafrechtelijk]. | |
pruimen(pruymen) oud, geel, rood, purper, groen, vurig, wit, slee-, damast-, bos-, wild, lang, zoet, zuur, scharlaken, rond, hard, wijnachtig, zacht, vast, daaien [dadels], droog. De beste zijn van Damascus, waarnaar ze genoemd zijn. [De damastpruim heet inderdaad naar Damascus, in het Latijn: Damascenum prunum.] Zij purgeren de kolieken en zorgen voor een makkelijke stoelgang als men ze eet; maar daarna zijn ze stoppend en houden de stoelgang op. | |
psalm(psalm) Davids, troostelijk, blij, vrolijk, lof-, zoetgezongen, muzikaal. | |
puimsteen(puymsteen) licht, wit sponsachtig, gebrand, vulkanisch, bergachtig, Siciliaans. Allen die de wonderlijke werkingen der natuur onderzocht hebben, zeggen dat puimsteen niets anders is dan gebrande steen die men in bergholten vindt. Het wordt ook in grote hoeveelheden gevonden in Vulcanus' berg of de berg Gibel op Sicilië. | |
puin(puyn) zie gruis. | |
puist(puyste) verheven, roodachtig, gezwollen, wind- [windpokken, uitslag], dik, smartend [pijnlijk], zwerend, kwellijk [kwellend], blinkend, pijnend, vuil, zwartachtig, pest-, pokkig. | |
punt of pin(puncte ofte pinne) priem, scherp, geslepen, verstaald, stalen, ijzeren, dodelijk, stekend, dun, verheven, moorders, trots, bloot, naalden-, pijlen-, gestoffeerd [versierd]. | |
purper(purper) verf, Tyrisch [van (de stad) Tyrus], rood, roodvervend, gekleurd, paars, delicaat, dierbaar [kostbaar], koninklijk, edel, bloedig, eerbaar, rijk, Turks, excellent, violet, prachtig, blij, tweevervig [tweekleurig], heerlijk, blinkend, Parijs-, bloedrood, vlammig, verlicht, doorluchtig, geschilderd [heel mooi]. | |
put(put) hol, diep, gapend, open, waterachtig, born- [waterput], eng [nauw], wijd, rond, donker. | |
pygmeeën(pigmaei) dwergjes, klein, vijand van de kranen [kraanvogels], Indiaans [Indisch]. Men zegt dat de pygmeeën mensen zijn van een elleboog hoog, die niet meer dan acht jaar leven, en dat hun vrouwen tot hun vijfde jaar kinderen baren. Zij strijden gewoonlijk tegen de kraanvogels. Plinius zegt dat ze in de Indische gebergten leven, en Strabo zegt aan de rand van Afrika. | |
[pagina 173]
| |
Pylades(Pylades) hartelijk, Strophiaan [zoon van Strophius], getrouw, gehele vriend [volkomen vriend]. Zoon van Strophius uit Phocis. Hij beminde zo van harte Orestes, die zijn overspelige moeder Clytaemnestra doodde, dat hij ter wille van hem wilde sterven. Derhalve geldt onder de oprechte vriendschappen deze als de voornaamste en belangrijkste. | |
Pyrrhus(Pyrrhe) Grieks, Achilliaan, fataal, Aeacidisch [nakomeling van Aeacus], Scyriaan [van het eiland Scyros]. Pyrrhus wordt ook Neoptolemus genoemd. Hij was de zoon van Achilles en Deïdamia, de dochter van Lycomedes. Hij werd zo genoemd omdat hij blond haar had. [Het Griekse woord purros betekent ‘rossig, hoogblond’.] Tijdens de plundering van de stad Troje doodde hij Priamus met zijn zoon Polites, hij liet ook Polyxena doden op het graf van zijn vader Achilles. Een tijdlang behield hij Andromache als zijn vrouw. Daarna werd hij verliefd op Hermione, dochter van Menelaüs en Helena, en gaf Andromache aan Helenus, zoon van Priamus. Maar Orestes, die het eerst met Hermione getrouwd was, beraamde een plan en doodde Pyrrhus. | |
Pythagoras(Pythagoras) onsterfelijk, Samisch, geleerd, vermaard, filosoof, musicien, goddelijk, Mnesarrens [zoon van Mnesarchus], beklaaglijk, beklaagd, wedergeboren. Hij werd geboren op het eiland Samos als zoon van de goudsmid of juwelier Mnesarchus. Hij was een van de grootste filosofen van zijn tijd en een uitnemend mathematicus en wetgever. Hij ging eerst naar Egypte en vervolgens naar Babylonië om de astrologie te leren; vandaar keerde hij terug naar Kreta en Lacedaemonië om kennis te nemen van de wetten van Lycurgus en Minos, die in die tijd gehanteerd werden. Daarna reisde hij door naar Italië, en werd daar zo goed ontvangen dat de bevolking, die zeer geneigd was tot uitspattingen, door zijn autoriteit en onderricht zich schikte en een beter maatschappelijk en geregeld leven ging leiden. Uiteindelijk ging hij naar Metapontum, waar hij zijn dagen eindigde, tot groot leedwezen van de inwoners. Om te tonen hoe hoog zij hem achtten, maakten zij zijn huis tot een tempel en vereerden hem als een god. Hij was als eerste van mening dat de ziel van een mens overging in een ander lichaam. | |
python(python) opgeblazen, gruwelijk, oud, afgrijselijk, watervervig [waterkleurig], reus, leemachtig, slijkerig, vilein, besmet, zorgelijk [gevaarlijk]. Men zegt dat Python een ongelooflijk grote slang was, voortgekomen uit het slijk der aarde na de zondvloed van Deucalion, en dat Apollo hem spoedig na zijn geboorte doodde, vandaar dat die god Pythius werd genoemd. Onder Python wordt ook ‘verrotting’ verstaan. |
|