Het versierde woord. De Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
(1999)–Anthoni Smyters– Auteursrechtelijk beschermdDe Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
haak(haeck) bijtend, verguld, verroest, gespig, vrouwen-, gesloten, bijgevoegd, ijzeren, krom, omgekromd, gedraaid, vis-, trek-, schippers-, sleephaak, hef-, hand-, scherp, getand, dreg-. | |
haan(haen) dagminnaar, gekamd [met een kam], gekroond, trots, geborsteld [met borstels], onkuis, wekker, gepluimd [met veren], gespoord, ijverig, nijdig, geklauwd, wakkermaker, morgenwekker, gebaard [met een baard], vogelaar [geilaard], leeuwenschrik, hennenvoogd, kamp- [kemphaan], gelubd [gecastreerd], lonkend [loerend], vorst van het gekamde [vorst van de kamdragers, de hoenderen], volks, nachtwaker, landmans uurwerk. | |
haar(hayr ofte haer) gekruld, vliegend [wapperend], zacht, gefriseerd, kruin-, top-, gebonden, gevlochten, hangend, geel, lok, gestreeld, jong, opgestreken, wolken, gedraaid, scheer-, dun, opgeschorst [opgebonden], drillend [zwaaiend], geknoopt, verward, -bos, gekoord | |
[pagina 96]
| |
[met een koord], verstrooid, verkeerd, mal, geschoren, schoon [mooi], gehuifd [met een kap], gescheiden, gestrekt, gekruld, onkuis, gekamd, scheiden [gescheiden], narren-, gemengd, donker, gekronkeld, vrouwen-, gewolkt, kuif, gouden, gewonden, vlok, blinkend, gespreid, gemaakt, doorvlochten, geelachtig, gehuld [bedekt], ontvlochten, uitvallend, getrost, lang, opgedaan, opstaand, opgeschorst [opgebonden], blond, uitgespreid, zwart, bruin, ros, grijs, wit, vaal, grauw. | |
haard(heyrt) warm, verstorven [gedoofd], keuken-, asachtig, heet, verbrand, vuur-, vuil, rein, gekeerd [schoongeveegd]. | |
haarlokken(hayrlocken) gekruld, mooi, lieflijk, aardig, vriendelijk, opstaand, gedraaid, drollig [grappig], gewreven, schoon [mooi], hangend, gerold, lustig, gevlochten, geel, blond, mal, gegomd [geparfumeerd], gestreeld, krullend, geringeld, kwispelachtig [heen en weer bewegend], gefriseerd, genopt, geknoopt, daverend [trillend], wolkachtig, gestrikt, vals, wijven-, opgeschorst [opgebonden], aanlokkend, klein, gekronkeld, juffrouwen-, baarden-, kronkelend, getooid, krans, gesnoerd, bosachtig, kuif, gemaakt. | |
haarsnoer of bandje(haersnoer oft bandeken) spansel [haarband], gedraaid, vrouwen-, saaien [van (de stof) saai], zijden, linnen, smal, wit, dun, breed, hangend, wollen, zacht, gekleurd, geschakeerd, gevlochten, gouden. | |
haas(hase) vreesachtig, lichtlopend, bontevoet, legerhoudend, wild, droevig, arglistig, blode [laf], draaiend, haaghoudend, geoord [met (lange) oren], verlegen [krachteloos], vliedend, vervaard [schuw], bevreesd, loos [verborgen], vaardig, rosachtig, vruchtbaar. Dit dier is veel voorkomend. Het slaapt altijd met open ogen, en wel uit vrees, want zijn natuur leert hem niets of niemand te vertrouwen, behalve op de snelheid van zijn voeten. Verder is dit dier zo vruchtbaar dat de moeder, hoewel zij zogende jongen heeft, het mannetje opzoekt en toelaat. Men meent dat onder alle dieren geen enkel zo zwaarmoedig is als de haas. Hij leeft hoogstens zeven jaar, en dan vooral het mannetje. | |
haastigheid(haesticheyt) stortend, geweldig, vaardig, lichtvaardig, dulzinnig [dolzinnig], rovend, onbeleefd, ras [snel], gevleugeld, naarstig, korzel [opvliegend], onverwacht, ijverig, vurig, onvoorzienig [onnadenkend], subiet, verrassend, lopend, licht, vorderend, spoedig, vliedend [snellend], verhaastend, gedreven, Mercurisch, geveerd [vliegensvlug], onbezind [onbezonnen]. | |
haat(haet) heimelijk, blind, hoofd- [zwaar, kapitaal], ongelukkig, moeilijk, zonderling [bijzonder], brandig [brandend], bedekt [verborgen], ingeworteld, razend, onsterfelijk, twistmakend, dul [dol], verborgen, vergiftig, gruwelijk, bittermoedig. Zie nijdigheid. | |
hagel(haghel) hard, ijzeren, wit, schadelijk, steenachtig, dicht, gruwzaam, sneeuwachtig, koud, spartelend, kletterend, gevrozen [bevroren], bevrozen [bevroren], dun, dicht, winters, boerenvijand, verdervend, ras [snel], droevig, rond, tempeestig [stormachtig], krakend, wijngaardverderver, ongestuimd [onstuimig], ruisend, kristallijn, slag-, slaand. | |
hal(halle) koop-, vlees-, laken-, gevolkt, aankomend [waar veel aanloop is], wijd, aanroepend, zoetelaars-, kramers-, overvloedig, fruit-, graan-, open, brood-, groen-, moes-, groot, openbaar, bewandeld [bezocht], vis-, aanvallend [met veel toeloop], overdekt, ontdekt [onbedekt], open, gierigaards-. | |
hals(hals) wit, effen [glad], gemarmerd, verheven, hoog, vet, gevleesd, vollijvig [dik], albasten, dun, rank, teder [breekbaar], schoon [mooi], lang, geketend, ivoren, kossem- [met een kossem, kwab], gouden, geboogd [met een boog], gekromd, bepareld. | |
halsband of halssieraad(halsbandt oft halscieraet) rijk, kostelijk [kostbaar], bepareld, dierbaar [kostbaar], gulden [gouden], hangend, schoon [mooi], geëmailleerd, blinkend, geketend, juffrouwen-, gesierd. | |
ham of hesp(hamme ofte hespe) vet, smakelijk, gelardeerd, warm, gerookt, wijnprikkel, gezouten, vinnig [gortig], West-Faals, oosters, vers. | |
Hamadryaden(Hamadryades) edel, nimfaal, schoon [mooi], bos-, amoureus, vluchterssen [vrouwen die vluchten], Diaans [van Diana], Diana's gevolg. Dat zijn bosnimfen, waarvan men eertijds aannam dat ze samen met bomen het leven ontvingen en daarmee ook stierven. Ze worden ook Dryaden genoemd. | |
[pagina 97]
| |
hamel[gecastreerd mannetjesschaap] (hamel) zoet, blatend, vet, gehoornd, springend, woldragend, gekruld, vrolijk, blode [weerloos], smekend [vleiend], gemest, gelubd [gecastreerd], gesneden, schoon [mooi], groot. | |
hamer(hamer) hard, arbeidig, smids-, goudsmids-, smedend, vulkanisch [van Vulcanus], stijf [stevig], groot, zwaar, ijzeren, houten, plomp, wel- [plethamer], mook-. | |
hand, rechterhand(handt, rechter-handt) machtig, ontemmelijk, wakker, hard, oorlogs, hoogmoedig, getrouw, wreed, stout [flink], bevend, schuddend, victorieus, wrekend, vreselijk, behendig, sterk, strijdbaar, dreigend, ijselijk, gewapend, doodslaand, bloedig, arbeidig, werkend, moordersse [moordenares]. | |
handboom(handtboom) behendig, timmermans-, handelijk [handelbaar], behelpelijk, arbeiders-, sterk, stijf [stevig], lang. | |
handdwaal[handdoek] (handtdwale) ruw, hangend, smal, lang, droog, schoon, fijn, dun, zacht. | |
handel of handeling(handel ofte handelinghe) gewichtig, moeilijk, zwaar, kwaad, nooddringend, nodig, aandringend, hazardeus, periculeus, koopmans-. | |
handeling(handelinghe) albedrijvig, wakker, verroerend [bewegend], koop-, bekwaam [verstandig], behendig, brooddronken, dartel, onkuis, wak [zwak], edel, redelijk, kunstig, gemakkelijk, geestelijk, geestig, lichtvaardig. | |
handen(handen) wit, huishoudend, rood, ivoren, grijpend, blozend, schoon [mooi], werkend, zoet, zacht, zachtachtig, teer, vet, plomp, spinsters-, behendig, effen [glad], rein, zwak, gierig [begerig], dartel, moorders-, wraakgierig, mild, gemoeiig [zacht], delicaat, diefachtig, haakachtig, slibberig, smekend [aanlokkend], sterk, hard, geweerd [eeltig], oorlogs, arbeidig, strelend, minnelijk [beminnend], hol, wakker, plat, marmeren, doend, geaderd, behulpelijk, lang, deernen-, breed, padachtig, bekwaam, stout [flink], verkleumd, victorieus, uitgestrekt, gewapend, rechtvaardig, getrouw, zorgvuldig [naarstig], mededelend, open, kletsend, gevouwen, zwak, vrouwen-, bloot, licht, vol, furieus, verheven, machtig, sneeuwwit, albasten, zenuwachtig [pezig], rood, vernielend. | |
handgift[geschenk] (handtghift) blij, nieuw, lieflijk, vriendelijk, gelukkig, ongelukkig. | |
handhaaf[handvat] of handriem (handthave oft handtriem) krom, gekromd, behulpelijk, sterk, vasthoudend, overwelfd, gedraaid, hangend, gekrookt [gekromd], sluitend, geijzerd [beslagen], omgekromd. | |
handkusser(handtkusser) devoot, eenvoudig, ootmoedig, eerbaar, eerbiedend, nijgend, stuipend [buigend], knielend, steenschrabber. | |
handschoenen(handtschoenen) geparfumeerd, slecht [eenvoudig], lustig, aardig, zacht, gewrocht [kunstig gemaakt], juffrouwen-, geverfd [gekleurd], dubbel, gevoerd, mooi, gemuskusd [geparfumeerd met muskus], gesierd, doorsneden [met splitten], riekend [geurig], bont-, vers [nieuw], jonkers-, geborduurd, verzachtend, gemoeiig [handelbaar], gehakkeld [met splitten], gesneden, bekwaam [passend], gefatsoeneerd [gemodelleerd], excellent, wit, gebreid, leren, hondenleren, edel, vrouwen-, gesierd, gecivet [geparfumeerd met civet], gekwispeld [met kwastjes], groen, zijden, geboord [met boord], gepaard [in een paar]. | |
handschrift[schuldbekentenis] (handtschrift) bekend, ondertekend, verbindelijk, verobligeerd [verplicht], waarachtig, kennelijk, geschreven, betalijk [te betalen], vervallen, ondertekend, vals. | |
handteken[handtekening] (handtteecken) onderschrijvelijk, gewoonlijk, onderschreven, uitdrukkelijk. | |
hanenkam(hanekam) verheven, dreigend, gekwispeld [met kwastjes], gruwelijk, recht, hoog, doorhakkeld [gekerfd], getand, dik, kroonachtig, gehoornd. | |
hangel of haal[haardketting] (hanghel ofte hael) hangend, zwart, lang, haakachtig, geschakeld [met schakels], geschuurd, blinkend. | |
Hannibal(Hannibal ofte Annibal) kloek, held, wreed, schalk [bedrieglijk], onoverwinnelijk, Libiaan, Carthaginezer, grootmoedig, strijdbaar, bescheidelijk [verstandig], moedig, oorlogsbliksem, vechtachtig, strijder, barbarisch, loos [doortrapt], wager, waaghals, voorzichtig [vooruitziend], stout [dapper], sterk, machtig. Hij was de zoon van Hamilcar die men ook Barcas | |
[pagina 98]
| |
noemde, naar de naam van zijn stam. Toen hij 26 jaar oud was, kreeg hij het opperbevel omdat hij alle eigenschappen bezat die een veldheer nodig had. Hij werd gekozen als bevelhebber van het Carthaagse leger dat tegen de Romeinen optrok. De Romeinen waren zijn vijand, want toen hij nog een klein kind was, deed zijn vader hem zweren dat hij zodra zijn leeftijd het hem toestond, tegen de Romeinen te velde zou trekken, wat hij tot hun grote nadeel ook deed. Maar ten slotte heeft Scipio Africanus hem verschillende malen overwonnen en gedwongen de vlucht te nemen naar Prusias, de koning van Bithynië. De Romeinen verlangden zijn uitlevering. Toen hij dit hoorde en zag dat het huis omsingeld was door de wacht van de koning, doodde hij zichzelf met vergif, liever dan in de handen van zijn vijanden te vallen. Hij was toen zeventig jaar. | |
har[scharnier] (herre) van een deur, ijzeren, draaiend, lee [scharnier], piepend, knersend, beroerlijk [bewegend], vast, tierend, sterk, licht, gemakkelijk, geweldig, zwaar, steunend, beslagen. | |
hardigheid[hardheid] (herdicheyt) diamants, ruw, onbrekelijk, rotssteens, vast, steenachtig, moeilijk. | |
hardigheid, strengheid of strafheid[strengheid] (herdicheyt, strengheyt ofte strafheyt) bot, onhandelijk [onhandelbaar], hard, barbarisch, wreed, onaardig, hatelijk [verafschuwd], bitter, zwaar, grof, ongenadig, onbeleefd, ruw, onwetend, onverstandig, nieuw, vreemd, onmenselijk. | |
hardnekkigheid(herdtneckicheyt) vast, obstinaat, volhardig, trotsig, verstokt, standvastig, hard, koppig, moedig, onveranderlijk, steeg [koppig], stijfzinnig, kwaadwillig, verhard, moedwillig [onredelijk], fantastiek [grillig], kriegelig, partijdig, ketters, stotend, versmadelijk, spijtig [trots], verachtelijk, wederspannig, stoutmoedig, rebellig, zonderling [bijzonder], bitter, wederstrevend, muitmakers, verdoemelijk, ongehoorzaam. | |
harenkleed(haren-kleedt) stekend, ruw, kwellijk [kwellend], monniks-, verstervend [dat doet versterven], penitentie-. | |
haring(harinck) mager, droog, wit, pekel-, zacht, vol, ijdel [zonder hom of kuit], maatjes-, puik, brand- [haring van de beste kwaliteit], krom, zeemanna, verzilverd. Hij leeft alleen in het water, is altijd met grote groepen bij elkaar, soms zelfs met zulke grote groepen dat men hem niet kan vangen. Zodra hij uit het water gehaald wordt, sterft hij vanwege zijn grote kieuwen of viskaken. Hij is vet en zijn vlees is zacht. | |
haring of ophaling[verzengende, droge wind] (haringhe ofte ophalinghe) van wind, dor, brandig, zwart, kwellijk [kwellend], ophalend, verharend [verzengend], vervollend, zomerig, zonnen-, vurig, hittig. | |
harmonie of geluid(harmonie ofte gheluydt) welluidend, zoet, accorderend, lustig, overeenkomend, lieflijk, excellent, muzikaal, blij, Pythagorisch, troostelijk, verblijdend, maathoudend, getalhoudend. | |
harnas(harnas) zie rusting. | |
harp(harpe) spelend, klinkend, luidend, geslagen [getokkeld], zoet, zingster, Davids, gouden, Orpheus', welluidend, lustig, gehoornd, zoetluidend, muzikaal, stemmatig [in overeenstemming met de stem], opgespannen. | |
harpij(harpye) gulzig, vuil, wreed, hongerig, verhongerd, rovend, vilein, berovers-, onverzadelijk, boos, gebuikt of dikbuikig, lekker [van lekker eten houdend], stinkend, inslikkend, besmettelijk, wonderdierig [met de gedaante van een fabeldier], gevleugeld, slokkerig, gierig [vraatzuchtig], licht, vliegend, inzwelgend, onrein. Dit zijn wonderbaarlijke vogels met het gezicht van een jong meisje, met handen als haken en met een bijzonder grote buik. Ze hebben altijd honger. | |
harsteling[harst, gebraden ribstuk] (herstelinck) droog, gebraden, geboterd, dun, kortbrakig [niet taai], geweekt, nieuwbakken. | |
hart(herte) teer, levendig, diep, het levens oorsprong, woest, blij, droevig, benauwd, goed, gewillig, herboren, onherboren, vleselijk, geestelijk, versteend, gebroken, ootmoedig, arm, genegen, goedwillig, boos, nijdig, vals, verbitterd. | |
hartje of speldenkussentje(herteken oft spellekusseken) gespeld [met spelden], maagden-, klein, vrouwen-, naalden-, mooi, geborduurd, hangend, aardig, fluwelen. | |
hartzweer[hartzeer] (hertsweer) smartelijk, droevig, smartend [pijnlijk], kwellijk [kwellend], verslindend, knagend, bloedig, gepassied [gepijnigd]. | |
haven(havene) bos-, gemeen [gewoon], | |
[pagina 99]
| |
gangbaar [begaanbaar], koopmans-, -kade, zeker, koophandelaars-, verzekerd, bezocht, aanzettend [waar men aan land kan gaan], waterrijk, bewandeld [bezocht], breed, rivier-, wijd, diep, zee-, baken, bekwaam, aankomend [waar veel aanloop is], rijk, vast, droog, bevaarlijk [te bevaren], begeerd, gehoopt, open, vreedzaam, krom. | |
hazelaar(haselier) getakt, vers [fris], lommerachtig, geschoren, groeiend, notendragend, dicht [massief], krom, wild, bos-, vochtig, gebladerd, haag-, vrij. | |
hazewind(hasewint) jagers-, vurig, ijverig, onvermoeielijk, steeg [koppig], obstinaat, ras [snel], wakker, raslopend [snellopend], krachtig, kwellijk [lastig], licht, volgend. | |
Hebe(Hebe) Junonisch [dochter van Juno], hemels, Alcides' vrouw, gedienstig, jong, schoon [mooi], godin der jonkheid [godin van de jeugd]. Zij was de dochter van Juno, en de godin van de jeugd. Vanwege haar grote schoonheid liet Jupiter haar dienst doen als schenkster van de goden; maar toen zij eens uitgleed en zo viel dat men haar geslachtsdeel zag, ontnam hij haar de functie en benoemde Ganymedes in haar plaats. Later trouwde zij met Hercules in de hemel [op de Olympus]. | |
Hebrus(Hebrus) sneeuwig, rijk, Thracisch, vermaard, gouden, klaar [helder], sterk, koud, gehoornd [bochtig], geel, schuimend. Is een rivier in Thracië, die zeer beroemd is omdat in het zand goud gemengd gevonden wordt. | |
Hecate(Hecate) geheiligd, drievoudig, driehoofdig. Zo wordt Diana genoemd, omdat men haar honderd slachtoffers offerde. [De la Porte: ‘en dit offer heette hecatombe’; hecatombe is afgeleid van Grieks hekaton ‘honderd’, maar Hecate heeft geen etymologisch verband met dit woord.] Zij wordt drievoudig genoemd, omdat men haar drie heerschappijen toeschreef: in de hemel was zij de Maan, op aarde Diana en in de onderwereld Proserpina, en ook omdat zij drie hoofden had, te weten aan de rechterkant een paardenhoofd, aan de linkerkant een hondenkop, en in het midden het hoofd van een wildeman. | |
Hector(Hector) grootmoedig, Trojaan, strijdbaar, kloek, onbarmhartig, vechtachtig, strijder, krijgsman, vroom [dapper], bloedgierig [bloeddorstig], wreed, Priamidisch [zoon van Priamus], ongenadig, allermachtigst, Frygiaans, sterk, gevreesd, moedig, Trojes eer, woedend, razend, stout [dapper], oorlogs, ridderlijk, trots. Hij was de zoon van Priamus, de dapperste van alle Trojanen, want zolang hij leefde, was de stad Troje onoverwinnelijk. Hij had van zijn vrouw Andromache een zoon, genaamd Astyanax, die door Odysseus, nadat deze de stad had ingenomen, van een hoge toren af geworpen werd. Nadat Hector Protesilaüs, Patroclus en vele anderen gedood had, werd hij zelf door Achilles gedood. Deze sleepte hem driemaal rond de stadsmuren van Troje. Ten slotte kocht Priamus het lichaam van zijn zoon terug van Achilles, waarna hij hem een schitterende begrafenis gaf. | |
heer(heere) edel, machtig, geautoriseerd, statig, aards, leen-, eigen, geëerd, heerlijk, eerwaardig, opperst, groot, prachtig, jonker, eerbaar, hoogmoedig, geweldig [machtig], deugdzaam, gevreesd, onoverwinnelijk, hooggeacht, moedig, vermaard, treffelijk, kloekdadig, trouw, excellent, gebiedend, stout [dapper], krijgsheld, kloek, hoog, ontemmelijk, eergierig [eerzuchtig]. | |
heer of heerkracht[leger] (heyr ofte heyrkracht) oorlogs-, machtig, strijdbaar, wreed, strijdend, verschrikkelijk, groot, razend, onoverwinnelijk, moedig, trots, geschikt [geordend], gewapend, sterk, vreselijk, droevig, bulderend, vluchtig [vluchtend, snel], vierkantig [in een vierkant opgesteld]. | |
heerlijkheid[voornaamheid] (heerlijckheyt) zie statigheid. | |
heiden(heyden) afgodendienaar, ongelovig, hardnekkig, ongetrouw, superstitieus, christenvijand, hatelijk [verafschuwd], vreemdeling, wijsgierig [begerig naar wijsheid]. | |
heiligen of santen(heylighen ofte santen) zalig, verheerlijkt, gekanoniseerd, triomferend, patroon-, verkoren [uitverkoren], gepredestineerd, levend, dienaars Gods, onsterfelijk, gelukzalig, begenadigd, hemelburgers, vergood [verafgood], levendig, verheven. | |
heiturf[plag] (heyturf) zie rus. | |
hekel[werktuig, kam] (hekel) scherp, vlassers-, getand, dicht, grof, spin-, kemp- [hennep-], vlas-, fijn. | |
hel(helle) duister, inslokkend, afgrondisch, donker, kuilig, diep, verslindend, duivels, | |
[pagina 100]
| |
ellendig, zwart, hatelijk [verafschuwd], onwederroepig, gruwelijk, onzalig, onderaardig [onderaards], verschrikkelijk, wandelplaats, lui, verdoemelijk, gapend. | |
held(heldt) koenmoedig, grootmachtig, ridderlijk, kloek, straf [streng], wreed, onverwinnelijk, furieus, schalk [schurkachtig], loos [doortrapt], hoogmoedig, strijdbaar, behendig, handzaam [bedreven], dapper, moedig, vechtachtig, woest, wild, stout [dapper], voorzichtig [vooruitziend], waaghals, deugdzaam, vermaard, zeevarend, avontuurder, halve god [halfgod]. | |
Helena(Helena) schoon [mooi], Grieks, Spartaans, Jupijns dochter [dochter van Jupiter], overspeelster, behendig [sluw], schandelijk, wellustig, onkuis. Zij was de dochter van Jupiter of van Tyndareüs en van Leda. Vanwege haar bijzondere schoonheid werd zij door velen bemind. Toen zij nog heel jong was, werd ze door Theseus geschaakt. Deze gaf haar aan haar broers Castor en Pollux, nadat hij haar geen onrecht had aangedaan. Daarna werd zij ten huwelijk gegeven aan Menelaüs, de koning van de Spartanen. En Paris, de zoon van Priamus, die zeer mooi was, werd op haar verliefd. Daarom ging hij naar Griekenland en schaakte haar toen haar man afwezig was. Dit was de oorzaak van de Griekse oorlog tegen de Trojanen. | |
Helicon(Helicon) geheiligd, Muzenhof, plaats der nimfen, bergachtig, Beotiaans. Het is een berg in Beotië bij Thebe, gewijd aan Apollo en aan de Muzen, die daarom Heliconisten genoemd worden. | |
Heliogabalus(Heliogabalus) epicurees varken, onkuis, wellustig, wreed, schandelijk, gulzig, ellendig, vrouwachtig, luxurieus [wulps], epicurische buik. Hij was zoon van Antonius Caracalla [Varius Marcellus] en van Soaemias. Hij werd keizer door intriges van zijn grootmoeder. Hij leefde in grote wellustigheid en onkuisheid, en was zo verwijfd dat hij wilde dat zijn pispotten van fijn goud gemaakt werden. Men zegt dat hij vier jaar keizer is geweest, en dat hij in een privaat [wc] gedood werd waarin hij gevlucht was en omdat zijn lichaam niet meer door het gat terug kon waardoor hij naar binnen gekomen was. Hij werd over het publieke toernooiveld gesleept alsof hij een dode hond was, en vervolgens in de Tiber geworpen. | |
hellebaard of bijl(hellebaerd ofte bijle) hellebaardiers-, moordersse [moordenares], lang, Amazonisch, Scythisch, krijgs-, scherp, hard, beslagen, gepunt, dreigend, sterk, oorlogs-, gevaarlijk, vervaarlijk, machtig, puntig, onbarmhartig, sergeants-, gevlamd, ongelukkig, bebloed, bloedig. | |
helm of helmet(helm ofte helmet) stormhoed, blinkend, verguld, vreselijk, verschrikkelijk, dreigend, gekamd [met een kam], stalen, verstaald, hard, schotvrij [bestand tegen schoten], oorlogs-, gevederd, gegraveerd, gedreven, gepolijst, licht, metalen, gekamd [met een kam], vervaarlijk, trots, gepunt, gespijkerd, zwaar, bepluimd, klaar [schitterend], staand. | |
hemd(hemde) gewrocht [kunstig gemaakt], wit, gefronst, gelobd [met lubben], gepareld, gebiesd, kinder-, omgekeerd, gefriseerd, lamfers- [van lamfer, een fijn gaas], opgestreeld [opgetooid], gelikt [gladgemaakt], gestikt, schoon, geboord [met boord], wollen, katoenen. | |
hemel(hemel) gesterd, straalachtig, open, groot, goddelijk, sterren-, kristallen, overwelfd, hoog, blauw, blauwachtig, der goden stoel [troon], klaar [helder], licht, blinkend, donker, duister, vast, breed, vlammend, wankelijk, veranderlijk, sneeuwig, donker, draaiend, Gods paleis, schijnend, veelvervig [veelkleurig], sterrendragend, hel, geboogd [met een boog], regenend, gekleurd, brandend, windig, grootst, sterrenvoute [sterrengewelf], donderend, appelgrauw, wolkachtig, sferisch, zoon van Saturnus, wreker, gunstig, oneindelijk [oneindig], verlichtend, lichtgevend, verhoogd, geschilderd [heel mooi], Saturnisch, beroerlijk [beweeglijk], mild, zielenrust. | |
hen(hinne) vet, leg-, eier-, nut [nuttig], klok- [kloek], teer, gekamd [met een kam], kakelend, leggend, broed-, tam. | |
hennentaster[sul] (hannen- ofte hinnentaster) blood [laf], zot, gehuwd, slecht [onnozel], koekoek, schandig, belachelijk, tafelvriend, armhartig [bedeesd], bevreesd, vreesachtig, verachtelijk. | |
Henri de Valois, koning van Frankrijk(Henri de Valois, Koninck van Vranckrijck) oud geslacht der Trojanen, wel bemind, tweede | |
[pagina 101]
| |
Augustus, des werelds lief, goedertieren, nieuwe Caesar, kunstbeminner, de liefde aller staten [geliefd door de hele staat]. | |
Heraclitus(Heraclitus) wenend, donker, ellendig. Deze filosoof huilde altijd als hij zijn huis verliet, terwijl daarentegen Democritus altijd lachte. De reden is dat de een meende dat al het menselijk doen ellendig was, terwijl het in de ogen van de ander belachelijk was. | |
heraut of krijgsbode(heraut ofte krijghsbode) koninklijk, beroepend [aankondigend], stout [dapper], verkleed, dreigend, gemachtigd, loos [bedrieglijk], subtiel, vervaarlijk, wakker, welsprekend, eerbaar, gevreesd, trots. | |
herberg(herberghe) gehanteerd [veel bezocht], gemeen [openbaar], vermaard, aankomend [waar veel aanloop is], vrolijk, behuisraad, zoet, groot, open, bewapend, passeerders-, bekend, getrouw, bier-, wijn-, pis- [gewone kroeg], reguliers-. | |
Hercules(Hercules) de Thebaan, onsterfelijk, het kwaad verdrijver, sterk, onoverwinnelijk, Alcmenes zoon, hemeldrager, strijder, deugdelijk [deugdzaam], grootmoedig, ontemmelijk, groot, pijnverdrager, reuzendoder, oorlogsbliksem, grote heer, halve god [half-god], doorluchtig, edel, Jupiters geslacht, Grieks, amoureuze spinner, staand haar hebbend, monsterdoder, victorieus, vervaarlijk, glorieus, beroemend, onvervaarlijk [niet bang te krijgen]. Hij was de zoon van Jupiter en van Alcmene, en hij werd tot de goden gerekend vanwege zijn grote kracht en deugd. | |
herder(herder) vee-, schaap-, veldachtig, arm, vernederd, nederig, wakend, boers, snood, ongeacht, verdragend, arbeidig, fluiter, zorgvuldig [zorgzaam], grof, ongemanierd, ongeschikt [ongemanierd], bewaarder [hoeder], traag, boerachtig, getrouw, koe-, slecht [eenvoudig], bezig, volger, bergwoonder, wandelaar, veld-, schuifelaar [fluiter], ruispijpdrager [doedelzakdrager]. | |
herdersse[herderin] (herdersse) lustig, zoet, spinster, jong, wakker, kloek, zingend, eenvoudig, mooi, vriendelijk, boers, schoon [mooi], vrolijk, slecht [eenvoudig], blij, traag, mal, aardig, dorper [onbeschaafd]. | |
herfst(herft) pestig [pest brengend], veranderlijk, catarreus [catarre brengend], vruchtbarig, rijk, vochtig, wijnachtig, ongezond, koortsachtig, vruchtvoortbrengend, Honds [van de Hondsster], koud, overvloedig, ziekelijk, appelbrengend, bladerloos, boomrijzer [die de bladeren doet vallen], boomblotend. | |
Herodes(Herodes) wreed, boos, overtreder, barbarisch, oud, spotter, koning der joden, moorder, tiran, ellendig, nijdig. Hij was de zoon van Antipas van Idumea. In het zesde jaar van de regering van Augustus werd hij tot koning der joden uitgeroepen, nadat hij al degenen die deze eer rechtens toekwam had uitgeroeid. Hij doodde zijn eigen zoon omdat men hem beschouwde als de beloofde Messias. Hij liet ook alle onschuldige kinderen te Bethlehem van twee jaar of jonger vermoorden omdat hij vreesde zijn rijk te verliezen, doordat kort na de geboorte van onze heer Jezus Christus de wijzen uit het Oosten naar Jeruzalem kwamen om de nieuw geboren koning der joden te zoeken en hem te aanbidden. Ten slotte stierf hij in het 37ste jaar van zijn regering. | |
Herodotus(Herodotus) een Grieks historieschrijver, prins der leugenaars, Halicarnassiaan [geboren te Halicarnassus], edel, fabelachtig, vader der historie. | |
hersenen(herssenen) denkachtig, dromend, zwaar, korzel [opvliegend], vochtig, teer, koud, catarreachtig, scherp, goed. | |
hert of hinde(hert oft hinde) vliedend, licht, veraartachtig [schuw], jacht-, geel, edel, bos-, langhalzig, rood, wakker, loos [verborgen], lopend, ree, haagbos-, verveld, bruin, arg [slim], dwalend, hoorndragend, vluchtend, ras [snel], wild, getakt, loopachtig, blode [weerloos], lichtvoetig, vleesachtig, oud. De oude geschiedschrijvers zeggen dat driehonderd jaar na de dood van Caesar een hert gevangen werd met een halsband waarin het wapen van de keizer was gegraveerd, met de woorden ‘Caesarus me fecit’ [Caesar heeft mij gemaakt]. Hieruit is het spreekwoord ‘cervinos annos vivere’ [hertenjaren leven] voortgekomen. [Volgens sommige klassieke schrijvers hadden herten de reputatie een lang leven te leiden.] Hoe ouder een hert wordt, hoe meer hij houdt van de hinde en hoe vuriger hij wordt. | |
Hesiodus(Hesiodus) van Beotië, arbeidig, Ascreaans, boerenpoëet, Cumaeaans. Was een klassiek Grieks dichter, geboren te Cumae [dit is onjuist], maar omdat hij opgevoed was in een | |
[pagina 102]
| |
dorp dat Ascra heette, wordt hij meestal de Ascreaan genoemd. Hij heeft als eerste over de landbouw geschreven, en later heeft Vergilius hem nagevolgd. | |
heulzaad[maanzaad] (eulsaet) slaperig, koud, vergetelijk [dat doet vergeten], slaapkruid, wild, gehoornd, rood, wit, zwart, schuimend, hofs [tuin-], veld-, verversend [verfrissend]. | |
heup of dij(heupe ofte dijghe) het dikke van het been, rond, daverend [trillend], vast, rondjes, wit, roodachtig, hard, verheven, hoog, vet, dik, vleesachtig, gevleesd, reigers-, boefachtig [knaapachtig], effen [glad], glad, mals, billen, gemoeiig [week], kussenachtig, gerond, tweelingen. | |
heusheid[beleefdheid] (heusheyt) eerbaar, beleefd, burgerlijk, welvoegend, welstaand [gepast], gemeenzaam, steeds [stads], welgemanierd. | |
H. Geest[Heilige Geest] (H. Gheest) Gods, vertrooster, uitdeelder der genade, Geest der waarheid, zalig, leidsman, openbaarder, liefde-, ingevend, der zielen verlichter. | |
hielen of verzenen(hielen ofte versenen) rond, klein, kort, vluchtig, vluchtig, onbeschaamd, scherp, rond. | |
hik(hick) tweevoudig, dubbel, kwellijk [kwellend], lang, gebroken, hikkend. | |
hinde of hertenree(hinden ofte herten rhee) wakker, bos-, vluchtend, gulzig, slecht [glad (van vel)], licht, vervaard [schuw], dwalend, wild, raslopend [snellopend], gehoornd, schuw, oud, gestadig. | |
hinnebezie[hinnebes, een bes] (hinnebezien) stekend, rond, zoet, purperachtig, haag-, kernachtig [met pit], wild, velds-, bos-, rood. | |
Hippocrates(Hippocrates) prins der medicijnen [artsen], geleerd, vermaard, onnavolgelijk, opperste medicijn [arts], voorzegger [voorspeller], wonderbaar, goddelijk. Hij was een volgeling van Pythagoras en geboren op het eiland Kos. Hem is de eer te beurt gevallen dat hij als eerste duidelijk over de geneeskunst heeft geschreven en de regels daarvan heeft gegeven. Zijn boeken zijn na de dood van Aesculapius, de zoon van Apollo, vijfhonderd jaar verborgen geweest, als waren ze verloren. Hij stierf toen hij 104 jaar oud was. | |
Hippolyte(Hippolytae) moedig, manachtig, Theseaans [vrouw van Theseus], barbarisch, manwijf, Amazonisch, wreed, oorloogster [oorlogvoerster], strijdbaar. Deze vrouw was koningin van de Amazonen. Toen ze overwonnen was in het gevecht met Hercules, gaf deze haar aan Theseus tot vrouw. Theseus gewon bij haar een zoon genaamd Hippolytus. | |
Hippolytus(Hippolytus) ellendig, kuis, vreemd, Theseaans [zoon van Theseus], beschaamd [preuts], Amazoniaan, jager, rein, straf [streng], onnozel [onschuldig]. Hij was de zoon van Theseus en Hippolyte. Hij had een afschuw van de bijslaap met vrouwen, en gaf eigenlijk alleen maar om de jacht. Maar toen zijn vader er niet was, werd Phaedra, zijn stiefmoeder, op hem verliefd; toen zij merkte dat hij aan haar onzedelijke verlangens niet wilde voldoen, maakte zij haar man wijs dat hij haar had willen verkrachten. Toen Hippolytus dat vernam, klom hij op zijn wagen en nam de vlucht, maar de paarden wierpen de wagen om, waardoor hij de dood vond. | |
historie(historie) waarachtig, waardig, gedenkwaardig, waard [hooggeschat], heerlijk, Rooms [Romeins], levend, onsterfelijk, profijtelijk, oud, schoon [fraai], vermaard, aardig, Frans, Duits, gemeen [gewoon], gedachtenissen, kronieken, sprekend, schat des mensen leven, vertelster, jaarbeschrijfster, eerwaardig, tijdingbrengster, kaalhoofdig, welsprekend, waarheids moeder, excellent, der tijden getuige, gedachtenis der ouderdommen, spiegel, meestersse [meesteres] der jaren. De historie is een getuige van de tijd, de herinnering van de ouderdom, meesteres van de jaren, het leven der stervenden, het tafereel van de mensen en de spiegel van de onwetenden. Zij is uitgevonden tot nut van de huidige tijd, ter ere van de overledenen, en tot lering van hen die zullen komen. | |
hitte(hitte) smartelijk, brandig [brandend], glinsterend, levend, groot, warm, vurig, ovens, krachtig, razend, Honds [van de Hondsster], hemels, vlammend, dor, brandend, ontstekend, geweldig, ontzinnig [uitzinnig], onblusselijk, vulkaans, zomerdrogend, koortsig, hittig, heftig, scherp, ziedend, verstikkend, vochtig, brandend, verterend, stralend, verslindend, overvloedig, kwellig, zonne-, zwaar, zwak, reuk-uitwerpend, verdrogend, krank, slap, dor, uiterst, traag, krachtig, geweldig, ontstoken, zwart, sulfer-, hels. | |
[pagina 103]
| |
hoedanigheid(hoedanicheyt) merkelijk [opmerkelijk], voornaamst, vermaardst, veranderlijk, edel, eerbaar, principaalste [voornaamste], opzichtigst, merkelijkst. | |
hoek(hoeck) achter-, verborgen, klein, donker, drie-, gesloten, bekwaam [prettig], uitweegs [afgelegen], duister, lommerachtig, schuil-, kak-, slijk-, schijt-, pishoek, kijk-, vijf-. | |
hoekkamertje of secreet[geheime kamer] (hoeck-kamerken oft secreet) kamertje alleen, verborgen, duister, uitenwege [afgelegen], donker, secreet [geheim], klein. | |
hoep[hoepel] (hoep) zie reep. | |
hoer(hoere) schoon [mooi], loos [doortrapt], bordeels, courtisane, onbeschaamd, lekker [verwend], onkuis, oneerbaar, ontuchtig, stout [brutaal], loopster, vuil, schelms [schurkachtig], kwaad, openbaar, slibberachtig [glibberig], wankelbaar, dartel, besmet, onrein, drilster [trilster], wulps, overdadig, bijzitster, gemeen [publiek], allemans, mal, snood, gekamerd, kankers, gruwelijk, pokkig, werelds, schalk [schurkachtig], opgetooid, smekend [flemend], ellendig, ledig, ravot- [bordeel-], zondares, blij, in het leven zittend, geschend, getekend, uitzinnig, Rooms [uit Rome], opgeblazen, hovaardig, hoogmoedig, lustig, lieflijk, vriendelijk, Italiaans, vermaard, hoerachtig, aanlokkend, onrein, fraai, vuns, opgetooid, diefs, diefachtig, guits [schurkachtig], ongebonden. | |
hoereerder of hoerenjager(hoereerder ofte hoerenjagher) onkuis, zondaar, boos, maagdenschender, loos [doortrapt], snood, vrouwachtig [vrouwengek], kwaad, wellustig, schandig, doortrapt, hoerenvoogd, pokkig, schrambekkig [met gehavend gelaat], schelms [schurkachtig], bordeelbrok, onverlaten [slecht], overlastig, maagdendief, vrouwenschender. | |
hoest(hoest) kwellijk [kwellend], zwaar, droog, kwaad, kuchend, koud, inhalend, longknagend, geweldig, bezwarend, fluimig, pijnlijk, kik- [kinkhoest]. | |
hoeve(hoeve) land-, pacht-, profijtelijk, boeren-, vruchtbaar, bewoond, dorper [dorps]. | |
hof(hof) keizers-, prinsen- of heren-, konings-, beroemd, goed, geestenmoeder, hoog, geweldig, weeldig [weelderig], hovaardig, hoogmoedig, opgeblazen, heerlijk, statig, wulps, staten-, kostelijk [prachtig]. | |
hof of tuin(hof ofte tuyn) kruid-, lust-, aards paradijs, groen, vermakelijk, begraasd, riekend [geurig], bebloemd, getapijt, vruchtbaar, vruchtdragend, bedauwd, besloten, moes-, gemest, schoon [mooi], lustig, medicinaal, bespinnekopt, huishoudend, lachend, bearbeid, vierkant, geschikt, verlustigend, blij, bekwaam [aangenaam], gespit, gewied, kriek-, appel-, peer-, verheugend, geplaveid, effen [vlak], gebouwd [verbouwd], bloeiend, beplant, geplot(t)erd [geplukt, geoogst], behaagd [met haag], verborgen, bezaaid, bebladerd, gelukkig, opgetooid, gespikkeld, bijeengevoegd, begroefd, doorspit, geschilderd [heel mooi], gesierd, groeiend, vruchtbrengend, delicaat, bedauwd, geproportioneerd, omgraven, omtuind, bevrijd, omhaagd, beboomd, omgracht, omwaterd, kaal. | |
hol(hol) konijnen-, vossen-, diep, leeuwen-, wolven-, kuilachtig, eng [nauw], smal, donker, bossig, ombeschaduwd, slangen-, muizen-. | |
hol of spelonk(hol ofte speloncke) kuil, verborgen, zeker, donker, enig, lommerachtig, versteken [verstoken, verborgen], enig [eenzaam], dieven-, spelonkig, secreet [geheim], duister, diep, zwart, blind, verzwegen, heimelijk, gesloten, onbekend, verholen, uitgegraven, gehoold [in een hol]. | |
Holland(Hollandt) het zoete, waterrijk, het schiprijke, melkgevend, koeweidend, bol, turfgevend, moerachtig [moerassig], weilands. | |
Holofernes(Holofernis) tiran, hovaardig, kloek, held, krijgsman, gevreesd, barbarisch, wreed, furieus, razend. Hij was opperbevelhebber van het leger van koning Nebukadnezar, en werd toen hij dronken was door de moedige Judith ter dood gebracht. | |
Homerus(Homerus) poëtengod, god der poëzie, trompet van Achilles, trompet [rondbazuiner], Smyrniaan [uit Smyrna], goddelijk, vermaard, Grieks poëet, dronkaard, blind, fabelachtig, geleerd, statig, onsterfelijk, prins der poëten, auteur van de Ilias, luidroepend, onnavolgelijk, groot, geruchtig [beroemd]. Hij heette aanvankelijk Melesigenes en hij was de beste van alle Griekse dichters. Hij heeft deze naam gekregen omdat hij blind was. [De naam Homerus betekent ‘onderpand’; of hij blind was, is niet zeker.] | |
[pagina 104]
| |
Het is niet zeker waar hij geboren is, daarover bestaan verschillende meningen. Plinius zegt dat hij geboren is op het eiland Ios, en dat zal dan wel juist zijn. | |
hond(hondt) bassend [blaffend], getrouw, lopend, gekwispeld [met een kwastige staart], obstinaat, verhongerd, jagers, jacht-, lekker [kieskeurig], geoord [met (grote) oren], kwellijk [lastig], wacht-, wagend, brak, geplekt [gevlekt], gespikkeld, zwart, vurig, gespoord, vaardig, sterk, snuffelaar, vuil, opsnapper [gulzigaard], grauw, korzel [opvliegend], dul [dol], razend, gevlokt, geel, volgend, geschoren, water-, sterk, dog-, trekkend, machtig, wakker, bijtend, furieus, wreed, blaffend, jankend, huilend, kwaker, erg [slim], periculeus, stout [driest], wit, ras [snel], traag, huis-, hongerig, gierig [vraatzuchtig], gulzig, keffer, haastig [snel], nauwriekend [met scherpe reuk], stom [zonder spraak], kloek, lustig, herders-, verschrikkelijk, ruw, zorgvuldig [gevaarlijk], verslinder, rekel, knibbelend, babbelend, huiswachter, moedig, vleiaard, laag, langlijvig, ijs-, grimmend, gepaard [in een paar], wachttrouw, eisend, gestreept, licht, speur-, zwaar, gemarmerd, wind-, krijg-, snapper [bijter], mager, ruiig [schurftig], bitsig, snelvoetig. | |
hondsdagen(hondtsdaghen) brandend, heet, wreed, dul [dol], smartend [brandend], zomer, ongezond, koortsig, glinsterend, Icarisch [van Icarus], gesterd, Hond- [van de Hondsster], ziedend, ontsteken [ontstoken], dor, ziekelijk, bernend [brandend], schadelijk, rood, hittig, vurig, dorstig, pestig [pest brengend]. | |
honger(hongher) groot, bleek, onverdraaglijk, verhongerd, droevig, kwaadradend, gebrekkelijk, nooddruftig, bassend [razend], uitnemend, uiterst, gierig [vraatzuchtig], slokkerig, ellendig, lang, gulzig, razend, mager, onverzadelijk, wreed, verslindend, schadelijk, list vindend, zorgvuldig [kommervol], hard, onverzoenig, moeilijk, knagend, meestersse [meesteres] der kunsten, gapend, inslokkerig. | |
honing(honich) zoet, zoetgeurig, geel, honingzemig [van de honingraat]. | |
hoofd[dierenkop] (hooft) van een wild zwijn, leeuwen-, beren-, beesten-, dieren-, vervaarlijk, gruwelijk, getopt [met een punt], vergruweld, vreselijk, ruw, stekend [met hoorns stekend], dreigend, recht, verbazend, luipaarden-. | |
hoofd[mensenhoofd] (hooft) van een mens, harig, groot, koppig, zwaar, licht, recht, gehoornd, eerbaar, eerlijk, schoon [mooi], hoog, kaal, gedekt, ontdekt [onbedekt], bloot, ros, gekoperrood, gekruld, wit, menselijk, gelokhaard, waardig, goed, kwaad, grijs, dik, aanzienlijk, schuddend, maagden-, divers, gehuld [bedekt], getooid, lang, gesierd, fantastiek [wonderlijk], stijfachtig, stijfhalzig, korzel [opvliegend], kort. | |
hoofdpeluw of oorkussen(hooftpeulinck ofte oorkussen) zacht, gepluimd [met veren], overhangend, zoet, rust, luiaards, lang, kussenachtig, donzen, gemoeiig [zacht], lang, welgevuld, zacht, gekatoend, geel, licht, gepluimd [met veren], smal, delicaat. | |
hoofdstuk[uitnemend stuk werk] (hooftstuck) subtiel, excellent, zonder gelijk, goddelijk, onnavolgelijk, bearbeid, kunstig, vulkanisch [van Vulcanus], wonderbaar, volkomen, volmaakt, mirakel, doorwrocht, volbracht, behendig, stout [driest], voornaamst, niet te vergelijken, wonderlijk, zonderling [bijzonder], uitgezonderd [uitzonderlijk]. | |
hoogheid[hoogte, hoge staat] (hooghheyt) opperst, heerlijk, groot, diep, bergachtig, excellent, waardig, onmatelijk, hemels, blijkelijk [duidelijk], allerhoogst, wonderlijk, verheven, hovaardig, hertogen-, doorluchtig, groots, grootmoedig, onbeklimmelijk, des hofs, koninklijk, monarchisch, keizerlijk, goddelijk. | |
hooi(hoy) gras, ontbonden, gezond [zongedroogd], gebundeld, gebusseld [gebundeld], riekend [geurig], gekapt, gemaaid, oud, herfst-, na-, hard, droog, voedend, getast [opgehoopt]. | |
hooibundel of bussel(hoy-bondel oft bussel) dik, gemaaid, zwaar, gebonden, gegraand [vruchtendragend], korenachtig, geelachtig, stijf [stevig], stroachtig, zaadgevend, lustig, voeder, voedend, nahooiig. | |
hoop(hope) bedrieglijk, ijdel, vals, twijfelachtig, traag, verraderlijk, zot, onzeker, smekend [aanlokkend], betoverend, gierig [begerig], leugenachtig, verleidend, voedster des arbeids, vast, ondankbaar, troetelachtig | |
[pagina 105]
| |
[een aangename sensatie gevend], moeder der ijdelheid, verwacht, langtoevend, kwellijk [kwellend], beulin des levens, ongeduldig, uitstrijkend [bedriegend], zaad des kwaads, zorgvuldig [kommervol], ruïne, lichtvaardig, begeerlijk [begerig]. | |
hoop of tas[stapel] (hoop ofte tas) vergaderd [verzameld], groot, opgehoopt, geldhoop, ongestaltig, verzameld, overvloedig, samengebracht, getast [opgestapeld], geheuveld, vol, aarden-, mest-, dicht, bijeenvergaderd. | |
hoorn(horen) krom, hees, luidend, jagers-, post-, gedraaid, lang, jacht-, scheef, geslingerd, klinkend, koeien-, herts-, boks-, een- etc., sterk, gepunt, dreigend, beesten-, zorgelijk [gevaarlijk], getakt, voorhoofdig, dor, gaffel, weerbaar, verheven, gekromd, stoot-, gekloven [gespleten], kink-, dubbel, recht, stijf [stevig]. | |
hop(hoppe) opklimmend, laxerend, verversend [verfrissend]. | |
Horatius(Horatius) harpenaar [harpspeler], versmaad, geleerd, bijtend, vol heerlijke spreuken, lyrisch, klaar sprekend, Latijns, vurig, ijverig. Deze dichter is degene die van de Latijnse dichters de lezers het meest behaagt, zoals uit zijn werken blijkt. Hij stierf in Rome op 63-jarige leeftijd [moet zijn: 57-jarig], en hij maakte Augustus tot zijn erfgenaam. Deze gaf hem een prachtige begrafenis. | |
horde[vlechtwerk van tenen] (horde) rug [steun], tralies, diep, tenen, gespalkt. | |
hout(hout) hard, timmer-, koolhout, brand-, getimmerd, kwast-, riekend [geurig], geschaafd, schavelijk, bernend [brandend], droog, stinkend, aderachtig [aderrijk], gehoopt [opgestapeld], verrot, -meluw [-molm], roodachtig, klap- [klein gekapt eikenhout], stronk, nut [nuttig], onnut [niet nuttig], bekwaam [nuttig], wis- [twijg-], ebben-, eiken-, wilgen-, essen-, abelen- etc., ruwbastig, geweerd [knoestig]. | |
houtmijt[houtstapel] (hout-mijte) getast [opgestapeld], wis- [twijg-], beuken-, eiken-, wilgen-, gedekt, ongedekt, gehoopt [opgestapeld], breed, hoog, vergaard, gepijld [gestapeld], opgehoopt. | |
houtwerk(hout-werck) kostelijk [kostbaar], blinkend, schoon [mooi], rijk, dierbaar [kostbaar], gewreven, gepolijst, schijnend, rein, gereinigd, de eer van het huis, gesierd, doorarbeid, deftig. | |
hovaardij(hoovaardije) opgeblazen, spijtig [neerziend], veronwaardig [minachtend], trotsig, poffend [snoeverig], beroemig [pochend], vermetel [aanmatigend], vermetig, mensenbeul, verheffend, levens-, goeddunkend [verwaand], vermoedend [wantrouwend], moeiig [lastig], grootsig [trots], arm, verachtwaardig, hoogmoedig, pompeus. | |
hoveling(hovelinck) blind, doof, stom [zwijgend], trots, leugenaar, vrouwenvolger, wankelbaar, onbeschaamd, eergierig [eerzuchtig], onschamel [schaamteloos], ervaren, schalk [schurkachtig], loos [doortrapt], geveinsd, uitstrijker [bedrieger], bedrieger, wellustig, ondankbaar, hovaardig, vleiaard, vermomd, roemer [pocher], smeker [mooiprater], aanlokker, kwellijk [lastig], vrolijk, bootsig [grappig], veinzend, zorgvuldig [kommervol], oude aap, vrouwenvoogd, opgetooid, werelds, lustig, doortrapt, mutsdragend, netteboef [vleier], groots [trots], hofsvriend, geparfumeerd, spotter, klappaard [kletser], gesierd, achterklapper, ontrouw, gekamd, onkuis, vermomd, gabberaar [kletskous], verhongerd van officie [belust op een baantje], schaamloos, welsprekend, toegemaakt [getooid], opgestreeld [opgetooid], gehaarlokt. | |
hovenier[tuinbaas] (hovenier) gierig [hebzuchtig], openbaar, hatelijk [verafschuwd]. Zie pachter. | |
huiling[het huilen (van dieren), het wenen] (huylinghe) furieus, brullend, vreselijk, bevend, gebroken, roepend, gruwelijk, wijvelijk [vrouwelijk], verbazend, kletterend, scherp, klagend, kermend, zuchtend, droevig, hees, ijselijk, smartelijk, rochelend, verschrikkelijk. | |
huis(huys) woon-, bewoonlijk, vogel-, bemuurd, onbewoond, gast-, verborgen, raad-, stad-, koninklijk, vrij, vriends [vriendelijk], open, heerlijk, herbergig [herbergzaam], gevensterd, hoogmoedig, gewagenschot [met planken bekleed], treffelijk, heren-, boeren-, burgers-, sterk, goed, gezond, hoog, oud, bouwvallig, wijn-, hoeren-, kak-, bak-, luchtig. | |
huisduif[huismus, iemand die altijd thuiszit] (huys-duyve) blood [laf], vervaard, | |
[pagina 106]
| |
onnut, gierig, vrek [vrekkig], zwaarmoedig, verdrietig, onlieflijk, onbehaaglijk, lelijk, ongemanierd, lui, laf, onaardig, onbeleefd, asvervig [askleurig]. | |
huishouder(huyshouder) voorzichtig [vooruitziend], zorgvuldig, naarstig, vlijtig, goed, kwaad, wakend, vreedzaam, zorgvuldig, wijs, zorgdragend [nauwgezet], redelijk, toeziend. | |
huisraad(huysraedt) huishouders, schoon [mooi], klein, kostelijk [kostbaar], rijk, nodig, excellent, ontellijk, huiselijk, rein, uitgelezen, bekwaam [nuttig], blinkend, glimmend, nieuw. | |
hulde[trouw, eerbetoon] (hulde) dienstelijk, onderdaan-, plichtig [verschuldigd], schuldig [verschuldigd], trouw, gehoorzaam, onderdanig, getrouw, dienstbaar, herkennelijk [erkentelijk]. | |
hulijzer of hulgetuig[oorijzer] (hul-yser oft hul-ghetuych) behendig, klein, gebuigd [gebogen], gekopt, sluitend, vrouwen-, bekwaam, dun. | |
hulp(hulpe) behulpelijk, bekwaam, gunstig, bestendig [behulpzaam], goddelijk, batelijk, onderling, troostelijk, welgelegen [gelegen komend], haastig [snel], krachtig, vertroostend, handreikend. | |
hulsel(hulsel) aardig, vriendelijk, lieflijk, vrouwen-, bruids-, sierlijk, mooimakend, juffrouwen-, maagden-, lustig, rozenvervig [rozenkleurig], gouden, begijnen-, nonnen-, bepareld, gesierd, welvoegend. | |
hulst(hulst) stekend, haagachtig, bijtend, altijd even groen, bitter, sterk, knopachtig, wild, overeindstaand, buigend, taai, dicht, glad. Deze boom is altijd groen, zijn bladeren lijken op laurierbladeren, een beetje breder, vetachtig en ze steken. Zijn schors is groen. Men maakt er lijm van. | |
hut(hutte) klein, laag, gegaat [met gaten], ontdekt [onbedekt], arm, land, snood [schamel], ondeugend [ondeugdelijk], slecht [eenvoudig], boeren-, schapers-, veld-, herders-, beroerlijk [bewegend], nederig [laag], strooien [van stro], eng [nauw], rieten, benauwd, onbewoonlijk, halfgebroken, koud. | |
huurling(huerlinck) zie knecht. | |
huwelijk(houwelijck) heilig, lieflijk, vriendelijk, rein, eerbaar, getrouw, heerlijk, wettelijk, onbesmet, vast, samengevoegd, onscheidelijk, verzaamd [verenigd], gemaakt, gezegend, geheiligd. | |
Hyacinthus(Hyacinthus) purper, rood, schoon [mooi], blozend, zoet, lieflijk, roodvervig [roodkleurig], edel, teer. Was een heel mooi kind op wie Apollo verliefd werd. Toen hij met het kind oefende om een discus te werpen, doodde hij het. Om te bewijzen hoezeer hem dat leed deed, veranderde hij het in een bloem waarop de eerste twee letters van de naam van het kind staan. | |
hydra(hydra) zwart, krommend, boos, blauw, venijnig [giftig], dodend, water, lang, vuil, Libisch, ongekromd. Dit is een slang die in het water leeft. Hij is zo giftig als de allergiftigste slang van alle slangen. Zijn lever moet men zouten en bewaren, en is dan de beste remedie als men door hem is gebeten. | |
Hydra van Lerna(Hydra Lerneaens) gehoofd monster, wederbarend [opnieuw barend], trots, schadelijk, serpent, monsterdier, vruchtbaar, gruwelijk, venijnig [giftig], overvloedig, mismaakt, getakt, slangachtig, vermeerderend, hinderlijk, rijk in zijn verlies. Dit was een slang die door Hercules gedood werd. Wanneer een van zijn zeven koppen afgehouwen werd, groeiden er volgens de Romeinen direct twee andere voor in de plaats. | |
Hylas(Hylas) jong, schoon [mooi], teer, kindje, aardig, fortsig [met geweld], vriendelijk, Hercules-. Was de zoon van Theiodamas. Hij werd om zijn bijzondere schoonheid door Hercules zo bemind dat deze hem met de Argonauten mee naar Colchis nam. Toen ze in Mysië waren, zond Hercules dit kind er met een kruik op uit om water uit de rivier de Ascanius te halen. Toen hij water geschept had, was de kruik hem te zwaar, zodat hij in het water viel en verdronk, toen hij hem op wilde tillen. Dit heeft de dichters aanleiding gegeven te vertellen dat de nimfen hem meegevoerd hebben. | |
Hymenaeus(Hymenaeus) blij, bruiloftsgezel, rein, tuildrager, veildrager [klimopdrager], amoureus, huwelijksband, gekranst, schoon [mooi], eerbaar, smekend [aanlokkend], aanlokkend, lustig, toortsdrager, aardig, bruilofts. De zoon van Bacchus en Venus of van Urania. Hij was de eerste die een bepaald soort bruiloften vierde | |
[pagina 107]
| |
en werd daarom voor een god gehouden. Onder dit woord verstaat men ook de lofzangen die men ter ere van de bruidegom en de bruid zingt, evenals de bruiloft zelf. | |
hymne of lofzang(hymne ofte lofzanck) heilig, triomfelijk, loffelijk, goddelijk, geheiligd, eerbaar, glorieus. | |
hypocriet of geveinsde(hipocrijt ofte gheveynsden) devoot, gekapt [met een kap], oud, slecht [dom], veracht, popelend [gebeden prevelend], superstitieus, gepaternosterd [met een rozenkrans], schijnheilig, druipneuzig, tandeloos, pluimstrijkend, smekend [flemend], mompelend, na-apend. | |
hypocrisie(hipocrisie) zie geveinsdheid. | |
hysop(ysope) scherp, verwarmend, purgerend, riekend [geurig], bitter. Er zijn twee soorten hysop: tuin- of gewone hysop, en wilde. Hysop is wat scherper en pittiger van smaak dan peper, ook geuriger, en heeft dezelfde eigenschappen als tijm, wanneer men het op dezelfde manier gebruikt. |
|