Het versierde woord. De Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
(1999)–Anthoni Smyters– Auteursrechtelijk beschermdDe Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
echo of weergalm(echo ofte wedergalm) sprekend, dochter van de lucht, levend, bos-, tegenluidend [weergalmend], deerlijk, weergalmend, weerklinkend, holwonend, eenzaam, doordringend, dwalend, het laatste woord houdend, nakwetterend. Echo was een nimf die verliefd was op Narcissus. Toen zij deze niet kon vermurwen met gevlei en eerbare verzoeken, bleef er van haar (door de wil van de goden) niets over dan haar stem, die is blijven voortbestaan op wilde plekken. | |
ecloge of boerenlied(egloghe ofte boerenliedt) boers, lustig, ossenlied, herderslied. | |
edelman(edelman) deugdzaam, heerlijk, welgeboren, oud, machtig, vermaard, rijk, edel, oorlogs, kloek, ervaren, trots, mooi, onoverwinnelijk, moedig, uitgezonderd [uitzonderlijk], ridderlijk, doorluchtig, gevreesd, onverschrikkelijk [niet te verschrikken], uitgezonderd [uitzonderlijk], hoogmoedig, lustig, hoog, heersend, excellent, geëerd, doorluchtig, trots, hovaardig, stout [dapper], onvervaard. | |
edict of mandaat(edict oft mandaet) konings-, dreigend, gemeen [openbaar], openbaar, wetgevend, politiek, keizerlijk, bevestigd, eeuwig, onbrekelijk, penaal, boete-, straf-, onwederroepelijk, hatelijk [verafschuwd], vast, bestedigd [bekrachtigd], geconfirmeerd, gepubliceerd, aangeslagen [aangeplakt], verkondigd, uitgeroepen. | |
edik of azijn(edick ofte azijn) straf [sterk], sterk, rood, stekend [prikkelend van smaak], koud, zuur, subtiel, scherp, krachtig, verschaald, bekaamd [beschimmeld], onklaar [onhelder], bijtend, bleek, verstorven [verschaald], afgegaan [zijn kracht verloren hebbend], verversend [verfrissend], vlier-, rozen-, naturenvijand, slap, verkwikkend, wijn-, bier-. | |
Edoniden(Edonides) mal, dwaas, wijnachtig [gek op wijn], springend, dol, razend, furieus. Dat waren de priesteressen van Bacchus, die ook Evanten, Thyaden, Mimaloniden en Bassariden genoemd worden. | |
eed(eedt) gezworen, solemneel [plechtig], groot, zwaar, onbrekelijk, heilig, beloofd, getrouw, verschonend, vast, bevestigd. | |
eendvogel[eend] (eyndtvoghel) modderach- | |
[pagina 78]
| |
tig, duikelend, waterachtig [in het water levend], slokkerig, rivier-, vreesachtig, wild, platvoetig, gepluimd [met veren], vuil, kwakend. | |
eenhoorn(eenhoren) Indisch, raar [zeldzaam], zeldzaam [wonderlijk], dierbaar [van waarde], wild, furieus, zonderling [bijzonder], wonderlijk, huilend. Plinius zegt dat er in Indië eenhoorns bestaan, die de wildste beesten zijn die men kent. Zij hebben een lichaam als het lichaam van een paard, een hoofd zoals dat van een hert, de voeten als van een olifant, en de staart als van een wild zwijn. Het beest maakt een afschuwelijk geluid en heeft een hoorn op het voorhoofd van twee el lang. Men zegt dat het onmogelijk is een eenhoorn levend te vangen. | |
eenzaamheid(eenzaemheyt) bossig, treurig, uitenwege [afgelegen], droevig, stil, speculatief, bepeinzend, verdrietelijk, monniks, dompig [nevelig], rein, alleen, vertrokken, bergig, secretaris van het verdriet, aandachtig, wildernis, velds, dochter van de treurigheid. | |
eer(eere) eerwaardig, beroemig [pochend], solemneel [plechtig], bereid, triomfant, bepluimd of beveerd, goddelijk, verdiend, hoog, lichtvaardig, slibberachtig [glibberig], gemeen [algemeen], opperst, volkomen, heerlijk, groot, moeiig [moeilijk], zoetzuur, dierbaar [kostbaar], ijdel, eerbaar, werelds, geëerd, eergierig [eerzuchtig], voedster der kunsten, victorieus, zwak, aards, vermaard, aansmekend, prikkelend, voortdrijvend. | |
eerbieding[eerbied] (eerbiedinghe) dienstelijk, diep, ootmoedig, groot, geneigd [onderdanig], eerbaar, onderdanig, vreesachtig, kinderlijk, eerwaardig. | |
eergierigaard[eerzuchtig persoon] (eergierigaert) ellendig, dienstbaar, hoveling, onverzadelijk, wakker, begeerlijk [begerig], gierig [hebzuchtig], schandig, bejagend, betrachtend [nastrevend]. | |
eergierigheid of eerzucht(eergiericheyt ofte eerzucht) snood, slaafs, vals, doorprikkelend, hovaardig, ijdel, ongelukkig, blind, schandig, schadelijk, zot, vurig, brandend, veinzend, zorgvuldig [hebzuchtig], opgeblazen, bleek, vermetel, overvloedig, ongeduldig, nijdig [jaloers], verdoemelijk, vuil, lelijk, schelms [schurkachtig], stout [brutaal], vervloekt, vergiftig, vrek [vrekkig], begeerlijk [begerig], curieus [zorgvuldig], verkeerd, verleidend, jukopleggend, ongerust [rusteloos], overmoedig. | |
eerloosheid(eerloosheyt) oneerbaar, boers, schandig, merkelijk [opmerkelijk], blameerlijk, schandelijk, leugenachtig, openbaar, verbreid [bekendgemaakt], gepubliceerd, afgeroepen. | |
eerstgeboorte(eerst-gheboorte) oudst, excellent, gunstig, vorig, voorgaand, voordelig [met voorrechten]. | |
eetlust(eet-lust) hongerig, slokkerig, gulzig, hittig, heethongerig, begerig, onmatig, ongetemd [ontembaar], bassend [razend], verslindend, verhongerd, verscheurend, gierig [gulzig], onverzadelijk, groot, ongeregeld [onbetamelijk], verlangend, wellustig, wolfs, geweldig, honds. | |
eeuw[eeuw, eeuwigheid] (eeuwe) onsterfelijk, oud, gouden, altijddurend, weerkerend, verleden, schaars, lang, verdrietelijk, begeerd, eeuwig, draaiend, gedurig, volgend, licht, voorbijlopend, veranderlijk, zonder einde, oneindelijk [oneindig]. | |
eeuwigheid(eeuwicheyt) onmetelijk, alziend, grootogig, bovenmate, eeuwig, der goden moeder, onroerlijk [onvergankelijk], geheel, hoog, onzienlijk [onzichtbaar], enig, altijddurend, onverderfelijk, gedurig, oneindelijk [oneindig], opperst, wonderlijk, onsterfelijk, hemels, onzeggelijk, onuitsprekelijk, blijvend, onbegrijpelijk, koningin der jaren, einde van de ouderdom. | |
eg(egghe) getand, gepunt, breed, dekkend, gekouterd [met een kouter of ploegschaar], klontbrekend, zaaddekkend. | |
egdis[hagedis] (echdisse) haag-, slakkenvijandin, ras [snel], wakker, spartelend, dartel, padachtig, groen, groenachtig, mensenvriend, gerold [in elkaar gerold], klein, voortschietend. | |
egel(eghel) stekend, omgekeerd, bol, scherp, oud, doornachtig, dreigend, gewapend. | |
egel[bloedzuiger] (egele) zwart, slijmachtig, waterachtig, moeras-, zuigend. | |
Egyptenaar(Egyptenaer) blond, roemer [pocher], schalk [schurkachtig], faraonisch [van de farao's], schoon [knap], subtiel, spitszinnig, wijs, politiek, superstitieus, heus [hof- | |
[pagina 79]
| |
felijk], beleefd, gemanierd [beschaafd]. | |
Egyptenland[Egypte] (Egyptenlandt) Memphiaans [van (de stad) Memphis], vruchtbaar, moeder der kunsten, vermaard, oud, overvloedig, 's werelds graanzolder, vruchtbaar, school der geleerden, tarwelandrijk. | |
ei(ey) wit, hennen-, eenden-, ganzen-, vogel-, geschaald [met schaal], gepeld, lang, rond, goed, vers, wind-, hard, paas-, murw [zacht], gedopt, geroerd, zacht, gevogelte-, vuil, hanen-, krom. | |
eikel(eekel) wild, vallend, eiken-, hangend, voedend, vruchtbaar, varkensspijs, vetmakend, kaal, bos-. | |
eikenboom(eyckenboom) getakt, oud, uitgespreid, dicht [massief], hard, lommerachtig, voedend, kaal, eikeldragend, wild, hoog, hol, gekroond, verbannen [aan de godheid toegewijd], groen, breed, trots, geoord [met oorvormige bladeren], vruchtbaar, krakend, kletsend, open, verheven, krom, verreikend, takachtig, getakt, weerachtig [knoestig], sterk, gestrekt, gebladerd, ruw, huis-, waard [hooggeschat], veroud. Men zegt dat hij driehonderd jaar bestaat, honderd jaar daarvan groeit hij, honderd jaar staat hij stil, en honderd jaar verkommert hij. | |
eiland(eylandt) krom, gegraasd, overvloedig, vruchtbaar, afgeweekt [bespoeld], afgeknaagd, afgegeten, tweespitsig, draaiend, geknocht [geknoopt, onderling verbonden], groen, breed, zees [van de zee], geëffend, ledig. | |
einde(eynde) uiterst, laatst, puntig, bepaald. | |
ekster(exter) klapster [die kwettert], snatersse [zij die snatert], mismaakt, bont, lasterend, kwetterend, huppelersse [huppelaarster], zeverend [kwijlend]. De ekster brengt meestal negen ekstertjes voort, die zowel door het mannetje als het vrouwtje uitgebroed worden. Het mannetje en het vrouwtje wisselen elkaar af bij het zoeken naar voedsel. | |
elegie of treurlied(elegie ofte treur-liedt) schreiend, graf-, veelgetallig, droevig, betraand, deerlijk, klaaglijk, beweenlijk, ellendig, vrijers-, smekend [vleiend], treurend, beklagend. | |
elft[zeevis] (elft) vis, graatachtig, Zeeuws, aprilvis, vet. Het is een zeevis die in grote aantallen bij elkaar leeft. Hij zit vol graten en is moeilijk om te eten. In het voorjaar en de zomer houdt hij zich op in rivieren en rond bronnen. Daar wordt hij vet en zacht, ook smakelijker, zodat hoe verder hij van de zee gevangen wordt, hoe beter hij is. | |
ellende(elende) droevig, onverdraaglijk, zwaar, kwellijk [kwellend], groot, lastig, smartelijk, ongeduldig [ondraaglijk], weerspoedig [tegenspoed brengend], tegenspoedig, arm, deerlijk, ongelukkig, onlijdelijk [onverdraaglijk]. | |
els[priem] (elsen) lang, gepunt, schoenmakers-, driekantig, vierkantig, dun, scherp, handelijk [handelbaar], behendig, gehandzaam, werkachtig. | |
elzenboom(elsenboom) broos, groeiend, groen, onvruchtbaar, hoog, gebladerd, lommerachtig, vochtig, recht, lang, waterachtig [aan het water levend], zees [van de zee], rivierachtig. | |
emailleersel(emmailleersel) groen, gespikkeld, blinkend, gekleurd, lustig [vrolijk van kleur], vertonend, geschakeerd, luistergevend, blikkerend, geschilderd [heel mooi], zilversmids-, vermakelijk [genoegen schenkend]. | |
emmer(eemer) breed, broos, open, gapend, water-, beslagen, koperen, ijzeren, vochtig, houten, leren, brand-, diep, bodemloos, markt-, put-, pomp-. | |
emmerensteen[ambersteen, barnsteen] (emmeren steen) gomachtig, riekend [geurig], vet, welriekend, glad, grauw, klaar [helder], geel, blinkend, wit, zoet, hard, uitgezonderd [bijzonder], verhard, bevrozen [bevroren], subtiel. | |
Empedocles(Empedocles) filosoof, onsterfelijk, geleerd, Siciliaans, naturalist, godlijk. Was wijsgeer en dichter, hij heeft geordend over de natuur der dingen in verzen geschreven. Hij trachtte de mensen te doen geloven dàt hij door enkele lopers of koeriers naar hierboven meegenomen was met kousen en schoenen, en geplaatst ter rechterhand van de Allerhoogste. Om dat verhaal kracht bij te zetten wierp hij zich in de brandende berg Etna, maar tot zijn ongeluk liet hij een met koper beslagen pantoffel vallen, die gevonden werd voor de ingang van deze brandende poel; en zo werd zijn plan ontdekt. | |
[pagina 80]
| |
Enceladus(Enceladus) wreed, gruwelijk, verschrikkelijk, Etneaan [van de Etna], moeiig [lastig], stout [dapper], reusachtig, trots, hovaardig, Titaans. Zoon van Titan en de Aarde, was een uitzonderlijk grote reus, die door Jupiter met de bliksem werd vernietigd en onder de berg Etna werd begraven. | |
Endymion(Endymion) Latmiaan [van de berg Latmus], schoon [mooi], teer, slaperig, jager, slaper, herder, edel. Was een heel mooie jongen, waarop de Maan zo verliefd was dat zij hem eeuwig liet slapen op een berg in Carië, de Latmus, opdat zij hem tot verzadiging toe kon kussen. | |
engel(enghel) Gods, gevleugeld, hemels, volmaakt, prijselijk [lofwaardig], loffelijk, bode des allerhoogsten, des lichts. | |
Engeland(Enghelandt) eilandig, havenachtig, kadeachtig, wolrijk, wolachtig, beestrijk, veerijk, metaalrijk, geldrijk, ontemmelijk, machtig, vermaard. | |
Engelsman(Enghelsman) blondachtig, vermeten [hoogmoedig], schutters, oproerig, gestaart, strijdbaar, hovaardig, rosachtig, razend, stout [dapper], stoutmoedig, fris, edel, meester. | |
enigheid[eendracht] (eenicheyt) vredelijk, gelukkig, zalig, vriendelijk, dochter van de vrede, rein, innig, vermeerderend, stil, vreedzaam, sterk, onoverwinnelijk. | |
Ennius(Ennius) der poëten vader, heerlijke-spreukengever, zwaar, ongenoeglijk [onaangenaam], ruw, Roomse [Romeinse] poëet, oud, geleerd, statig, Homerus' ziel. Dit is de naam van een heel oude Romeinse dichter wiens werken geheel verloren zijn gegaan, met uitzondering van enkele gedichtjes waarvan Macrobius bewijst dat ze door Vergilius overgenomen zijn, en waarvan die zich bediend heeft met slechts enkele veranderingen. De gedichten van deze Ennius werden zeer bewonderd om hun ernst en omdat ze zo stichtelijk waren, maar ze hadden weinig geestigs. | |
ent of griffel[loot waarmee een boom geënt wordt] (ente ofte griffie) teer, jong, geoogd [met ogen], vast, krachtig, bewonden [omwikkeld], koud, begomd, ingegriffied [ingeplant], gesloten, omwonden, sappig. | |
Enyo(Enyo) oorloogster [oorlogvoerster], wreed, furieus, onverbiddelijk, strijdbaar, blind, doodster, gekamd [met een uitsteeksel op de helm], vechtachtig, krijgs. De dichters vertellen dat Enyo de eerste in het oorlogvoeren is, zodat ze wel wordt vereenzelvigd met de godin Bellona, en haar naam soms voor de oorlog zelf staat. | |
Ephialtes(Ephialtes) Neptunisch, rokend, reusachtig, zeer hoog, stout [dapper]. Zoon van Neptunus, een reus die zo groot was dat hij en zijn broeder zich aanmatigden tegen de goden te strijden. Jupiter werd hierover zeer vertoornd, doodde hem met de bliksem en zond hem naar de onderwereld. | |
Epicurus(Epicurus) wellustig, cyniek [cynisch], grof, plomp, Cecropiaan [Athener, naar de bouwer van Athene Cecrops], van Athene. Naar wie de epicurische school genoemd is. Hij zei dat het hoogste goed de wellust was, niet van het lichaam maar van de geest, dat wil zeggen als men geen kwelling heeft die de geest remt. Men zegt dat hij een wonderbaarlijk sober mens geweest is. Omdat hij de wellust voor het hoogste goed hield, heeft dat evenwel toch tot gevolg gehad dat men vleselijke mensen epicureërs noemt. | |
epigram(epigramme) jokkend [schertsend], vrolijk, geneuglijk [aardig], kort, kunstig, subtiel, opgeschort, bijtend, edel, spottend. Dit is een Grieks woord dat eigenlijk ‘allerhande beschrijving’ betekent. [Het betekent letterlijk ‘opschrift’, van Grieks epi ‘op’ en gramma ‘teken, letter, schrift’.] | |
Epimetheus(Epimetheus) slecht [dom], dom, kwalijkbedacht [onnadenkend], Japetus' zoon, zot, onvoorzienig [onnadenkend]. Hij was de zoon van Japetus. Hij was een man van gering verstand en de broer van Prometheus. Hoewel hij gewaarschuwd was om geen geschenk van Jupiter aan te nemen, liet hij zich toch door Pandora misleiden toen hij van haar een vat kreeg dat was gevuld met alle ongelukken die er in onze tijd in de wereld zijn. | |
eppe of peterseliewortel(eppe ofte peterceli-wortel) bitter, groen, medicijnig, vochtig, broekachtig [moerassig]. | |
Erasmus(Erasmus) Rotterdammer, geleerd, vermaard, groot, allergeleerdst, licht onzer eeuw, Hollands, Grieks, overzetter [vertaler], vertaalder, beminnelijk, onvergelijk [onvergelijkelijk]. | |
Erato(Erato) heilig, zoet, lieflijk, vriendelijk, Muze der liefde. | |
[pagina 81]
| |
Is een van de negen Muzen. Men zegt dat zij minnaars welgezind is. | |
erfdeel of erfgoed(erfdeel ofte erfgoet) vaderlijk, onroerlijk [onroerend], vruchtbaar, aangeërfd, tijdelijk, goed, wettig, vergankelijk, navolgend [te beurt vallend], gemeen [gemeenschappelijk], verderfelijk, verstorven [bij overlijden nagelaten], nut [nuttig], ongebruikelijk, moederlijk, rijk, gedeeld, vervallen, blij, edel, geweldig, zwaar. | |
ergernis(erghernisse) schandelijk, openbaar, vuil, lasterlijk, hinderlijk, groot, geweldig. | |
ergheid[slechtheid] (ercheyt) zie kwaadheid. | |
Erinys(Erinnys) furieus, onthuld [ontkleed], tragisch, brandend, razend, groots, wreed, dul [dol], droevig, boos, toortsdraagster, beserpent [voorzien van slangen], hels [onderwerelds], ongeduldig, gruwelijk, uitzinnig, dreigend, ongelukkig, nachts. Dit is de naam van een wraakgodin uit de onderwereld. | |
ervarenheid(ervarentheyt) zeker, zienlijk [te zien], wijs, meesterlijk, bevestigd, vast, recht [waarachtig], waar, goed, verzekerd, getrouw, waarachtig, blijkelijk [duidelijk], ontwijfelijk, lang. | |
erwten(erten ofte erweten) geel, groen, zwart, rond, grauw. | |
Erysichthon(Erisicthen) verhongerd of hongerig, boos, Thessalisch, kerkenrover, dul [dol]. Was een man, geboren in Thessalië, die uit minachting voor de godin Ceres de bomen in een aan haar gewijd bos velde. Hierover werd zij zeer verstoord, en ze maakte hem zo hongerig dat hij zijn eigen ledematen opat. | |
es(esschen) lommerachtig, wild, recht, serpentenvijand, zacht, oorlogs, hoog, aderachtig [aderrijk], gemarmerd, teer. Deze boom groeit liever op lagere dan op hogere plaatsen. Wanneer hij geplant is in vette, vochtige aarde, groeit hij meer en wordt hij heel mooi, hoog, met een rechte stam die geschikt is om lansen van te maken. Hij is een vijand van de slang, zodat men noch 's morgens, noch 's avonds een slang in zijn schaduw zal vinden. | |
esmeraudsteen[smaragd] (esmeraudtsteen) levend, blinkend, groen, Scythisch, kostelijk [kostbaar], oriëntaals, fijn, Egyptisch, hard, klaar [schitterend], doorschijnend, mooi, glinsterend, rein, zonderling [bijzonder], lustig, aardig, dierbaar [kostbaar]. De smaragden staan op de derde plaats in de rangorde van de kostbare gesteenten. Er zijn er geen die mooier en prachtiger zijn dan de smaragd. Deze steen is zo mooi groen dat zijn groenheid alle andere groenheden te boven gaat. Er zijn twaalf soorten, maar de Tartaarse of Scythische zijn de kostbaarste. Zij zijn onder de smaragden het meest geacht, zoals de smaragden meer geacht zijn dan andere gesteenten. | |
Etna(Aetna) rokend, brandend, vreselijk, holachtig, vlammend, vlamachtig, vulkanisch, hoog, vuurspuwend, zorgelijk [gevaarlijk], periculeus, geschilferd, gesulferd, dampig, ijselijk, hittig, heet, asspuwend, vuurspuwend, Siciliaans. Dit is een berg op Sicilië, die steeds grote vuurvlammen uitspuwt. De oorzaak van deze voortdurende brand ligt in het aanwakkeren van de winden en in de overvloed aan zwavel in de berg. | |
Eufraat(Euphrates) geweldig, Armenisch, vruchtbaar, diep, Mesopotamisch, sterk, groot, vermaard, Babylonisch, krom, lichtlopend, ras [snel], Assyrisch, vruchtbarig, golvend. Deze rivier komt uit Armenië, stroomt door Mesopotamië, waar hij ieder jaar overstroomt en het land bevloeit. Hierdoor groeien de gewassen en het gras in overvloed, en wordt er talloos veel vee geweid. Hij mondt uit in de Rode Zee. | |
Euripides(Euripides) ongestadig, vermaard, tragisch, eerlijk, vrouwenhater. Deze dichter was een uitnemend Grieks poëet, zijn bloeitijd was toen Archelaüs koning van Macedonië was. Men zegt dat hij op een nacht afschuwelijk door honden verscheurd is. Anderen schrijven dat vrouwen hem doodgeslagen hebben. | |
Europa(Europa) rijk, vruchtbaar, gevolkt, schoon [mooi], excellent, getemperd [met een zacht klimaat], gezond, welbebouwd, het bewoonde. Zo genoemd naar Europa, de dochter van Agenor, koning van de Feniciërs. Het is het eerste en het kleinste werelddeel. Maar er wonen veel volkeren en het is vruchtbaar en bebouwd. Ieder land is bewoond door mensen. Men kan overal gemakkelijk alles verkrijgen wat nodig is voor het leven. Aan de westkant ligt de Atlantische Zee. Achter de zuilen van Hercules liggen, | |
[pagina 82]
| |
van het noorden naar het zuiden, de Engelse Zee en de hele lengte van Noorwegen en de IJszee. Aan de oostzijde lopen zijn grenzen langs de rivieren de Thanaïs, de Paluz, de Meotides en de grote zee, en in het zuiden ligt de Middellandse Zee, die het van Afrika scheidt. | |
Eurydice(Euridice) Orpheïsch [vrouw van Orpheus], troetelachtig [vleierig], vleister, vluchtster, schoon [mooi], Thraciaans. Zij was de vrouw van Orpheus. Toen Aristaeus op haar verliefd werd en haar wilde verkrachten, vluchtte ze langs allerlei omwegen, waarbij een slang, verborgen onder het gras, haar beet zodat zij eraan stierf. | |
Euterpe(Euterpe) geheiligd, zoet, muzikaal, edel, heilig. Is de naam van een van de Muzen. | |
Eva(Eva) aller mensen moeder, oud, slecht [dom], Adams wijf [vrouw], eenvoudig, bedrogen, zwak. | |
evangelie(evangelium) heilig, verkondigd, getrouw, gelovig, blij, goed, nieuw, christen-, waarachtig, gepredikt, zalig, zeker, het beloofde, gelukkig, blijde boodschap. | |
excellentie(excellentie) volmaakt, edel, heerlijk, zonderling [bijzonder], hoog, doorluchtig, groot, eerbaar, volkomen, opperst, raar [zeldzaam], uitnemend, waardig. | |
executeur of volbrenger[uitvoerder (van vonnis of laatste wil)] (executeur oft volbrengher) bediener, naarstig, getrouw, werkelijk [ijverig], wakker, wakend, arbeidig, vaardig, testamentelijk [testamentair], scherpzinnig, goed, deugdelijk [deugdzaam], vreesachtig, schromig [schroomvallig]. | |
exempel of voorbeeld(exempel ofte voorbeeldt) gedenkwaardig, oud, filosofen-, doorluchtig, gemeen [algemeen], leraar, regulier, formulaar [als een formule, vast], stom [zwijgend], navolgelijk, uitgelezen, uitgekoren [uitverkoren], zonderling [bijzonder], volmaakt, wijs, notabel, merkelijk [opmerkelijk], vermaard, excellent, deugd-, zeker, probabel [deugdelijk], spiegelig. | |
Exerxes(Exerxes) zie xerxes. | |
exploot of volbrenging[akte van vonnis] (exploict ofte volbrenghinghe) bedacht, kort, bezegeld, uitsprakig, verkort, overgebracht, dienaars, officiers, verdubbeld, gedagvaard, gezet [bepaald]. | |
ezel(esel) draaiaard [draaier], Arcadisch, pak- of lastdragend, bevend, huiverachtig, traag, geoord [met (lange) oren], langorig, bruller, balker, schreier, lui, laf, gezadeld, rochelaar, arbeidend, langzaam, vérdragend, disteleter, traagtredend, lijdzaam, rugbindend. De ezels zijn heel bang voor kou en paren nooit in de lente zoals andere dieren doen, maar wachten tot half juni. Zij zijn zo voor de arbeid geboren dat hoe langer men ze laat rusten hoe minder zij deugen. |
|