| |
| |
| |
De heruitgave van de Epitheta van Smyters
Epitheta,
Dat zijn Bijnamen of Toenamen, beschreven door dhr. Anthoni Smyters
A.
aal of paling
(ael ofte palinck) glad, slijmachtig, omgekromd, omgewrongen, slangachtig, gedraaid, draaiend, lang, vet, dik, slijkachtig, wispelend [spartelend], dartel, zacht, vochtig, bruin, slibberachtig [glibberig], koortsachtig, kruipachtig, slingerend. De aal gedijt in zoete wateren in rottende planten, zoals de wormen in de aarde, maar op welke manier dat gebeurt, daarover is men het niet eens. Sommigen zeggen dat deze vis zich voortplant zonder kuit en zonder paring. Anderen menen dat zij paren door zich om elkaar heen te winden. De gezouten palingen zijn de beste, omdat het zout de slijmigheid wegneemt. Zij zijn goed voedsel, maar ongezond voor flegmatische mensen.
| |
aalmoezenier
[die aalmoezen geeft] (aelmoessenier) barmhartig, mild, medelijdend, vriendelijk, gevend, godvruchtig, goedertieren, hartelijk, getrouw, beursdrager, uitdeler.
| |
aanbeeld
(aenbilt) smids-, hard, ijzeren, stalen, verstaald, smeed-, zwart, zwaar, geschuurd, blinkend, vast, slotenmakers-, grofsmids-, steeg [hard], behamerd, Vulcanus-, gehoornd [hoekig], arbeidend, stijf [stevig].
| |
aandachtigheid
[aandacht, concentratie] (aendachticheyt) devoot, religieus, ijverig, heilig, godvruchtig, innig, diep, gemeen [gewoon], biddend, christelijk, ootmoedig, vurig, schuldig [verschuldigd], plichtig [verschuldigd], hartelijk, eenzaam, zoet, smekend [vleiend], mediterend.
| |
aanlegger
[eiser] (aenleggher) in rechte [juridisch], bleek, droevig, opheffend, gunstig, zacht, bestraffend, onverstandig, bot, plomp, bedenkend, crimineel [strafrechtelijk], beschadigd, onrecht, breukeisend [boeteeisend], loos [bedrieglijk], subtiel, streng, onrechtvaardig, rechtvaardig.
| |
aanlokking
[verleiding] (aenlockinghe) vals, schalks [schurkachtig], loos [doortrapt], bedrieglijk, zoet, zacht, smekend [aanlokkend], pluimstrijkend, lieflijk, troetelend, vriendelijk, behoningd, vleiend, lachend, goedig, behaaglijk, trekkend, koppelaarster, hoeren-.
| |
aanslag
(aenslach) verborgen [geheim], doof [niet-openlijk], verraderlijk, gevaarlijk, ongeoorloofd, partijdig, geconspireerd, hatelijk [verafschuwd], gruwelijk, loos [doortrapt], schalks [bedrieglijk], bedrieglijk, verbonden, bezworen, voorgenomen, schelms [schurkachtig], moordenaars-, schendig, benaarstigd [beijverd], moorddadig, vijandelijk, twijfelachtig, ondoenlijk, periculeus, trots, groot, stout [dapper], vermetel, hoog, onzeker, wonderbaar, zwaar, moeilijk, ongelukkig, vijands-, gebroken, verraders-, nederig [laag].
| |
aanstoot of aanval
(aenstoot ofte aenval) van oorlogsvolk, kloek, blaffend, gevaarlijk, geluid gevend, geruchtmakend, sterk, machtig, schipbrekend, vermorzelend, stijf [krachtig], periculeus, zee-, verschrikkelijk, schadelijk, briesend, krijgs-, geweldig, tempeestig [stormachtig], stout [driest], brekend, zorgelijk [gevaarlijk], trots, donderend, overweldigend, schreeuwend, brullend, gruwelijk, zwaar, hard, strijd-, furieus, straf [ruw], hard, kloek, stout [dapper], haastig [plotseling], onvoorzien, hoogmoedig.
| |
aanvang of beginsel
(aenvanck ofte beghintsel) eerst, moeilijk, zwaar, nieuw, kwellijk [lastig], lustig, stout [dapper], beginnend, smekend [aanlokkend], aanlokkend, blij,
| |
| |
gewillig, zoet, slecht [eenvoudig], verdrietig.
| |
aanzicht
[aangezicht] of gelaat (aensicht ofte ghelaet) gekleurd, lelijk, schoon [mooi], effen [glad], bebaard, zielenspiegel, gesterd [glinsterend], klaar [helder], ootmoedig, getooid, zachtmoedig, moedig, goed, kwaad [slecht], grimmig, uitmuntig [uitmuntend], welbemind, bevallig, baarddragend, schijnend, blinkend, goedertieren, blij, vlammend, vurig, eerbaar, eerlijk, twijfelachtig, aanlokkend, geschilderd [opgemaakt, heel mooi], recht, bleek, dun, klein, verkleind, zwetend, aanzienlijk, veranderlijk, bedroefd, mager, vol, vochtig, statig, smekend [aanlokkend], sneeuwwit, blank, gerimpeld, vreedzaam, schaamachtig [verlegen], boeren-, stemmig, moordenaars-, donker, gekeerd [afgewend], vriendelijk, levendig, beschaamd, duister, mismaakt, straf [streng], invallig [ingevallen], treurig, zwart, rouw-, geveinsd [huichelachtig], grof, ingevallen, gruwelijk, ijselijk, rood, mannen-, manachtig, mannelijk, stuurs, aangenaam, vervaarlijk, minnelijk [beminnelijk], plat, spijtig [trots], afgrijselijk, zedig, rijp, kwellijk [gekweld], mom, dubbel, dreigend, stout [dapper], optrekkend, wezenlijk, fantastiek [zwaarmoedig], genegen, halfbleekvervig [halfbleekkleurig], halfrood, vijands-, klappers- [roddelaars-], gelijkend, tronieachtig [grappig], lachend, getekend, wenkend, schreiend, zorgvuldig [bekommerd], presentabel, vertonend, karmozijn, zeden-vertonend, gerimpeld.
| |
aanziener
[toeschouwer] (aensiender) naarstig, diepzinnig [ernstig], zorgvuldig, overdenkend, listig, verstandig, ontdekt, bespiedend, stedig [stadig, onafgebroken], hooggeklommen, opmerkend, ver, lonkend [loerend], loos [bedrieglijk], speculerend, curieus [nieuwsgierig], zonderling [bijzonder], aandachtig, ernstig, schalk [schurkachtig].
| |
aap
(aep) geleerd, lelijk, geconterfeit [nagebootst], dansend, bootsig [grappig], springend, tuimelaar, mal, grimmig, luizenvanger, belachelijk [vermakelijk].
| |
| |
aardbeziën
[aardbeien] (eerdtbezien) rood, geschorst [opgebonden], smakelijk, zacht, verversend [verfrissend], bos-, blozend, wild, haag-, zoetzuur, suiker-, zand-.
| |
aarde
(aerde) vruchtbaar, slijkerig, voedster, hard, bruin, zwart, beweenlijk [verdienend beweend te worden], moeder aller dingen, veld, brandig [door de zon gestoofd], rond, groeiachtig, onvruchtbaar, geoefend [bewerkt], bezaaid, beplant, mensenhuis, dicht grazig, begraasd, breed, doorgrond, golvig [golvend], waterachtig, vet, slijmachtig [modderig], ledig, overvloedig, brak, stil, zeldzaam [wonderlijk], droog, vruchtdragend, dartel, koud, zwaar, groen, bebloemd, nat, vast, braak, groenend, ongelukkig, gapend, open, gestrekt, wijnachtig, zoet, voedend, zaai-, turf-, moerasachtig, bezaaid, wijd, nederig [laag], gespit, hof- [tuin-], tuin-, roerlijk [beweeglijk], onroerlijk [onbeweeglijk], metalig [ertsrijk], sulferig [zwavelachtig], herbergend, bloeiend, vreemd, zwierend, hol, holachtig, bol, vochtig, sterk, vol, bearbeid, geplaagd, bebouwd, doof [levenloos], steenachtig, goede-moeder, diep, modderig, mijnachtig, gemest, ruw, zandachtig, betreden, gekloofd, herberg van alle schepselen, kruidgevend, lieflijk, plat, bezorgersse [bezorgster, verzorgster], ongekeerd, machtig, geroerd [aangeraakt], drekkig [modderig], beslijkt, kleiachtig, pot-, slibberachtig [glibberig], kleverig, profijtelijk, bepaald, rijk, gruisachtig, mergig [merghoudend], rotsig, menieachtig, gewied, woest, deegachtig, afgepaald [begrensd], bos-, steenachtig, geëgd, stofachtig, wild, leemachtig, onbebouwd, vrije woning, bergig, turf-, zavelachtig, dun, geoogst, geëffend, tarwe-, keiachtig, bereid, dijkig [bedijkt], ongrondig, waterachtig, pottenbakkers-, gedolven, biesachtig, gemest, dorstig.
| |
aardigheid of gratie
[bevalligheid, aantrekkelijkheid] (aerdicheyt ofte gratie) goddelijk, beleefd, heus [hoffelijk], goed, lustig, welvoegend, gunstig, zonderling [bijzonder], excellent, goedertieren, godvruchtig, barmhartig, medelijdend, menselijk, levendig, schoon [mooi], zoet, eerbaar, vriendelijk, blij, vrolijk, dubbel, aangenaam, aanlokkend, smekend [aanlokkend], vermakelijk, verheugend, bekwaam [aangenaam], edel, vergevend, uitnemend, behaaglijk.
| |
Aäron
(Aaron) hogepriester, opperpriester, offeraar, offerpriester, priester der wet, gemij- | |
| |
terd, geheiligd, gewijde paap [geestelijke].
Hij was de oudste zoon van Amram, drie jaar ouder dan zijn broer Mozes, wiens helper hij is geweest, omdat deze geen spreker was. Na zijn dood heeft zijn zoon Eleazar het priesterambt gekregen.
| |
aars
(aers ofte eers) dik, gebild [met billen], bescheten, rond, verheven, grof, groot, dicht [stevig], gevleesd, vast, stijf [stevig], ruw, zwaar, gespannen, gekloofd [gespleten], daverend [trillend].
| |
aas
(aes) bedrieglijk, aanlokkend, zoet, verraderlijk, schalk [bedrieglijk], dodelijk, verleidend, aantrekkend [aantrekkelijk], behoningd, lekker, toebereid, verborgen, loos [bedrieglijk], bedekt.
| |
aaszak
[spijszak, knapzak] (aessack) dubbel, bedelaars- of bedel-, diep, troggel- [bedelzak], lang, gemakkelijk, hangend, geladen [vol], bekwaam [handig].
| |
abberdaan
[labberdaan, gezouten kabeljauw] (aberdaen) slijmig, vast [stevig], wit, zout, kwalijkziend [slechtziend], hard, bruin, geweekt, grootogig.
| |
abdij
(abdije) rijk, gefundeerd [gesticht], mannen-, vrouwen-, monniken-, vet, kloosterlijk, conventelijk, heerlijk, treffelijk, opziend [besturend], gereguleerd [regulier], vertrouwd, devoot, aalmoesdoend, herbergig [herbergzaam], schoon [mooi], groot.
| |
abdis
(abdisse) eerbaar, kuis, oud, devoot, ootmoedig, eenvoudig, zoetsprekend, maagdelijk, smekend [vleiend], straf [streng], voorzichtig [wijs].
| |
Abel
(Abel) de rechtvaardige, goedertieren, gerechtig, vroom [deugdzaam], eerste martelaar, godbehagend, godvruchtig, eenvoudig, zalig.
Op zijn dertigste jaar verwekte Adam Abel, die vanaf zijn jeugd God eerde. Daarom zegende de Heer hem. Hierover werd zijn broer Kaïin boos, en hij benijdde hem, en daarom sloeg hij hem dood. Van die tijd af wordt Abel de eerste martelaar en hemelbezitter genoemd.
| |
Abraham
(Abraham) de patriarch [aartsvader], oudvader, gehoorzaam, oud, wijs, goedevader, Chaldeeër, oprecht, voorzichtig [wijs], vader der gelovigen, profeet, gezegend, gebenedijd [gezegend], rechtvaardig, sterrenkijker, astronoom.
Hij was de zoon van Terah, geboren in Chaldea, en meer dan iemand anders ervaren in alle goddelijke en menselijke dingen. Als eerste hield hij vol (tegen de opinie der Chaldeeën in) dat God alleen de schepper was van hemel en aarde. Hierom moest hij (op Gods bevel) uit zijn land naar Kanaän trekken. Voorts toonde hij zijn bijzondere gehoorzaamheid, toen hij (om de Heer te behagen) gewillig zijn zoon Isaäc ten offer bood.
| |
Absalom
(Absalon) Davids zoon, schoon [knap], blond, ellendig, overtreder, onrechtvaardig, onrechtbezitter, vaderslager [vadermoordenaar], vriendelijk, smekend [vleiend], langharig, aanlokkend, broedermoorder.
Hij was de mooiste man in Israël, en hij voerde oorlog tegen zijn vader. Toen hij zijn vaders dienaren achtervolgde, reed hij onder een dikke eikenboom door.
[Volgens de bijbel was het andersom en werd Absalom door de dienaren achtervolgd.] Zijn ezel rende onder hem weg, en hij bleef met zijn haar hangen in de takken. Toen dit aan Joab werd bericht, ging hij naar hem toe en doodde hem.
| |
Absyrtus
(Absyrtus) jong, onnozel [onschuldig], ontleed [van zijn leden ontdaan].
Ook genaamd Aegialeus, een zoon van Aeëtes, koning van Colchis. Hij werd door zijn zuster Medea in stukken gehouwen, zodat hun vader zich om hem zou bekommeren en de stukken bij elkaar zou rapen en verzamelen, en zij ondertussen in haar plan om met Jason weg te gaan, niet door hun vader gedwarsboomd werd.
| |
abt
(abt) oud, waardig, vader, gemijterd, gestafd [met een staf], eerwaardig, gereguleerd [regulier], wereldlijk, vertrouwd, gastvrij, beleefd, devoot, godvruchtig.
| |
academie
(academie) geleerd, studieus, disputerend, filosoofs, lerend, geleerdenschool, eerbaar, bevolkt, van de vrije kunsten, goed gedisciplineerd.
| |
Acestes, Aegestes
(Acestes) Trojaan, Siciliaan, beleefd, schutter, mild, liberaal, Crinisch [zoon van Crinisus], Hectoriaans.
Volgens de dichters was deze Aegestes een zoon van de rivier de Crinisus, en van Egesta, een Trojaanse vrouw. Toen hij tot koning van Sicilië was gekozen, ontving hij de Trojanen zeer vriendelijk. Daarom werd op Sicilië een stad naar hem Acesta genoemd.
| |
Achaea
(Achaia) lieflijk, Grieks, zees [van de zee], havenrijk, rijk.
Dit was een gebied in Griekenland, omringd door de zee behalve aan de noordkant. Het werd genoemd
| |
| |
naar Achaeus, de zoon van Jupiter. De hoofdstad van dit land was Corinthe, dat zeer beroemd was vanwege de rijkdom en de koophandel, en omdat daar een prachtige tempel was, die was gewijd aan Venus.
| |
Acheloüs
(Achelous) verheven, stuimig [onstuimig], stout [dapper], vlietende god, barig [golvend], oceanisch, vloeiend.
Deze rivier is genoemd naar Acheloüs, koning van Aetolië. Zij ontspringt op de berg Pindus, en scheidt Aetolië van Acarnanië. Acheloüs is ook: water van Tethys en de grote zee [Oceanus], van de Zon en van de Aarde.
| |
Acheron
(Acheron) diep, hels [onderwerelds], duister, droevig, donker, dodelijk, fel, ongelukkig, gierig [hebzuchtig], kwelend [lijdend], smartig, ellendig, verslindend.
De dichters zeggen dat Acheron de zoon van Ceres is of van de Aarde, en dat hij geen vader heeft gehad. En ook dat hij naar de onderwereld gestuurd is en daar in een rivier is veranderd.
| |
Achilles
(Achilles) de allerkloekste [allersterkste], Grieks, onkwetselijk, kloek, vroom [dapper], raslopend [snellopend], oorlogs [oorlogszuchtig], zeegodinnig [zoon van een zeegodin], Trojaanse schrik [schrik van Troje], loper, stout [dapper], dapper, scherpzinnig, ontemmelijk, grootmoedig, allermachtigst, onbarmhartig, Grieks soldaat, groot, moedig, sterk, krijgsheld, onverbiddelijk, edel, fraai, de bloem der Grieken, lustig, springer, gezonden, razend, wreed, hovaardig, geweldig, verwaand.
Hij was de zoon van Peleus en Thetis, en de sterkste van alle Grieken. Toen hij nog klein was, werd hij door zijn moeder in de Stygische wateren gedoopt, waardoor zijn lichaam onkwetsbaar werd, behalve op de plaats waar zij hem vastgehouden had toen zij hem doopte. Daarna werd hij overgedragen aan Chiron, die hem in de wapenkunst en in de goede zeden onderwees. Toen hij in de tempel van Apollo was, heeft Paris hem met een pijl gedood die hem in zijn hiel trof, omdat hij alleen in dat lichaamsdeel kwetsbaar was.
| |
achterdenken
[achterdocht] (achterdenken) jaloers, vreesachtig, kwaad, vals, droef, hatelijk [verafschuwd], treurig, lieflijk, onzeker, kwellijk [lastig], verdrietig, verborgen [heimelijk], jaloezieënkind [geboren uit jaloezie], bedekt [heimelijk], vermoedend [wantrouwend].
| |
achterklap
(achterclap) gruwelijk, vervloekt, hatelijk [verafschuwd], boos, afgrijselijk, versmadelijk, schimpig, overlastig, versierd [verzonnen], miszeggend [beledigend], wijflijk [vrouwelijk], leugenaars-, vijandelijk, schadelijk, schandig.
| |
achterklapper
[roddelaar] (achterclapper) schandelijk, nijdig [vijandig], lasterlijk, kwaadsprekend, schelms [schurkachtig], klappend [kletsend], snaterend, langtongig, hatelijk [verafschuwd], bijtend, onbeschaamd, schadelijk, spottend, kwellijk [lastig], verwijtachtig, naamrovend, eerschendend.
| |
acht nemen
[het waarnemen] (achtnemen) ernstelijk, naarstiglijk, curieuselijk [nieuwsgierig], toeluisterend, wakkerlijk, gestadiglijk [regelmatig], standvastiglijk, zorgvuldiglijk, eerbiediglijk.
| |
achtneming of waarneming
(achtneminghe ofte waerneminghe) gereguleerd [geordend], gewoonlijk, zorgvuldig, eeuwig, dienstbaar, onveranderlijk, ootmoedig, eerbaar, oprecht, ernstig, gedurig, vast, scherp.
| |
Acrisius
(Acrisius) boos, versteend, ellendig, katijvig [ellendig], onzalig, jammerlijk.
Hij was de zoon van koning Abas, en de vader van Danaë, zijn enige dochter. Men voorspelde hem dat hij door het kind dat zij zou baren, gedood zou worden, en om dit te verhinderen, liet hij haar opsluiten in een toren, met het bevel dat niemand bij haar mocht komen. Maar Jupiter veranderde zich in een gouden regen, en hij drong door de muurtegels heen in haar schoot. Zij werd bevrucht en baarde een zoon genaamd Perseus, door wie Acrisius veranderd werd in een steen.
| |
Actaeon
(Actaeon) de gehoornde, jager, licht. Was de zoon van Aristaeus, die toen hij op jacht ging, volgens de dichters, bij toeval Diana geheel naakt zag terwijl zij zich waste in een bron. Zij was zeer beschaamd en uit gramschap veranderde zij hem in een hert, dat door zijn eigen honden werd verscheurd en opgegeten.
| |
Adam
(Adam) eerste mens, eerstgeschapen, ongehoorzame vader, oud, zondaar, zonder moeder.
Zo heette de eerste mens die God schiep, en die nadat hij 930 jaar geleefd had, in Hebron begraven werd in een marmeren graf. Sommigen echter menen dat hij begraven is op de Calvarieberg.
| |
Adamastor
(Adamastor) wreed, reus,
| |
| |
Achaemenides' vader, Ulysses' gezel.
Dit was een reus van grote gestalte, en een gezel van Ulysses. [Hier zijn waarschijnlijk verschillende zaken door elkaar gehaald: bij Rabelais wordt een reus Adamastor genoemd, en bij Vergilius komt een inwoner van Ithaka (geen gezel van Ulysses) voor genaamd Adamastus en inderdaad de vader van Achaemenides.]
| |
ader
(adere) bloed-, teer, teertjes, zwak, vol, getakt, geopend, lever-, hoofd-, hart-, gezwollen, verborgen, springend [ontspringend], spruitend [uitspruitend], pissend, levend, arterieus [van de slagader], dun, bloedig, huppelend, kloppend, gevlochten, gestrekt, bevend, heet, staand, ontspringend, ziedend [kokend], gekopt, gewreven.
| |
adieu of afscheid
(a-Dieu, ofte af-scheyt) vriendelijk, eeuwig, laatst, droevig, pijnlijk, leedwezend, beklagelijk, beschreid, bezucht, beweend, ongewillig [tegen de wil], betraand, berouwend, treurig, betraand.
| |
Adonis
(Adonis) edel, schoon [knap], fraai, lieflijk, jagertje, jong, herdertje, minnaar, zoet, purper, jongeling of jongetje.
Een zoon van koning Cinyras, die door Venus vanwege zijn bijzondere schoonheid zeer werd bemind. Toen hij ter jacht ging, werd hij door een wild zwijn dodelijk gewond, tot groot leedwezen van zijn geliefde, die hem, nadat zij hem zeer had beweend, om haar droefheid te verlichten, veranderde in een bloem, die door zijn bloed rood gekleurd is, volgens de dichters. Men kan deze fabel met de zomer vergelijken, waarbij Adonis lijkt op de zon, die als de dagen kort zijn zes maanden in de onderwereld verblijft, en als de dagen lang zijn weer zes maanden in de hemel staat.
| |
Adrastus
(Adrastus) Thebaans, Talaus' zoon, Persiaan.
Deze koning van Argos liet als eerste een tempel voor de godin Nemesis bouwen.
| |
Aeacus
(Aecus) Jupiters zoon, straf [streng], wreed, stuur [stuurs], gerechtig, rechtvaardig, onverbiddelijk, onbeweeglijk [standvastig], Ionisch.
De dichters vertellen dat hij samen met Rhadamanthus en Minos rechter in de onderwereld was, omdat hij zo'n goede rechtspreker was.
| |
Aegina
(Aegina) schoon [mooi], aardig, vriendelijk, fraai, eerlijk, beleefd.
Zij was de dochter van Asopus, koning van Beotië. Toen Jupiter op haar verliefd werd, veranderde hij zich in vuur om met haar het werk dat alle minnaars nastreven, te volbrengen. Men meent dat Aeacus en Rhadamanthus uit hen geboren zijn.
| |
Aegipanen
(Aegipanen) gehoornd, half geiten, geitenvoets, naakt, bosgodisch, boswachters.
Vroeger beschouwde men deze mensen, net zoals waarzeggers, saters of onnatuurlijke mensen, als monsters of bosgoden.
| |
Aegisthus
(Aegisthus) Thyestes' zoon, overspeler, lanterfant, hoereerder, leegganger [leegloper], verrader, hoogmoedig, moorder, kwaaddoender, boos, traag, schandelijk.
Zijn moeder heet Pelopia, dochter van Thyestes. Toen hij nog een klein kind was, liet zijn moeder hem naar de wildernis brengen om door de wilde dieren verslonden te worden, opdat haar slechtheid niet ontdekt zou worden [Aegisthus was namelijk het kind van Pelopia en haar vader Thyestes.]. Maar een herder nam hem op en voedde hem met geitenmelk. Toen Aegisthus volwassen was geworden, liet hij Atreus en zijn zoon Agamemnon doden. Om de dood van zijn vader te wreken, doodde Orestes op zijn beurt Aegisthus en zijn eigen moeder Clytaemnestra.
| |
Aeneas
(Aeneas) Anchises' zoon, godvruchtig, getrouw, gehoorzaam, godsdienstig, voorvader der Romeinen, hoogmoedig, vluchtend, vlieder, van het geslacht der goden, barmhartig, medelijdend, vreemdeling, kloek, vroom [dapper], hoofdman, Trojaan, hertog, schutter, meinedig, godinnenzoon.
Was de zoon van Anchises en Venus. Na de verwoesting van Troje zocht hij zijn geluk en kwam terecht in Italië, waar hij een stad stichtte die hij Lavinium noemde. Drie jaar later stierf hij daar. De vermaarde dichter Vergilius heeft in zijn verzen zoveel over hem geschreven dat iedereen er voldoende van weet.
| |
Aeolus
(Aeolus) stormend, windgod, koning der winden, heersend, Jupiters zoon, geweldig, drijvend, windig, waaiend, blazend, buiend [buiig], stadig [bedaard], verwoester, razend, middelaar.
Volgens de dichters was Aeolus de zoon van Jupiter en Sergistis, de dochter van Hypotas, koning van Troje.
| |
Aesculapius
(Aesculapius) Apollo's zoon, opperste medicijn [arts], gebaard [met een baard], goddelijk, zonnekind.
| |
afgod
(afgodt) geveinsd, leugenachtig, ijdel [waardeloos], dood, berookt [aangeslagen door wierookdampen], oud, gruwelijk, eerbewezen,
| |
| |
verheven, doof, stom [niet sprekend], duivels, fabelachtig, onnut, bedrieglijk, onrein, onzuiver, vals.
| |
afgodendienaar
(afgodendienaer) ijverig, heidens, ongelukkig, onzalig, ongelovig, superstitieus, verdoemd, hartknagend [hartverscheurend], gruwelijk, onwetend, ellendig, bot, geveinsd.
| |
afgoderij
(afgoderije) oud, vervloekt, afgrijselijk, Egyptisch, boos, beestig, gierig [hebzuchtig], gemeen [gewoon], etnisch [heidens].
| |
afgrond
(afgrondt) open, hol, verschrikkelijk, diep, inslokkerig, inslokkend, laag, nederig [laag], periculeus, gruwelijk, duister, gapend, donker, blind, opslokkend, hels [onderwerelds], inzwelgend, holachtig, kelderachtig, afgrijselijk, wonderlijk, vervaarlijk, ongevaarlijk, ijselijk, bijster [woest], schrikkelijk.
| |
afkomst
(afcomste) zie geslacht.
| |
aflaat
(aflaet) vergevend, toegevend, gunstig, gegund, pauselijk, rooms, genadelijk, vrij.
| |
Afrika
(Africa) zandachtig, dorstig, zeldzaam [merkwaardig], vreemd, wonderlijk, breed, vruchtbaar, brandend, voedster van de vreemdelingen, onbewoonlijk, ruim, wijd.
Afrika is een van de drie belangrijkste werelddelen, en is genoemd naar Afer, Abrahams zoon, die het veroverd heeft. Dit land is zeer vruchtbaar op de plaatsen die bewoond zijn, maar het grootste gedeelte is onbewoond, en is ofwel bedekt met onvruchtbaar zand of verlaten, vanwege de lucht of vanwege de schadelijke dieren die daar in groten getale aanwezig zijn.
| |
afscheid of vertrek
(afscheyt ofte vertrec) droevig, deerlijk, ver, wijd [ver], bitter, hard, beweend, betraand, beschreid, verdrietig, leedwezend, berouwend, klaaglijk, smartelijk.
| |
afvalling
[ontrouw] (afvallinghe) trouwbreker, overgelopen, ongereguleerd, schelms [schurkachtig], schandig, snood, dartel, vleselijk, onkuis, weerspannig, wellustig, ketters, oproerig, verloren, ongelovig, godverlaten, eedbreker, ongeschikt [onkuis], godvergeten.
| |
afwezenheid
[afwezigheid] (afwesenheyt) verdrietig, lang, wijd [ver], kwellijk [kwellend], beklaaglijk, ver, onverdraaglijk, verlangend, hakend [verlangend], zorgvuldig [kommervol], vreesachtig, bevreesd.
| |
afwijking of afvalling
[dwaling of ontrouw] (afwijckinghe ofte afvallinghe) oproerig, verraders [van een verrader], boos, periculeus, verborgen [geheim], verlaten.
| |
agaatsteen
(agaetsteen) Indiaans [Indisch], kostelijk [kostbaar], veranderlijk, gebeeld, wonderlijk, gefigureerd [bewerkt], schoon [mooi], overschoon [heel mooi], fijn, Siciliaans, geschakeerd, aderachtig [aderrijk].
De agaatstenen zijn voor het eerst gevonden op Sicilië bij de rivier de Achates, waarnaar zij zijn genoemd. Deze steen heeft verschillende kleuren en veel adertjes die in elkaar gevlochten zijn, op zo'n manier dat men er soms figuren in ziet met verschillende vormen, alsof ze met een penseel getekend waren, zoals duifjes, hoorntjes, boompjes of bloed. Sommige zijn rood als koraal. Men zegt dat de agaatsteen heel goed is tegen schorpioensteken. Verder zegt men dat het goed voor de ogen is als men er vaak naar kijkt, dat de steen de dorst wegneemt als men hem in de mond houdt, en meer dergelijke wonderbaarlijke eigenschappen heeft.
| |
Agamemnon
(Agamemnon) koning, Griek, oorloger, krijger, Myceniaan, erfgenaam van Atreus, eergierig [eerzuchtig], roemachtig [grootsprekend], heerlijk [vorstelijk], kloek, loos [doortrapt], schalk [schurkachtig], gierig [hebzuchtig], vrek [vrekkig], herder der gemeente [herder van het volk], rijk, machtig, victorieus, gekroond, dronkaard, hondsogig.
Hij was koning van Mycene, broeder van Menelaüs; de Grieken benoemden hem tot opperbevelhebber van het gehele leger dat naar Troje gezonden werd toen Helena geschaakt was. Hij droeg aan zijn vrouw Clytaemnestra, bij wie hij al enige kinderen verwekt had, het bestuur van zijn koninkrijk over. Toen hij teruggekomen was, vroeg zij Aegisthus om haar man te doden. Dit nu maakte Orestes, zoon van haar en Agamemnon, zo woedend dat hij hen beiden doodstak om zijn vaders dood te wreken.
| |
Aganippe
(Aganippe) Indiaans [Indisch], dierbaar [kostbaar], wankelbaar, Pegasisch of Pegasiaans [van Pegasus].
Is een bron in Beotië, die is gewijd aan Apollo en de Muzen. Om deze reden worden zij ook wel Aganippiden genoemd.
| |
Aglaurus
(Aglauros) keizerin, Atheniaans, verradersse [verraadster].
Was de dochter van Cecrops, koning van Athene. Zij beloofde Mercurius voor een geldbedrag om hem te
| |
| |
helpen haar zuster tot de zijne te maken, en daarna, omdat zij jaloers was, probeerde zij dit te beletten. Daarom werd zij door hem veranderd in een steen.
| |
ajuin
[ui] (ajuyn) tranend, rauw, rood, smakelijk, sterk, wit, lang, rond, windig [winderigheid veroorzakend], geschild, bijtend, groen, zwart.
Er zijn weliswaar vele soorten uien, met verschillende eigenschappen, maar ze zijn alle sterk en scherp, en ze veroorzaken winderigheid, ze wekken de eetlust op en maken dorstig. Ze zijn niet goed voor de maag, ook al zuiveren ze deze, waardoor ze de mens doen vermageren.
| |
akkoord van geluid
[samenklank] (accoort van gheluyt) zoet, welluidend, maathoudend, kittelachtig [zinnenstrelend], lustig, vermakelijk, lieflijk, muzikaal, overeenkomend, velerlei, wellustig, klinkend, Minerviaans [als van Minerva], goed, engels [engelachtig].
| |
alarm
(alarm) verschrikkelijk, haastig [plotseling], vreesachtig, vreselijk, vervaarlijk, periculeus, hittig, oorlogs-, geruchtmakend, furieus, verbaasd [angstaanjagend], aantreffend, strijdbaar, oproerig, luidroepend, beroerd [ontsteld], onverwacht, nacht-, snel, troebelen- [onrust].
| |
albast
(albastren) wit, effen [glad], gemarmerd, gepolijst, schoon [mooi], blinkend.
| |
Alcaeus
(Alcaeus) poëet van Mytilene, luidroeper [grootspreker], bijtend, bestraffer, verzendichter.
Veel uitmuntende dichters hebben deze naam gedragen. Hij kwam uit Mytilene. Door zijn moedige hekeldichten heeft hij velen uit Mytilene laten vertrekken.
| |
Alcestis
(Alceste) van Thessalië, koningin, deugdelijk [deugdzaam], getrouw.
De vrouw van Admetus had haar man zo lief dat zij zichzelf opgewekt aan de dood overleverde toen zij vernam dat haar man van de ziekte die hij had, alleen zou genezen als een van zijn ouders of familieleden zijn leven gaf, en inzag dat geen van hen dat voor hem over had.
| |
Alcides
(Alcides) sterk, hoogmoedig, straf [streng], machtig, edel, wreed, robuust, moedig, groot, reuzendoder, zenuwachtig [gespierd], krijger, strijdbaar.
Dit is de bijnaam van Hercules, die zo werd genoemd ofwel vanwege zijn grootvader [Alcaeus], ofwel vanwege zijn kracht. [In het laatste geval zou het woord afgeleid zijn van Grieks alkè ‘kracht’.]
| |
Alcmene
(Alcmena ofte Alcumena) Grieks, vroom [dapper], deugdzaam, Alcides' moeder, standvastig.
Zij was de dochter van Electryon en de echtgenote van de Thebaan Amphitryon. Zij werd door Jupiter bedrogen, want zij sliep met hem omdat zij meende dat hij haar man was. Hierna baarde zij Hercules.
| |
Alecto
(Erichtho) van Thessalië, tovenersse [tovenares], venijnig [giftig], zwartekunstenersse [zwartekunstenares], furieus, boos, droef.
Met deze naam wordt een wraakgodin uit de onderwereld aangeduid.
| |
Alexander
(Alexander) van Macedonië, de grote, de gelukkige, voorspoedig, machtig, stout [dapper], gevreesd, ontzien [geducht], monarch, onoverwinnelijk, onversaagd, krijger, vroom [dapper], kloek, overwinner, victorieus, hoogmoedig.
Hij was de zoon van Philippus, koning van Macedonië, en volgde zijn vader op. Vanwege zijn dappere daden noemde men hem de Grote. Nadat hij de Meden en Perzen overwonnen had, kwam hij ten slotte in Indië, dat het laatste land in het Oosten is; hij kwam daarbij geen plaats voorbij zonder die te onderwerpen. Hij liet drie Alexandrieën bouwen, een in Egypte, een tweede in Azië en een derde in Scythië. Nadat hij twaalf jaar geregeerd had, werd hij met vergif gedood.
| |
Algidus
(Algidus) een berg bij Rome, koud, heuvelachtig, bevrozen [bevroren], ijsachtig.
| |
aloë
(aloe) welriekend, Indiaans [Indisch], zwart, bitter, sterk, Arabisch.
| |
alpenberg
[alp] (alpenberch) kaal, windig, koud, hoog, bergachtig, gehoornd, ijsachtig, steenachtig, uitstekend, zorgelijk [gevaarlijk], noords, stormachtig, vriesachtig, bevrozen [bevroren], sneeuwig, ontdekt [onbedekt], wijd, breed, besneeuwd, lommerachtig, onbewoond, verwoest [woest, kaal], steil, nederdalend, valleiachtig.
De Alpen zijn heel hoge bergen die de grens van Italië vormen. Ze worden zo genoemd omdat ze altijd wit van de sneeuw zijn. [Kennelijk meent Smyters ten onrechte dat het woord Alp is afgeleid van het Latijnse albus ‘wit’.]
| |
altaar
(autaer) heilig, goddelijk, religieus, verheven, rokend [offerend], bewierookt, waardig, gesierd, devoot, behangen, gewijd,
| |
| |
rijk, versierd, priesterlijk, geparfumeerd, Godtoegeëigend.
| |
aluin
(aluyn) wit, ijzig, steenachtig, kristallijn, rots-, klaar [helder], hard, ros, rein, Rooms [uit Rome], verdrogend, rood.
Men vindt veel soorten aluin, maar die welke uit de rotsen komt, is van hardere steen gemaakt. Soms is het roodachtig en heel hard, soms witachtig en helder als kristal. De ververs gebruiken het om zijde, laken en scharlaken te ruwen.
| |
amarant
(amaranthus) onsterfelijk, purperen, altijdvers [altijdfris], lustig, schoon [mooi], aardig.
Dit is een bloem die niet verlept, maar geen geur heeft. Men noemt haar ook duizendschoon of fluweelbloem.
| |
Amazonen of Amazones
(Amazonen ofte Amasones) Scythisch, oorlogs, stout [dapper], ridders [van een ridder], oud, onversaagd, machtig, mannelijk of manhaftig, trots, wreed, gevreesd, strijdbaar, kloek, vrijmoedig. De Amazonen waren Scythische vrouwen die bijzonder dapper waren en in kracht huns gelijke niet hadden. Toen zij beroofd waren van het grootste gedeelte van hun mannen omdat deze gedood waren, namen zij zich voor de mannen die nog resteerden ook te doden, en nadat zij dat gedaan hadden, kregen zij een hekel aan het huwelijk. Zij deden hun best om hun gebieden en grenzen te vermeerderen, waardoor zij een groot deel van Europa onderwierpen, en ook veel steden in Azië. Nadat zij vrede met de buren hadden gemaakt, sliepen zij op gezette tijden met dezen om bevrucht te worden, zodat het geslacht niet verloren ging. Wanneer zij een zoon baarden dan doodden zij deze. En zij voedden alleen de dochters op, die zij slechts leerden ter jacht te gaan, paarden te temmen en met de boog te schieten. Zij worden Amazonen genoemd, omdat zij hun rechterborst afhakten, zodat deze hen niet zou hinderen terwijl zij met de boog schoten. Sommigen beschouwen deze geschiedenis als een fabeltje.
| |
ambachtsman
(ambachtsman) zie kunstenaar.
| |
ambassaat
[ambassadeur] (ambassaet) herenbode [bode der heren] of gezant, wijs, oud, waardig, welsprekend, trots, gebaard [met een baard], zedig, vreemd [uit den vreemde], geleerd, gezonden, eerbaar, heerlijk [aanzienlijk], gematigd, gerespecteerd, lankmoedig, van aanzien.
| |
amber
(ammer ofte amber) gomachtig, riekend [geurig], vet, druipend, vochtig, parfumeerachtig, grauw, welriekend, klaar [helder], geil [hartstocht opwekkend], blinkend, wit, zoet, uitgezonderd [uitzonderlijk], hard, verhard, bevrozen [bevroren], subtiel.
De amber is een hars die uit de steenrotsen druipt en door de koudheid van de zee en de lucht bevriest en hard wordt. Er zijn meer dan dertig dorpen in Pruisen waarvan de inwoners de amber met netten vissen zoals men vis vangt. Veel soorten amber hebben een goede en zoete geur, en de witte wordt het meest geëerd.
| |
ambrosia
[ambrozijn] (ambrosia) der goden spijs, hemels, zoet, gesuikerd, delicaat [smakelijk], lieflijk, lekker, goddelijk, zalig, zoetgesuikerd, onsterfelijk, behoningd, gehoningd, opperst, smakelijk.
Volgens de dichters is ambrozijn de godenspijs. Wie ervan gegeten heeft wordt onsterfelijk geacht.
| |
ambt of ambacht
(ampt ofte ambacht) behendig, kunstig, gemeen [gewoon], veracht of verachtelijk, arbeidig, zwaar, gemakkelijk, arm, goed, verworpen [nederig], onbehoorlijk, bezig, snood, slecht [onaanzienlijk].
| |
ammelaken
(ammelaken) zie tafellaken.
| |
amoom
(amomum) een boom, welriekend, Armenisch, zoet, Pontisch, lieflijk, riekend [geurend], Assyrisch, wit, trosachtig of getrost [met trossen].
Is een klein boompje dat veel lijkt op de wilde wingerd. Het ruikt lekker. De beste hebben bladeren die veel lijken op die van de granaatboom en die roodachtig zijn en glad.
| |
Amphion
(Amphion) zanger, zoetspeler, Jupiters zoon, harpenaar [harpspeler], stichter der stad Thebe.
| |
Amphitrite
(Amphiterite) Neptuniaans, onsterfelijk, dochter van de grote wilde zee die om en om het aardrijk gaat.
De dichters vertellen dat zij de dochter was van de Oceaan [Nereus] en van Doris. Zij is de vrouw van Neptunus. Daarom zeggen zij dat zij de godin van de zee is en ook staat ze soms voor de zee.
| |
Amsterdam
(Amsterdam) zie stad.
| |
Anchises
(Anchises) Aeneas' vader, grootmoedig, herder, oud, kapitein, blind.
Was de zoon van Capys vóór de Trojaanse oorlog. Hij hield zich eenzaam op in de bossen, waar hij allerlei vee hoedde en daarmee zijn tijd doorbracht. Venus
| |
| |
kreeg hem lief, zij zocht omgang met hem en hij verwekte Aeneas bij de rivier de Simoeis. Maar omdat hij zich erop beroemde dat hij met haar gemeenschap had gehad, beroofde zij hem van het gezicht. Dat is de reden, zegt men, dat hij niet in de Raad van de Trojanen zat toen Troje verbrand en alles vernietigd werd. Toen Aeneas zag hoe oud en door ouderdom afgetakeld zijn vader was, droeg hij hem op zijn schouders tot in de stad Drepanum, waar hij stierf.
| |
andijvie
(endivie) bitter, wit, gekruld, medicinaal, zuur, zuurtjes [een beetje zuur].
| |
andoornboom
(aendorenboom) lommerachtig, groen, dicht [massief], getakt, wild, gevlochten, vermaard, breed, hoog, donker, gekromd, geboogd [met een boog], vreemd, gebladerd, ruw, uitgespreid, gekroond, bloeiend, welriekend.
| |
angel of prikkel
(anghel ofte prickel) stekend, voortdrijvend, scherp, puntig, stijf [stevig], wakkermakend, nopend [stekend], verwekkend [opwekkend], ossenjager, dun, schadelijk, zorgelijk [gevaarlijk], teder [teer], gepunt, kwaad [slecht], klein, venijnig [giftig].
| |
angst
[kwelling, zorg] (angst) zie benauwdheid.
| |
angst
[vrees] (anghst) diep, droevig, kwellijk [kwellend], hard, doods-, bleekvervig [bleek van kleur], moeilijk, beklaaglijk, benauwd.
| |
anijs
(anys) zoet, gebloeid [bloeiend], riekend [geurig], smakend, smakelijk.
| |
anker
(ancker) sterk, stijf [stevig], zwaar, bijtend, scheeps-, krom, vast, haakachtig, zeker, schippers-, geworpen, omgebogen, licht, schuits-.
| |
Antenor
(Antenor) de oude, Trojaan, kloek, loos [sluw], subtiel, voorzichtig [wijs], streng. Hij werd zeer geëerd door de Trojanen, omdat hij wijs en welsprekend was. Maar toen hun stad door de Grieken geplunderd werd, meenden zij dat hij hen verraden had.
| |
antimonium
(antimonium) blinkend, spiegelig, broos, gekorst, wit, steenachtig, metalig.
Antimonium wordt in de zilvermijnen gevonden en is een bepaald soort steen. Er zijn twee typen, te weten het mannetje en het vrouwtje, maar het vrouwtje is het hoogst geacht; het mannetje is scherper, harder en zandachtiger, en is niet zo zwaar, noch zo blinkend als het vrouwtje. Het vrouwtje daarentegen is blinkender, brosser, en breekt niet in ronde brokken zoals het mannetje, maar splijt in lange stukjes.
| |
Antwerpen
(Antwerpen) zie stad.
| |
antwoord
(antwoorde) vaardig, ridderlijk, wijs, recht, slecht [eenvoudig].
| |
Apelles
(Apelles) kunstig, excellent, onnavolgelijk, edel, prins der schilders.
Deze Apelles, geboren op het eiland Cos of Coüs [de stad Colophon], is de grootste schilder van zijn tijd. Hij was begonnen een portret te schilderen van Venus, dat door zijn overlijden onafgemaakt bleef: er is niemand gevonden die moedig genoeg was om het af te maken.
| |
Apennijnen
(Apenninus) een gebergte dat loopt van de Alpen rondom Italië tot Calabrië, hoog, sneeuwdragend, oud, verheven, kaal, koud, besneeuwd, breed, steenachtig, beijsd, ijsachtig, bergachtig.
| |
Apollo
(Apollo) de zoon van Jupiter, vader van de lier, goddelijk, harpenaar [harpspeler], schoon [knap], Cyrenees [van (de handelsstad) Cyrene], dansleider, koning, god der kruiden, zanger, duister, ros, geneesmeester, gelokt of haarlokkig, gesierd, geleerd, pijlkokerdragend, Delphiaan [van Delphi], gehaarvlokt, gehaard [behaard], brandogig [met vurige ogen], waarzeggend, herder, verlicht, heilig, prater, welsprekend, waarachtig, waarzegger, vér-schieter, wereldsoog, grote god, lofzang gods, profeet, poëtenvader, alziener, geelharig, fraaisprekend, zinger, levengevend, voorzegger [voorspeller], vader des lichts, raadgever, gedichtminnaar.
Apollo, de zoon van Jupiter en Latona, wordt tot de goden gerekend omdat hij (zoals men zegt) als eerste de geneeskunst bracht. Daarom eerde men hem in veel plaatsen. Hij had veel namen, en zijn voornaamste tempel stond op het eiland van Delphi, dat de voorouders het middelpunt van de wereld noemden.
| |
apostel
(apostel) evangelisch, heilig, gezonden, goddelijk, prediker, dienaar des evangelies, Gods dienaar, gelovig, getrouw, versmadelijk, verheerlijkt, christelijk, bode van Christus.
| |
apotheker
(apoteker) drogist, kruidenier [verkoper van kruiden], getrouw, ervaren, naarstig, sofistisch, medicijnsknecht [knecht van de arts], behulpelijk.
| |
appel
(appel) blozend, rood, roodachtig, riekend [geurig], zoet, schoon [mooi], geil [harts- | |
| |
tocht opwekkend], haag-, wild, hard, gecouleurd [gekleurd], rijk, bos-, vrij, rond, kort, bloeiend, boomgaards sieraad, steenachtig [vol pitten], gestoken [aangestoken], amper [zuur], zuur, zoetzuur, zuurachtig, hangend, sappig, waterachtig, geschilderd [heel mooi], rijp, onrijp, groen, verheuglijk, verblijdend, lieflijk, bastaard-, smakelijk, wormstekig, maaiachtig [vol maden], rot, robijnrood.
Er bestaan verschillende soorten appelen. Het zou te lang duren om te vertellen welke namen zij hebben behouden, ofwel van degenen die ze gebracht hebben, ofwel van de plaatsen waarop zij gegroeid zijn, ofwel naar de vorm en de kleur die ze hebben, en het seizoen waarin men ze plukt. Om een onvruchtbare appelboom vruchtbaar te maken moet men er een loden plaat omheen doen ter hoogte van een voet boven de aarde, en die moet men dicht tegen de schors plaatsen, en voordat hij begint te bloeien moet men deze reep eraf doen, wanneer de appelen beginnen te groeien.
| |
appeldrank of cider
(appeldrank oft cidre) appelachtig, dorst verslaand, peren-, wijnachtig, zoetachtig, verversend [verfrissend].
| |
appetijt
(appetijt) zie eetlust.
| |
april
(april) bloeiend, uitspruitend, uitbottend, een vader der schone dagen, lustig, vermakelijk, verblijder, lieflijk, minnelijk [beminnelijk], bloemig, lenteachtig, hoerachtig, bloemgevend, fris, verkwikkend.
| |
Arabië
(Arabien) gelukkig, heet, vruchtbaar, rijk, geheiligd, overvloedig, vruchtdragend, kruiddragend, welriekend, gezegend, groeiend.
Arabië ligt tussen Judea en Egypte. Het bestaat uit drie delen. Het eerste deel heet in onze taal ‘het steenachtige’ en dit ligt besloten noord-west-waarts in Syrië. Het tweede deel noemt men ‘het woeste’, en het ligt daartegenover, en in het zuiden ligt wat men noemt ‘het gelukkige’ [Arabia Felix, d.w.z. Jemen], waarin de kinderen van Israël veertig jaar gewoond hebben. Men bezaait het land twee keer per jaar, net zoals in Indië, vanwege de vruchtbaarheid. Het is zeer rijk aan specerijen en welriekende dingen, overvloedig in allerlei vruchten, gevogelte en vee, behalve paarden, muilezels, varkens, ganzen en kippen.
| |
Arabieren
(Arabers) geparfumeerd, zwart, wild, bot, diefachtig, bloedschandig, gruwzaam [gruwelijk], wreed, onhandelijk [onhandelbaar], Saracenen, onrein, rovers, hatelijk [verafschuwd], lediggangers [leeglopers], heidens.
De Arabieren delen binnen hun geslacht en hun stam alle goederen. Zij trouwen maar één vrouw, en zijn daarom allemaal broers van elkaar. De oudste heerst over het hele geslacht en iedereen gehoorzaamt hem. Zij hebben gemeenschap met hun moeders en zusters zoals de beesten, en zij beschouwen het als overspel om een vrouw uit een ander geslacht dan het hunne te nemen. Daarenboven zijn zij zo diefachtig dat zij door de hele wereld vanwege hun diefachtigheid gehaat worden.
| |
Arachne
(Arachne) van Lydië, subtiel, spinster, werkster, naarstig, vlijtig.
Zij was de eerste die wol spon en garen maakte. Ook haar zoon Closter was de eerste die wol leerde spinnen.
| |
arbeid
(arbeydt) moeilijk, Herculisch, zwaar, groot, onnut, verdraaglijk, snood, slaven-, vuil, ellendig, lastig, paarden-, bitter, krachtig, onverdraaglijk, overvloedig, behendig, dagelijks, kwellijk [kwellend], verdrietig, lang, ondraaglijk, pijnlijk, gedurig, zorgelijk, schadelijk, naarstig, gedienstelijk, gedienstbaar, dienstwillig, ellendig, ezels-, bezweet, vrouwen-, onuitsprekelijk, droevig, benauwd, arbeiders-, onbeloond, huurlings-, onlijdelijk [onduldbaar], onnodig, overtollig, zingend, oneindelijk [oneindig], hard, bezweet, stadig [gestadig], uiterst, blij, gelukkig, ondankbaar, verdienend, besteed, geduldig, ongeduldig, werkmans-, opgelegd, smekend [aanlokkend], hijgend, knechtelijk, wakend, onverdrietig, krijgs-, vruchtbaar, nachtelijk, straf [hard], wreed, handwerkers-, arbeiders-, profijtelijk, plichtig [verplicht], ongetemd [ontembaar].
| |
arbeider
(arbeyder) aan de straat, sterk, veracht, snood, onachtbaar, traag, slap, ledig, lui, springend, klappaard [kletser], leegganger [leegloper], deugniet, verworpen [onaanzienlijk], hatelijk [verafschuwd], straatwerker, ongeschikt [ongemanierd], onbehendig, onbekwaam, dronken, onverlaten [slecht], onredelijk, herbergenloper [kroegloper], gebrekkelijk, bedorven, sparig, gierig [hebzuchtig], korzel [opvliegend], ruw, zorgvuldig [naarstig], boerachtig, handwerker, arm, ellendig, verhard, land-, ongemanierd, wakend, naarstig, onverzadelijk, vermoeid, onvermoeilijk [onvermoeibaar], boers, doend, steeg
| |
| |
[weerbarstig], zwetend, ruw, bot, gedurig, bezig, lanterfanter, lastlijdend [gebukt onder zorgen], voedend, ervaren, verzocht [bekwaam], hovenbezorger [tuinverzorger], hovenier.
| |
Arcadische natie
[Arcadië] (Arcadische Natie) wild, vreters, eikeleters, boswachters, oud, onbeleefd, straf [streng], ongemanierd, ongenadig.
De mensen uit Arcadië waren de eerste Grieken die over de Ionische Zee voeren naar Italië, met Oenotrus, de zoon van Lycaon. Dit volk offerde mensen aan Jupiter.
| |
Archilochus
(Archilochus) kunstelijk, kunstig, onkuis, onbeschaamd, onschamel [schaamteloos], Lacedaemoniaan [Spartaan], subtiel.
Deze dichter was de uitvinder van de jambische verzen, wat tot gevolg had dat Lycambes zich ophing.
| |
Archimedes
(Archimedes) de ingenieur, kunstige vinder der sfeer [ontdekker van het planetenstelsel], geometrien [meetkundige], prins der mathematici uit Syracuse.
Hij werd geboren in de stad Syracuse en hij werd in zijn tijd beschouwd als de belangrijkste wiskundige. Men zegt dat hij de eerste was die het planetenstelsel ontdekte. Toen zijn stad geplunderd werd, stierf hij in het gedrang door onwetendheid, want het was nadrukkelijk verboden hem enig geweld aan te doen.
| |
aren
(aren) koren-, dun, harig, lang, meelachtig, gegraand [vruchtendragend], gevouwen, gebloeid [bloeiend], vouwend, kromhangend, graanachtig, geel, geelachtig, gekamd [met een kam], lustig, gedreven, gehaard [met haren], langharig, voedend, hooiachtig, veldensieraad, bloeiend, recht, stroachtig, borstelachtig.
| |
Arethusa
(Arethusa) van Sicilië, jaagster, koud, Syracusiaans, Diaans [van Diana], kuis, zuiver, ras.
De dichters zeggen dat zij een maagd was die uit liefde door de rivier de Alpheüs achtervolgd werd. Zij kon hem geen weerstand bieden, en daarom ontfermde Diana zich over haar, en veranderde haar in een bron, die haar eigen naam behield. Uit vrees dat ze door de wateren van haar minnaar verontreinigd zou worden, vluchtte zij door waterpijpen onder de aarde naar Sicilië, en zij spuit nu overvloedig uit een steenrots bij Syracuse.
| |
argument
(argument) zie bewijsreden.
| |
Argus
(Argus) wakend, gesterd, de aanziener [toeschouwer], getrouwe bewaarder [trouwe bewaker].
Men zegt dat Argus, de zoon van Aristor, door Juno gezonden was om Io, de dochter van Inachus, te bewaken, die door Jupiter in een jonge koe veranderd was, en dat hij honderd ogen had, waarvan achtennegentig altijd waakten. Hierna werd hij op bevel van Jupiter door Mercurius gedood. Maar Juno zette zijn ogen in de staart van haar vogel, een pauw.
| |
Ariadne
(Ariadne) uitzinnige van Kreta, behendig, naarstig, vlijtig.
Was de dochter van Minos, koning van Kreta, en Pasiphaë. Door haar hulp en bemiddeling werd Theseus verlost en ontkwam hij uit het Labyrint, en werd zo bevrijd van de Minotaurus. Vervolgens schaakte hij haar uit haar vaders huis en keerde hij weer naar zijn eigen land terug, maar hij vergat de vroegere gunst die hij van haar ontvangen had, en was zo ontrouw dat hij haar op een nacht heimelijk alleen achterliet op een eiland genaamd Dia [Naxus], overgeleverd aan de genade van de wilde dieren. Men zegt dat daarna Bacchus haar tot vrouw nam.
| |
Aristoteles
(Aristoteles) geleerd, scherpzinnig, wonderbaar, subtiel, onsterfelijk, grote filosoof, goddelijk, prins der filosofen, zoon van Nicomachus, arbeidig, waardig, welsprekend.
Zijn vader heette Nicomachus en was arts. Hij werd in Macedonië opgevoed. Daarna ging hij naar Athene naar Plato. Hij werd leermeester, gezel en secretaris van de grote koning Alexander. Om het gevaar dat zijn vijanden hem bereidden te ontkomen, vluchtte hij naar Chalcis, waar hij stierf. Hij was klein van persoon, had een bult, was mismaakt en hij stotterde, maar hij was rijk vanwege de geschenken die Alexander hem gaf. Hij liet meer dan driehonderd boeken na en leefde 62 of 63 jaar.
| |
arm mens
(armen-mensche) verlaten, kwalijkgekleed [slechtgekleed], naakt, verstoten, veracht, kreupel, afgezet, verlopen, verworpen [onaanzienlijk], snood, ellendig, mismoedig, ongezond, droevig, bloot, kaal, zwaarmoedig, ongelukkig, berooid, zwak, kwelend [lijdend], gekweld, ziek, gebrekkelijk, kleingeacht.
| |
armoede
(armoede) katijvig [ellendig], smartig, snood, ellendig, schandelijk, gebrekkelijk, hard, verstoten, gehaat, koud, ruw, geuzen-, kwellijk [kwellend], vredemakend,
| |
| |
oud, zwaar, verdrietelijk, slecht [eenvoudig], bedelend, ootmoedig, veracht, treurend, vuil, luizig, der Muzen erfdeel, belachelijk [vermakelijk], bedrukt, zwaar, moeder van verdwaling en wanhoop, versmadelijk, boos, dienstbaar, schaamachtig [beschamend], kleinmoedig, blood [laf], armhartig [bekrompen], slecht [eenvoudig], aanporrend [aandrijvend].
| |
Artemisia
(Artemisia) kuis, eerbaar, wijs, godvruchtig, vermaard, spiegel van godvruchtigheid, hartelijk, koningin van Carië, gedenkwaardig.
Artemisia was de vrouw van koning Mausolus. Zij had hem zo bijzonder lief en was zo bedroefd over zijn dood dat zij zijn beenderen en as tot poeder verpulverde en vermengde met welriekende kruiden, en dit in haar drank deed. Bovendien liet zij ter nagedachtenis aan haar man een zo mooi graf bouwen dat alle andere graven daarnaar ook de naam Mausoleum kregen. Ondanks deze ijdele troost stierf zij kort na haar man.
| |
artisjok
(artichocke) mergachtig, stekend, rond, gehoofd [met een hoofdje], gekopt [met een kop], geappeld, lekker, groot, groen, rijp, gekroond.
| |
as
(assche) stofachtig, zwaar, dood, grauw, dun, koud, fijn, rokend, heet, aangebrand, stom [stil], ijdel [waardeloos], lauw, verstorven, ontdekt [onbedekt], vergaderd [verzameld], geblust, gruisachtig, steenachtig, loog-, graf-, droog, dor, hout-, pot-.
| |
Ascanius
(Ascanius) van Dardanië [Troje], Aeneas' zoon, Frygiaan, goedertieren.
Hij was de zoon van Aeneas en de derde koning van de Romeinen. Hij liet de stad Alba bouwen.
| |
asem of adem
(aessem ofte adem) zoet, verhalend [ademhalend], windig, diep, blazend, zoetruikend, stinkend, vochtig, rokend [dampend], riekend [geurig], levengevend, zuchtend, herhalend, sterk, vuil, onrein, luizig, warm, besmettelijk, dampig, lieflijk, kort, lang, hijgend, zwak.
| |
asperges of koraal
[koraalkruid] (asparges ofte corael) kruid, ineengedraaid, walgend [misselijkmakend], handelijk [makkelijk hanteerbaar], gezegend, gekruist, besprengend [besproeiend], kwispelachtig [ineengedraaid].
| |
astronomijn
[astronoom] (astronomijn) zie sterrenkijker.
| |
Atalante
(Atalanta) moedig, lichtvoetig, oorlogster [oorlogvoerster], strijdbaar, manlijk, jaagster, leeuwenaardig [lijkend op een leeuw], leeuwin, manhaftig.
Was de dochter van Jasus, koning van Arcadië. Toen zij merkte hoe sterk en krachtig zij was, schepte ze nergens meer genoegen in dan in jagen; allen die haar ten huwelijk vroegen, kregen te horen dat zij alleen diegene tot man wilde hebben die haar overtrof in snelheid. Nadat zij velen verslagen had, heeft Hippomenes haar met hulp van Venus overwonnen en hij werd volgens de afspraak haar man. Maar omdat hij haar besliep in de tempel van Cybele zonder eerbied voor die plaats te tonen, werd zij in een leeuwin en hij in een leeuw veranderd.
| |
Ate
(Asta) Jupiters dochter, schadelijk, woest, wreed, ontzien [geducht], schimpig. Volgens Homer us is zij de godin van schade en ongeluk.
| |
Athene
(Athenen) geleerd, subtiel, scherpzinnig, vermaard, Grieks, studieus, vlijtig, oud, doorluchtig, Attisch, Ionisch, florerend, eerbaar, vruchtbaar.
Er is in heel Griekenland nooit een meer bijzondere of edelere stad geweest dan Athene, die een moeder was van de filosofen, de kunsten en wetenschappen en de algemene studie van de hele wereld, en de machtigste van de stadstaten. De eerste bouwer of stichter was koning Cecrops, waarnaar zij de naam ‘de Cecropische’ kreeg. Daarna ‘de Mesopotaamse’ naar Mopsus, en ook werd zij genoemd naar Janus, Jafeths zoon, totdat zij ten slotte naar Minerva ‘Athene’ werd genoemd. De mensen van Athene zijn de eersten geweest die olie en wol bekend maakten, en die de mensen leerden de aarde te bebouwen en koren te zaaien. Deze mooie stad is momenteel slechts een klein dorp genaamd Sethina.
| |
Atlas
(Atlas) hemeldrager, groot, machtig, hoog, sterk, eenzaam, wonderlijk, wolkendrager, zwetend, koud, verheven, periculeus, recht, gruwelijk, verschrikkelijk, kwellijk [kwellend], woest, ongenakelijk, afgrijselijk, reus.
Het is de allergrootste berg op het uiteinde van het land Mauretanië. Hij is heel uitgestrekt en heel vruchtbaar aan de kant van de zee. Vanwege zijn enorme hoogte menen de dichters dat Atlas een reus was die de hemel op zijn schouders droeg.
| |
Atropos
(Atropos) zwart, ongenadig, spinster, boos, schandelijk, verschrikkelijk,
| |
| |
nachtdochter, zonder medelijden, onmedegedoogzaam, fel, wreed, nijdig [vijandig], moordersse [moordenares], overlastig, bleek, gerompeld [gerimpeld], trots, geweldig [gewelddadig], hatelijk [verafschuwd], onmenselijk, verradersse [verraadster], hovaardig, onlijdelijk [onduldbaar], ongerechtig [onrechtvaardig], gruwelijk, oud, spijtig [trots], straf [streng], vijandin, onrechtvaardig, schadelijk, wreekster, kwaad, hard.
Volgens de dichters heersen drie godinnen over alle dingen en bepalen zij de tijd van leven en sterven van een ieder. Deze godinnen zijn Clotho, Lachesis en Atropos. Zij zijn de dochters van Erebus en van de Nacht. Zij heten ook godinnen van de voorbeschikking. Omdat het leven van de mensen door hen gesponnen wordt, noemt men ze ook spinsters.
| |
Attis
(Atijs) Cybeliaan [minnaar van Cybele], schoon [mooi], jong, Frygiaan, jongeling, dol, razend, ontzinnig [uitzinnig], gelubd [ontmand]; werd veranderd in een pijnappelboom of pijnboom.
| |
Augustus
(Augustus) keizer, vredevader, onoverwinnelijk, gelukkig, rechtvaardig, godstammig [van god stammend], grote keizer, landsvader, voorspoedig, heilig, genadig, eerbaar, eerwaardig, goedertieren.
Augustus werd Caesar genoemd naar zijn oudoom en niet naar zijn vader Gaius Octavius. Hij was een liefhebber van de wetenschappen. Hij vereerde de stad Rome met vele publieke werken, vooral godshuizen en tempels. De genegenheid van de burgerij tegenover hem was zo groot dat men hem de vader van het land noemde. De raad aarzelde of men hem Romulus zou noemen alsof hij de tweede stichter van Rome geweest zou zijn, maar men besloot dat de naam Augustus heiliger was, omdat de heilige plaatsen ook zo genoemd waren. Hij leefde 76 jaar, en regeerde 47 [41] jaar.
| |
aurora
(aurore) zie dageraad.
| |
auteur
(autheur) oud, geleerd, statig, degelijk, goed, ontvankelijk, zeer geleerd, gedenkwaardig, spitsvindig [spitsvondig], authentiek, excellent, getrouw, eerst, subtiel, dichter, vermaard, wijdberoemd.
| |
autoriteit
(authoriteyt) zie macht.
| |
avond
(avont) spade [laat], gesterd, donker, verdonkerd, duister, koud, ledig, zwart, donkerachtig, lommerachtig, rood, vers [fris], westers, lui, nachtelijk, stil.
| |
avondster
(avontsterre) glinsterend, klaar [helder], helder, nachtbodin, dwalend.
| |
Azië
(Asia) vruchtbaar, machtig, rijk, groot, ruim, wijd, breed.
Azië is het derde werelddeel, maar in grootte is het wel de helft. Zijn naam stamt van een nimf die Asia heette en de dochter was van de grote zee en van de Hemel en de Aarde. Het loopt van het zuiden tot het noorden en er is geen land op de hele wereld dat eraan gelijk is in vruchtbaarheid en rijkdom.
| |
| |
azuur
(asur) verf [kleur], blauw, groengrauw, groenachtig, Turks, mijn- [uit een mijn gehaald], paars, oriëntaals, dierbaar [kostbaar].
|
|