Een nieuw sangh-boeck, iuhoudende eenighe psalmen
(1650)–J. Sent– Auteursrechtvrij
[pagina 343]
| |
Op de wijse: O Godt Vader in eeuwigheyt, &c.
DEn Vader heeft den Sone lief, Ga naar margenoot+
En al die hem aencleven
Die heeft hy t' saem tot syn gerief,
In zijne handt ghegheven,
Den Sone weyt syn Schaepkens soet, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 344]
| |
Hy gaet voor haer als herder goet,
Ga naar margenoot+En brenghts' in't eeuwigh leven.
Geen lijden groot is hem te swaer
Om syn schaepkens te weyden,
Ga naar margenoot+Sy syn in hem en hy in haer,
Niemandt en machse scheyden,
Ga naar margenoot+De liefde soet is haer banier,
Dit onverwinnelijcke vyer,
Is d' eenigheydt van beyden.
Ga naar margenoot+ Die dese liefde in hem ontfanght,
Ghevoelt een diepe wonde,
Een smerte die het hert bevanght,
En drucket gantsch te gronde,
Ga naar margenoot+En hier van is in de medecijn,
Alleen Godts lieffelijck aenschijn,
Den kus van synen monde.
Ga naar margenoot+ Maer buyten dit en isser niet,
Dat de ziel kan vermaken.
Ga naar margenoot+En geen troostingh haer gheschiet,
Door menschelijcke saken,
Ga naar margenoot+Hoe schoon gevleyt, hoe wijs beleyt
| |
[pagina 345]
| |
't Is al vergeefschen arrebeyt, Ga naar margenoot+
Kan sy Godts liefd' niet smaken.
Maer een druppel genoten van
Die levende fonteyne,
't Gewonde hert genesen kan, Ga naar margenoot+
Want hier uyt vloeyt alleyne,
De volheydt die den siele voet,
En maeckt dat bitter water soet, Ga naar margenoot+
Al door de liefde reyne.
Ghelijck den Vader heeft bemint Ga naar margenoot+
Den Soon van hem geboren,
Alsoo is oock den Soon gesint
Tot syn bruyt uytvercoren,
Te geven haer syn heerlijckheyt, Ga naar margenoot+
Die hem den Vader heeft bereyt,
Van eeuwicheyt te voren.
Te vooren eer des werelts gront Ga naar margenoot+
Gheleydt was van beginne,
Den Soon in's Vaders liefde stont
Want eeuwigh is Godts minne, Ga naar margenoot+
Door geen toeval wort sy bevleckt,
| |
[pagina 346]
| |
Ga naar margenoot+Die siele die sy tot haer treeckt,
Wordt oock van desen sinne.
Ga naar margenoot+ In dese eenicheyt sy verdwijnt,
En rust aldaer verborghen,
Al ist dat sy uytsinnigh schijnt,
Ga naar margenoot+Daer is niet te min te sorghen,
Gelijck de Son aen's Hemels troon
Haer schijnsel altijdt even schoon,
Vernieut sy alle morghen.
Rust, vreed' en vreucht dat is haer deel,
Ga naar margenoot+En een vrolijck ghenoeghen,
Want door de liefd' kan sy gheheel,
Ga naar margenoot+Tot alle dingh haer voeghen,
Maer die van herten blijft versteent,
En inde liefde niet vereent,
Die heeft altijdt een wroeghen.
|
|