Een nieuw sangh-boeck, iuhoudende eenighe psalmen
(1650)–J. Sent– Auteursrechtvrijop de wijse: alst begint.
VAder ons in Hemelrijck
Ga naar margenoot+Daer is gheen Vader uws ghelijck
Men vindt op aerden niet een man
Die sulcke gaven geven can
Als ghy u kinders heeft ghewis
Al die op u betrouwen fris.
| |
[pagina 203]
| |
2. Wat mooghdy dencken, Heer bemint
Ick heet u Vader als een kint
En siet doch niet mijn stoutheyt in
Want ick doch niet eens weerdich bin Ga naar margenoot+
Te syn u soon oft kint bequaem
Oft te voeren alsulcken naem.
3. Lof noch kindts eer, en hoort my niet
Noch oock te heeten u kint siet
Want ick dus langh u goeden al
Hebbe verteert met Babel mal,
Dus ben ick niet meer u soon, och
Maer kent my voor een huerlinck doch. Ga naar margenoot+
4. En ic heb my met verckens draf
Langhe vervult en met vuyl caf
Met valsch duerdeech en Duyvels leer Ga naar margenoot+
Dewelck my versade nimmermeer
En altoos seer mijn Vaders faem,
| |
[pagina 204]
| |
Gelastert, en syn heylich Naem.
5. Och weenen, huylen mach ick wel
Dat ick geweest heb dus rebel
Vader ick heb ghesondicht swaer
Ga naar margenoot+Voor u en inden Hemel claer
Ick bid u Vader t'allen tyen
Wilt my doch voor u knecht aensien
6. Wat danck sal ick dees Vader doen
Hy neemt my aen met een kindts soen
Met een trourinc hy my ontfanckt
Ga naar margenoot+Een Bruylofts cleedt hy my omhanckt
Sijn Lam liet hy voor my doodt-slaen
En voor syn kint neemt hy my aen.
7. Eer, lof en prijs soud ic dan niet
V gheven als een goet kint siet
Want ghy my met Kindts goedt vervult
En hebt my vergeven mijn schult
Soud ic nu sulcx verswygen plaen
| |
[pagina 205]
| |
De steenen mochten roepen gaen. Ga naar margenoot+
8. Mijns Vaders lof, prijs ende eer
Wil ick verswijgen nimmermeer
Wat int hert is, de mondt uyt geeft
Een vat geeft uyt sulck alst in heeft Ga naar margenoot+
Hoe can een vloet bedwingen hem
Als sy eerst loopt sonder ghetem.
9. Ick noem u Vader als een kint Ga naar margenoot+
Want ghy my een goet Vader bint
Al ben ick niet meer dan een knecht
Ghy gheeft meer dan my toecomt recht
Ghy Vader gheeft my een kindts loon
Al ben ic sulcx niet weerdich schoon.
10. Ic dencke dickwils Vader mijn
Op de groote ghenade dijn
Dat ghy ons so lief hebt gehadt
En thoont ons u verborghen schat Ga naar margenoot+
Dewelck de werelt verborghen is
Dat geeft ghy ons te kennen fris.
11. Gegeven can ick nimmermeer
| |
[pagina 206]
| |
V prijs ghenoech, mijn Godt mijn Heer
Ick lach dorstigh en hongherich cranck
Nu heb ick spijs genoech, en dranck
Ghy doet mijn ooghen op, ghewis
Nu sie ick't licht uyt duysternis.
12. Mijn Godt waert niet een leelijck dinck?
Dat ick u daedt verswygen ginck
De Voghels ende dierkens kranck
Loven u al met lof-ghesanck
Hoe en soud u niet loven fris
Die met verstant gheschapen is.
13. Vader mijn hert dat leyt gewont
Om dat mijn mont, niet can doen cont
V goetheyt die ghy in my prent
Can ick voorwaer niet doen bekent
V daet niet uyt te spreken is
Met Engelsche tonghen ghewis.
| |
[pagina 207]
| |
14. Mijn mondt en can niet doen al cont
Dat ghy my gheeft int herte gront
Ghy stort my dick sulck blyschap in
Ick weet van vreught niet waer ick bin
V liefde heeft my heel door-wont
Mijn ziel dorst nae u tallen stont.
15. Heer Prins, Godt Vader uwe eer Ga naar margenoot+
Can ick vol-prijsen nimmermeer
Och oft de werelt ware cont
Ons liefde, begeerte, en gront
Ende smaeckten oock Gods geest fijn
Sy souden gheen vervolghers zijn.
|